20 644
Informatievoorziening openbare sector

nr. 31
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 6 oktober 1997

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken1 heeft op 10 september 1997 overleg gevoerd met staatssecretaris Kohnstamm van Binnenlandse Zaken inzake de informatievoorziening openbare sector, de nota «Naar toegankelijkheid van overheidsinformatie» (20 644, nr. 30).

Van het gevoerde overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Luchtenveld (VVD) herinnerde aan de opmerking van zijn fractiegenoot Kamp uit het algemeen overleg over de voortgangsrapportage informatievoorziening van 7 november 1996, dat het informatiseringsbeleid bij staatssecretaris Kohnstamm in goede handen lijkt en hij verwees naar de woorden van de heer Kamp destijds.

Ook in deze nota onderkende de VVD-fractie de goede bedoelingen, maar het is wel tien maanden verder en het einde van deze kabinetsperiode nadert. Het pas thans presenteren van de nota voldoet niet aan de hooggespannen verwachtingen. Het gevaar dreigt dat de snelle technologische ontwikkelingen en het ontbreken van een duidelijk beleidskader zullen leiden tot een reeks van ad hocbeslissingen en het groeien van een zodanige praktijk en jurisprudentie, dat deze later welhaast als «fait accompli» in het vast te stellen beleid moeten worden ingepast. Dit zou op gespannen voet staan met de visie van de VVD-fractie dat de politiek het primaat moet hebben bij de beleidsbepaling, ook bij nieuwe ontwikkelingen in de samenleving. «Regering regeer» zou het advies van de heer Luchtenveld zijn.

Ook de VVD-fractie was voor nader overleg met het betrokken bedrijfsleven en andere overheden. Er is ook een relatie met de behandeling van de voorstellen van de commissie-Cohen inzake marktoptreden van overheidsinstellingen. De roep om overleg en nadere studie of het nu al verdedigen van inmiddels gevestigde posities mag echter niet verzanden in een te lang afwachtende houding.

Uit de nota blijkt dat het kabinet voor de passieve en actieve openbaarmaking van bestuurlijke informatie met de bestaande Wet openbaarheid bestuur als basis al tot een tamelijk duidelijk geformuleerd beleid is gekomen. Wat de toegankelijkheid tot gegevens uit de bestanden betreft

worstelt de staatssecretaris echter nog met een aantal onopgeloste politieke vraagpunten. In dit overleg zal de commissie daarover een aantal richtinggevende uitspraken moeten doen.

De VVD-fractie stemde in met het uitgangspunt van de nota dat de basisinformatie van de democratische rechtsstaat principieel openbaar is en zo toegankelijk mogelijk moet zijn, ook door het gebruik van moderne informatie- en communicatietechnologie.

Gelet op de eis van de WOB dat een op te vragen document een bestuurlijke aangelegenheid moet betreffen, wordt in de nota geconcludeerd dat alleen informatie die concreet wordt gebruikt bij het uitvoeren van bestuurlijke taken uit hoofde van de WOB opvraagbaar is. Teneinde het onderscheid met de overige informatie in de elektronische gegevensbestanden extra duidelijk te maken, gaf de heer Luchtenveld de staatssecretaris in overweging om voor de documenten betreffende bestuurlijke aangelegenheden de term «bestuursinformatie» te hanteren. De overige informatie zou dan wellicht kunnen worden aangeduid met «gegevensinformatie».

Ruimhartige passieve openbaarmaking van elektronische bestuursinformatie tegen de directe kosten van verstrekking leek hem de goede insteek. Omdat de VVD-fractie de verwachting onderschrijft dat confrontatie van de bestuursorganen met een toenemende vraag naar bestuursinformatie ertoe zal leiden dat de bestuursorganen meer tot actieve openbaarmaking zullen overgaan, moeten de consequenties daarvan voor burger en bestuursorganen snel en scherp in beeld komen. Hij vroeg de staatssecretaris daartoe een aantal extra pilotprojecten actieve openbaarmaking via ICT te starten, waarvan één bij het Rijk zelf en één bij een andere overheid. Naast de voorstellen voor de Staatsalmanak, gaat het vooral om pilotprojecten ten aanzien van besluiten waartegen bezwaar en beroep is aan te tekenen. Behalve actieve openbaarmaking van algemene informatie, zoals het op Internet plaatsen van beleidsnota's, verdient vooral het actief openbaarmaken van voorgenomen besluitvorming nadere aandacht. Als voorbeeld noemde de heer Luchtenveld de vele publicaties van voorgenomen besluiten en aankondiging van mogelijkheden voor participatie door de burger in de Staatscourant. Ziet de staatssecretaris kans om door een pilotproject de burger een meer leesbaar en toegankelijk alternatief via Internet te bieden in samenwerking met de vele bestuursorganen die bestuursinformatie in de Staatscourant moeten of willen publiceren?

Koppeling van gegevensbestanden van de overheid aan het vaker actief openbaarmaken van gegevens doet wel de vraag rijzen hoe het gelijkheidsbeginsel dient te worden geconcretiseerd. Een gemeente kan bijvoorbeeld gemakkelijker besluiten om uit gegevensbestanden te selecteren personen of instellingen actief te informeren en voor het overige terug te vallen op de minimaal wettelijk vereiste publicatie. Mag de overheid selectief zijn in het bieden van extra service of het attenderen op participatiemogelijkheden van burgers, wetende dat waarschijnlijk niet de gehele kring van geïnteresseerden of belanghebbenden op gelijke wijze wordt benaderd?

Tegenover bestuursinformatie staat gegevensinformatie. De nota schetst het dilemma van de publieke taak, waarbij centraal staat de vraag in hoeverre in de lijn van de commissie-Cohen het afstoten van gegevensbestanden aan de markt mag en de vraag in hoeverre daaraan door bestuursorganen mag worden verdiend. Het antwoord hierop mag niet te lang op zich laten wachten, omdat de praktijk zich snel ontwikkelt. In hoeverre is de nota al verouderd als gevolg van de recente rechterlijke uitspraak dat onderwijsadressen en examenresultaten moeten worden geleverd aan het dagblad Trouw zonder de door de minister aangegeven kostenvergoeding?

De heer Luchtenveld onderschreef voorlopig de gedachte van het afstoten naar de markt van enigszins bewerkelijke gegevens en de activiteiten die niet tot de wezenlijke taak van overheidsorganen moeten worden gerekend. De handelingen die moeten worden verricht voordat tot afstoten en beschikbaarstelling van gegevensinformatie kan worden overgegaan, moeten ook niet worden gebagatelliseerd. Vergoeding van de reële kosten die daarbij moeten worden gemaakt, is redelijk. Gewaakt moet echter worden voor winstbejag en uit de hand lopende commercialisering van gegevensverstrekking door overheidsorganen. Zijn fractie was ook voor een efficiencytoets dienaangaande. Als er geen winstbejag mag zijn, dreigt namelijk de prikkel om efficiënt te werken te verdwijnen.

Gevraagd hoe de prijs bepaald moet worden als er geen winstbejag mag zijn en erop gewezen dat dan een efficiencytoets niet voldoende is, antwoordde de heer Luchtenveld dat de handelingen die moeten worden gedaan, bijvoorbeeld het zuiveren van de bestanden van privacygevoelige informatie en bescherming van het auteursrecht, tijd, menskracht en overhead van de overheden vergen. Dat zijn reële kosten. Er mag echter niet op de begroting een post verschijnen voor winsten uit dit soort handelingen. Niet vergeten mag worden dat de overheid hier een monopoliepositie heeft. In de nota wordt terecht gesteld dat passieve en actieve openbaarheid naar elkaar gaan toegroeien. Als de overheid veel wordt geconfronteerd met vragen van burgers en bedrijfsleven, waarvoor zij gegevens moet bewerken, zal zij zelf gaan nadenken hoe bestanden zijn te leveren aan particulieren en het bedrijfsleven. Het uitgangspunt van de VVD-fractie is dat de reële kosten die daaraan verbonden zijn, vergoed moeten worden. Voor het vaststellen van de reële kosten zouden regels kunnen worden opgesteld, waarbij er een coördinerende taak is voor een departement.

Door mevrouw Van der Hoeven gevraagd of het wel reëel is als de overheid verplicht zou kunnen worden om haar eigen bestanden zo in te richten dat zij tegemoet komt aan de mogelijke vragen vanuit de markt om gegevens ter beschikking te stellen, antwoordde de heer Luchtenveld dat de verplichting vooral ligt in de sfeer van de bestuursinformatie. Die valt ook onder de regie van de Wet openbaarheid bestuur. Het gaat hier om gegevens die met enige bewerking buitengewoon nuttig kunnen zijn en extra werkgelegenheid en dienstverlening kunnen genereren. Waarom zou de overheid dat laten, als er een reële kostenvergoeding tegenover staat? Als men iets wil met die elektronische snelweg, moet men die kans grijpen.

De staatssecretaris zou primair moeten bevorderen dat snel breed inzicht wordt verworven in de bij bestuursorganen aanwezige gegevensbestanden. Het opnemen van een verplichting om in navolging van het ministerie van VROM een bestandenboek te vervaardigen, zou een belangrijke stap voorwaarts kunnen zijn bij het verwerven van een nader inzicht in de omvang van het probleem of liever: de uitdaging. VROM heeft een uitstekend inzicht gegeven in de bij VROM aanwezige bestanden. Dat helpt om in kaart te brengen wat er op de markt is.

De heer Luchtenveld plaatste voorts vraagtekens bij de mening van het kabinet dat bestandsgegevens niet, zoals onder de WOB, tegen vergoeding van uitsluitend de verstrekkingskosten beschikbaar hoeven te komen. De afweging dat niet van alle belastingbetalers zou moeten worden gevraagd de ontwikkeling van commerciële informatieproducten en -diensten te subsidiëren, viel zijns inziens moeilijk te rijmen met de constatering dat juist van de informatieverwerkende sector de komende jaren de grootste bijdrage aan de economische groei en werkgelegenheid mag worden verwacht. Wat mag men dan verwachten van een kabinet dat werk, werk en nog eens werk wil genereren? Dat is niet de koudwatervrees die de nota uitstraalt als het gaat om het standpunt dat gegevensinformatie tegen kostprijs, inclusief de reële kosten van bewerking, aan de markt behoort te worden aangeboden. Dit geldt temeer nu de inkomstenderving nog inpasbaar lijkt. Een bedrag van 100 mln. op jaarbasis laat zich waarschijnlijk snel inverdienen door de door het kabinet omschreven werkgelegenheidsimpuls. Duidelijkheid en daadkracht zijn dus gevraagd.

De heer Luchtenveld wees erop dat binnen zijn partij genuanceerd wordt gedacht over rekeningrijden op de snelweg. Voor het invoeren van rekeningrijden op de elektronische snelweg, zeker als het gaat om een nieuwe financiële melkkoe, voelt de VVD helemaal niets. De staatssecretaris moet ook niet vluchten in toeritdosering of andere noodgrepen, want de elektronische snelweg moet juist met voortvarendheid worden opengesteld voor vele burgers en bedrijven.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA) wees erop dat dit algemeen overleg vooral gaat over het toegankelijk maken van overheidsinformatie. Dat de markt erbij wordt betrokken waar dat mogelijk is, is prima. Het gaat niet om het opzetten van plannen voor de elektronische snelweg, het gaat om het benutten van de elektronische snelweg bij het toegankelijk maken van overheidsinformatie.

Zij constateerde dat vaker over dit onderwerp is gesproken. Deze nota is een eerste stap op weg naar een algemeen beleidskader voor het gebruik van ICT bij het toegankelijker maken van de overheidsinformatie. Het is van belang dat het bestaande kader voor de openbaarmaking van overheidsinformatie daarbij als vertrekpunt wordt genomen. De evaluatie van de WOB, met name de actieve openbaarmaking, en het gebruik van Internet moeten in relatie tot deze nota gezien worden. Wat vindt de staatssecretaris daarvan en hoe wil hij tussen deze elementen een verbinding aanbrengen?

Een eerste hoofdlijn in de nota is de gebruikmaking van allerlei ICT-toepassingen bij het verstrekken van de openbare overheidsinformatie aan burgers, met het oog op het vergroten van de betrokkenheid bij het democratisch proces. Een tweede hoofdlijn betreft de mogelijkheden tot exploitatie van de elektronische gegevensbestanden door de particuliere sector. De CDA-fractie was het ermee eens dat deze punten expliciet ter discussie moeten worden gesteld. De staatssecretaris steekt hier zijn nek behoorlijk ver uit. Mevrouw Van der Hoeven vond dat hij er goed aan heeft gedaan om dit punt op de politieke agenda te plaatsen. Hij mag nu ook niet worden afgerekend op het feit dat hij nog geen oplossingen heeft, want zover is het nog niet. Zij vond wel dat hij aan de hand van dit debat een tijdpad zou kunnen uitzetten, op basis waarvan hij achteraf wel afgerekend kan worden. Zij verwachtte van de staatssecretaris voor 6 mei een aantal stappen. Hij is de eerste staatssecretaris die dit punt actief op de agenda heeft gezet. Daar moet hij het niet bij laten.

De kernvraag in de nota is welke overheidsinformatie elektronisch toegankelijk moet worden gemaakt, voor wie, waarom, hoe en tegen welke prijs. Om tot besluitvorming te komen zullen ook een paar andere vragen beantwoord moeten worden.

1. Door wie moet dat toegankelijk maken gebeuren, door de overheid of door het bedrijfsleven, en door wie gebeurt het op dit moment?

2. Wie is verantwoordelijk voor de juistheid van de basisbestanden en voor de updating daarvan, voor de wijzigingen erin en de bewerkte basisbestanden? Hoe zit het met de privacy in dat kader?

3. Wat is de stand van zaken en meningsvorming bij zowel de overheden als bij de zelfstandige bestuursorganen ten aanzien van enerzijds de commercialisatieplannen en anderzijds de eenloketgedachte?

4. Wie houdt hierop toezicht?

5. Wie mag eigenlijk geld verdienen aan de exploitatie van gegevensbestanden? Als dit het bedrijfsleven is, zijn de gegevensbestanden grondstoffen. En voor grondstoffen moet altijd betaald worden. Daarvoor mag dus best een reële prijs worden gevraagd.

6. Welke informatie mag door overheidsorganen worden verstrekt of moet door overheidsorganen worden verstrekt? Sommige informatie moet gegeven worden aan burgers of aan andere overheidsorganen.

7. Wat wordt eigenlijk de positie van de burgers bij de exploitatie van gegevensbestanden door marktpartijen? Wordt iets gecreëerd waarbij de burger op een gegeven moment extra geld moet betalen voor zaken die in feite op een andere manier toegankelijk zouden moeten zijn?

8. Is er van elk ministerie, van elke overheid en van elk zelfstandig bestuursorgaan een overzichtscatalogus van gegevensbestanden, zoals door VROM ontwikkeld is? Zo'n overzichtscatalogus geeft de mogelijkheid om een aantal van die vragen concreter te beantwoorden.

Mevrouw Van der Hoeven was zich ervan bewust dat deze vragen niet in dit overleg beantwoord konden worden, maar dit overleg diende er ook toe om aan te geven wat de Kamer bezighoudt en wat de ijkpunten in het geheel zijn.

Het eindrapport van de commissie-Cohen geeft een bepaalde richting aan, evenals de reactie van de ministers Sorgdrager en Wijers, maar het geeft ook aan dat nader onderzoek nodig is, omdat het totaalbeeld ontbreekt. Wanneer is dat totaalbeeld voor handen? Wanneer zijn die stappen voltooid?

Mevrouw Van der Hoeven was voorstander van het vergroten van de betrokkenheid van de burgers. Wanneer komen de concrete plannen daarvoor? Over het informatieprofiel voor het inrichten van Internetsites is al eerder gesproken. Toen had zij de indruk dat de staatssecretaris een heel groot, vanuit Binnenlandse Zaken gestuurd intranet wilde leggen over geheel bestuurlijk Nederland. Zij heeft intussen begrepen dat dit niet helemaal de bedoeling is. Wat wil de staatssecretaris? Moet elke gemeente opnieuw beginnen met het inrichten van haar Internetsite? Wat wordt de functie van het gemeenschappelijke voorlichtingsloket? Hoe wil de staatssecretaris filevorming op dat punt voorkomen?

De CDA-fractie hield zorgen over de informatiebeveiliging. Als er inderdaad één infrastructuur komt voor de toegankelijkheid van informatie onder de WOB via Internet, moet ook de beveiliging worden gestandaardiseerd of gecertificeerd. Zijn er plannen op dit punt?

De nota omzeilt de vraag of en zo ja, wanneer burgers moeten gaan betalen voor het verkrijgen van informatie. Die vraag is de vorige keer ook gesteld. Heeft het interdepartementaal en interbestuurlijk overleg op dat punt geen antwoord geboden? Dit is een heel belangrijk punt, omdat dit zal bepalen in hoeverre de doelstellingen bereikt worden.

Mevrouw Van der Hoeven miste in de nota het thema van de interbestuurlijke informatieuitwisseling. Welke informatie moet tussen besturen en overheden worden uitgewisseld? De Kamer heeft een brief van de RAVI gekregen over de interbestuurlijke toegankelijkheid van GEO-informatie. Op dit punt behoeft de nota dus een aanvulling. Welke beren ziet de staatssecretaris op de weg om die interbestuurlijke informatieuitwisseling verder gestalte te geven?

Wat betreft de toegang voor het bedrijfsleven tot gegevens uit bestanden van het bestuur en de elektronische informatiebestanden die als bestand kunnen worden gebruikt, bewerkt en vercommercialiseerd, wordt in de nota een link gelegd naar het dilemma van de publieke taak. Gesteld wordt dat het bewerken van die gegevens op dit moment wordt gedaan door semi-overheidsorganen, door overheidsorganen en door bedrijven. Is het wel zo dat dit ook door bedrijven wordt gedaan? Op welke manier gebeurt dat dan en zijn daar dan richtlijnen voor? In de nota wordt gekozen voor het afstoten van nevenactiviteiten zoals het bewerken en vermarkten van niet-bestuurlijke informatie. Wat is dat voor informatie? Als zelfstandige bestuursorganen en overheden zich beperken tot het aanmaken en gebruiken van informatie voor hun publieke taak, wat is er dan nog voor andere informatie die je apart kunt vermarkten? Als er geen andere informatie is, hoe ga je dan de informatie die voor de publieke taak nodig is, scheiden in het te vermarkten deel en het niet te vermarkten deel? Is het vermarkten van die gegevens en het bewerken tot informatie voor de markt wel een zaak van de private sector? In het verleden is voor een aantal organen wettelijk geregeld dat dit soort nevenactiviteiten is toegestaan, opdat minder beslag zou worden gelegd op de algemene middelen. Moet men op die weg terug? Hoe zit het dan met de financiële consequenties? Moet voor een aantal bestanden en informatietaken met infrastructurele aspecten ook niet wettelijk geregeld worden dat die toegankelijk zijn?

Als deze bestandsgegevens inderdaad ter beschikking van het bedrijfsleven moeten komen om er commerciële activiteiten mee te ontplooien, kan dat niet gratis gebeuren. Het gaat om een grondstof en die is heel wat geld waard. Door de belastingbetaler is het geld opgebracht om die gegevens bij elkaar te brengen. Dat zal dan ook terug moeten naar de belastingbetaler. Er zal dus minder beslag op de publieke middelen moeten worden gelegd door de instantie die gegevens verzamelt.

Door de heer Luchtenveld gevraagd waarom het CDA niet de kans grijpt om die werkgelegenheidsimpuls te geven, antwoordde mevrouw Van der Hoeven dat het nu niet gaat om die werkgelegenheidsimpuls. Het gaat om de vraag wie de kosten betaalt en op welke manier je ervoor kunt zorgen dat de kosten zo laag mogelijk blijven. Als de overheid met belastinggeld gegevens verzamelt ten behoeven van haar publieke taak, heeft zij die gegevens. Als die gegevens aan het bedrijfsleven ter beschikking worden gesteld om niet, is de overheid het bedrijfsleven aan het subsidiëren. De vraag is of de overheid dat moet doen. Het CDA denkt van niet. De overheid moet op een gegeven moment aangeven welke informatie zij nodig heeft en welke informatie zij ten behoeve van bedrijven verzamelt en tegen een bepaalde prijs ter beschikking stelt. De gegevens die er zijn, zouden inderdaad onder voorwaarden en tegen een bepaalde prijs ter beschikking kunnen worden gesteld. Dit moet zijn weerslag hebben op het totale kostenaspect in de rijksbegroting. Als je naar een zo klein mogelijke, een zo slagvaardig mogelijke en zo goedkoop mogelijke overheid wil, moet je niet het geld weggeven.

Het aspect van de interbestuurlijke informatievoorziening moet nu worden uitgewerkt in een vervolgnota. Inzichtelijk moet worden gemaakt welke commerciële nevenactiviteiten op dit moment door overheden al verricht worden. Er moet voor gezorgd worden dat er geen nieuwe nevenactiviteiten ontstaan. Overwogen moet dus worden om een meldingsplicht in te voeren. Wildgroei moet voorkomen worden. In kaart gebracht moet worden wat de Europese ontwikkelingen zijn en aangegeven moet worden welke consequenties dit heeft voor de WOB. De aanbevelingen van de commissie-Cohen moeten nader uitgewerkt worden en de consequenties daarvan moeten aangegeven worden. Een aantal dingen wil men uiteindelijk misschien niet.

Marktwerking en stimulering van informatieverwerking door het bedrijfsleven is een prima uitgangspunt. In het kader van het toegankelijk maken van overheidsinformatie zijn zij echter noch doel noch middel. De overheid heeft een eigen informatiebehoefte en ook een eigen behoefte om die informatie toegankelijk te maken. Dat staat voorop. Daarvoor heb je gegevens nodig. Gegevens die ook voor andere doeleinden bruikbaar zijn, kun je verkopen of zelf bewerken en een waarde toevoegen die niet in directe relatie staat tot de publieke taak. Daarover moet men het eens worden op basis van een vervolgnotitie. Er moeten echter niet nieuwe, duurdere monopolies in de private sector worden gecreëerd, omdat men het monopolie in de overheidssector niet wil.

Mevrouw Van der Hoeven constateerde dat het een goede zaak is dat dit punt op de politieke agenda staat. Het vervolg hierop moet in overleg met de andere overheden en relevante organisaties plaatsvinden. De staatssecretaris heeft dus in het kader van het bewindsliedenoverleg nog een flinke taak om ervoor te zorgen dat zijn collega's met de neus in dezelfde richting komen te staan.

De heer Jeekel (D66) noemde deze nota een eerste stap voor een moeilijk onderwerp. Het is goed dat de omgang met overheidsinformatie nu eindelijk op de agenda staat. Duidelijk is dat nog niet de goede taal is gevonden om daar met elkaar over te praten.

De eerste lijn die in de nota wordt aangegeven betreft de actieve openbaarmaking van informatie. Die actieve openbaarmaking is een soort sluimerende reus in de Wet openbaarheid van bestuur. Het grootste deel van de WOB heeft zich geconcentreerd op de passieve openbaarmaking. Nu komt er meer aandacht voor actieve openbaarmaking. Voorzover daaraan iets wordt gedaan, valt daarin een grote mate van verscheidenheid te constateren. Voorts valt te constateren dat er nog niet zoveel aan wordt gedaan, zeker niet als men denkt vanuit de vraag van de mensen. Als een nota op Internet wordt gezet, zijn Kamerleden competent genoeg om daar de antwoorden op hun vragen uit te halen, maar de vraag is of die nota voor gewone mensen een antwoord is op hun probleem. Actieve openbaarmaking kent twee aspecten. Het ene is een beschikbaar stellen van informatie met een zodanig verwijzingssysteem dat de informatie toegankelijk is, dus het doorzicht. Het andere is een overheid die luistert naar ideeën en vragen die via e-mail of op andere wijze tot haar komen, dus de responsieve overheid.

De heer Jeekel vond het belangrijk dat er een inventarisatie komt van de stand van zaken en van de plannen die de rijksdienst en onderdelen daarvan hebben voor die actieve openbaarheid. Bij de evaluatie van de WOB is dat thema ook aan de orde. De primaire verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij de minister-president, omdat het om de WOB gaat. Daarbij speelt de voorlichtingsraad een rol.

De tweede lijn in de nota betreft de overheidsinformatie, de kosten en de uitgangspunten daarvoor. De heer Jeekel had de indruk dat eigenlijk niet meer over informatie moet worden gesproken, maar over drie B's: bestuursinformatie, bestanden en bewerking. Op het punt van de bestuursinformatie kon de heer Jeekel de staatssecretaris volgen. Die informatie moet in beginsel gratis zijn. Dat is belangrijk voor het democratisch proces. Bij de bestanden ligt dat ingewikkelder. Als het om pure bestanden gaat, zou het volgens het Rathenau-instituut gratis moeten zijn dan wel alleen voor verstrekkingskosten. Pure bestanden zijn echter vaak niet te begrijpen. Daarbij komt dus meteen de bewerking in beeld. Daarbij kun je drie situaties onderscheiden. De eerste is de bewerking direct door de markt. Als er een marktpartij is om te bewerken, zou die marktpartij ook de bewerking voor haar rekening moet nemen. De tweede is bewerking door een overheidsdienst, die een halffabrikaat maakt dat verder door de markt wordt verwerkt. Dat gebeurt ook tamelijk veel. De derde situatie is bewerking door de organisatie die het bestand beheert, omdat er niet zo snel een markt is te identificeren voor de bewerking van die informatie. De vraag is dan op welk moment burgers of bedrijven en eventueel zelfs andere overheden daarvoor moeten gaan betalen.

Het is belangrijk dat er zo snel mogelijk een inventarisatie komt van de bestanden van het Rijk en van de ZBO's. Het gaat daarbij om een drietrapsraket. De eerste trap is dat in beginsel bestanden gratis dan wel tegen verwerkingskosten moeten worden aangeboden. Bewerking zou dan verder door de markt moeten gebeuren. De tweede trap is een inventarisatie van de situaties die afwijken van dat model. Dat zijn er heel wat. De derde trap is om aan te geven waarom die situaties afwijken. In een aantal gevallen zijn daar waarschijnlijk heel goede redenen voor. Als dit duidelijk is, kun je de discussie echt voeren. De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken zou dit moeten uitvoeren, maar voor een onderdeel zou het een apart project ten behoeve van de uitvoering van Cohen kunnen zijn. De uitvoering van Cohen kent een aantal deelprojecten. Een redelijk deel van de vragen zou daar kunnen worden ondergebracht. Wat vindt de staatssecretaris daarvan?

Door die inventarisatie zal ook duidelijk worden welke ZBO's op dit moment afhankelijk zijn van de verkoop van informatie om goed te kunnen functioneren. In het verleden is dat door de wetgever misschien toegestaan, maar dat is wel een probleem op het moment dat je een andere lijn wilt volgen. De heer Jeekel nam aan dat er wel een informatieparagraaf komt in de nieuwe kaderwet voor de ZBO's.

Het Rathenau-instituut heeft een korte inventarisatie gemaakt van het project ADW. Daaruit trok de heer Jeekel de conclusie dat het eigenlijk niet op die manier gedaan had moeten worden. Tot wanneer loopt het contract met Kluwer? Moet het Rijk inderdaad betalen om de wet- en regelgeving via de bibliotheken openbaar aanbieden?

Er is een contract tussen parlement en SDU, waarin de staatssecretaris ook een rol heeft. Er is een time-out. De visie van het parlement is uiteraard bekend, maar wat is de visie van BiZa op dat SDU-contract?

Mevrouw Van der Burg (PvdA) sprak haar blijdschap uit over het feit dat deze nota er ligt. De toegankelijkheid van overheidsinformatie is wezenlijk om burgers te kunnen betrekken bij wat de overheid doet, wat de overheid beslist en om daarop invloed, kritiek, controle et cetera uit te oefenen. Wil de democratie optimaal functioneren, dan moet de informatie bij de overheid en bij de burger gelijk zijn. «Equality of arms» is een essentieel uitgangspunt voor de PvdA in deze discussie. De mogelijkheden en kansen die ICT daartoe biedt, zijn groot. Daarvan moet optimaal gebruik worden gemaakt, niet alleen door de rijksoverheid, maar door alle bestuursorganen en overheidsorganen. Het probleem is dat men niet weet hoe deze ontwikkelingen in de toekomst zullen verlopen. Als nu geen antwoord wordt gegeven op nieuwe vragen en als er op korte termijn geen lijn wordt ontwikkeld, wordt de wetgever door de praktijk ingehaald. Tussen deze nota en het uiteindelijke beleidskader zullen echter nog wel de nodige stappen moeten worden gezet.

In de nota staan twee zaken centraal. Hoe wordt de overheidsinformatie toegankelijk gemaakt, voor wie, waarom en tegen welke prijs en hoe moet worden omgegaan met de exploitatie van elektronische gegevensbestanden? Het toegankelijk maken van overheidsinformatie is al eerder aan de orde geweest. Het beleid is duidelijk. Een groter probleem is hoe je dat realiseert. Daarvoor komt de staatssecretaris met concrete beleidsvoornemens, terwijl hij voor het tweede punt veel vragen opwerpt, waarop antwoorden moeten komen.

Met het realiseren van die toegankelijkheid moet men voortvarend verder. Mevrouw Van der Burg had het gevoel dat niet alle departementen optimaal met de eigen informatie actief naar buiten komen via Internet. Zij had de homepages van de verschillende departementen bekeken en moest concluderen dat de informatie gering is en te weinig vraag/klantgericht. Wat is de oorzaak dat verschillende departementen hier zo traag op inspelen? Heeft het geen prioriteit? Is het een cultuurkwestie, dat men het eigenlijk niet wil? Worden er te weinig mensen op gezet of is het een kwestie van geld? Wat doen de verschillende departementen nu aan die actieve openbaarmaking? Wat is de inzet? Hoeveel mensen zijn ermee bezig? Zijn er vaste procedures dat nota's automatisch op Internet komen?

In de nota wordt een onderscheid gemaakt tussen drie categorieën overheidsinformatie. Wet- en regelgeving is de basisinformatie van de democratische rechtsstaat en moet snel openbaar worden. Volgens het beleidsvoornemen is die na het jaar 2000 beschikbaar op Internet. Wanneer precies na 2000? Mevrouw Van der Burg zou het eigenlijk eerder willen hebben. Iedereen hoort namelijk de wet te kennen. De wet- en regelgeving zou toch direct na bekendmaking op Internet behoren te staan. Er worden een paar knelpunten genoemd. Allereerst is nader onderzoek nodig voor elektronische publicatie van integrale wetsteksten. Welk onderzoek moet gebeuren? Waarom staat de officiële bekendmaking op grond van de bekendmakingswet de publicatie van wet- en regelgeving in dit kader in de weg? Waarom nu nog een onderzoek naar beveiliging ongeautoriseerd gebruik? Zo langzamerhand moet toch duidelijk zijn hoe dit te beveiligen? Waarom duurt dit zo lang?

Via de ADW kan men binnenkort wel informatie krijgen over wet- en regelgeving in de bibliotheken. Hoe zit dit financieel?

Rechterlijke uitspraken horen ook bij de basisinformatie. Het is een taak van de overheid om dit bekend te stellen. Onderzocht moet nog worden of de Justex-databank ook beschikbaar kan zijn voor de burger. Hoe lang duurt dat onderzoek nog?

Bij de parlementaire documentatie is de Kamer participant evenals BiZa. Hoe denkt de staatssecretaris over die ontwikkeling en over het contract met de SDU? De kosten mogen geen belemmering zijn. Deze informatie moet gewoon gratis beschikbaar zijn.

Wat betreft de actieve openbaarmaking van informatie door de rijksoverheid vond mevrouw Van der Burg het positief dat de staatssecretaris wil komen met een duidelijk informatieprofiel, met een activiteitenindex. Dat geldt ook voor het gemeenschappelijke voorlichtingsloket en de elektronische overheidsalmanak. Dit zijn elementen die de toegankelijkheid en het gebruik bevorderen. Die informatie moet dan wel beschikbaar zijn.

Mevrouw Van der Burg had zich afgevraagd hoe die actieve openbaarmaking kan worden bevorderd. In de Wet openbaarheid van bestuur is die actieve openbaarmaking nauwelijks uitgewerkt. Zou in de WOB niet veel beter uitgewerkt kunnen worden hoe de verschillende overheidsorganisaties en andere bestuursorganisaties daarmee moeten omgaan? Bij de evaluatie van de WOB kan dit punt worden meegenomen. Dan wordt ook duidelijk wat de verschillende participanten en de burgers kunnen verwachten.

De staatssecretaris schrijft in de notitie dat de andere overheden zouden moeten volgen in zijn actieve beleid. Wat doet de staatssecretaris daaraan? Mevrouw Van der Burg sloot zich aan bij de vragen over de ZBO-regeling.

De burgers moeten deze genoemde gegevens gratis kunnen krijgen, met het oog op een goed democratisch functioneren. Iedereen moet van die informatie gebruik kunnen maken. Het blijft een zorg dat er een tweedeling dreigt van gebruikers en niet-gebruikers van deze informatie.

De exploitatie van de gegevensbestanden vormt een moeilijke problematiek. De overheid verzamelt informatie voor haar primaire taak, de overheidstaak. Die gegevens zijn in principe ook beschikbaar voor anderen, uiteraard binnen de randvoorwaarde van bescherming van persoonsgegevens en -registraties, staatsbelang etc. Op het moment dat de markt vraagt om gegevens die een bewerking vragen, moet er een ander regime gelden. Dan is het geen automatisme dat de overheid die gegevens, al dan niet bewerkt, zonder meer levert.

De bewerking van overheidsinformatie kan worden overgelaten aan de markt, maar op dit moment gebeurt het heel weinig. De kans dat het gebeurt, is ook niet zo groot. Het zal dus vaak de overheid zelf zijn. De overheid kan ook een halffabrikaat maken, dat vervolgens weer verder wordt bewerkt. In elk geval zou de overheid de eerste bewerking moeten doen, met name met het oog op de selectie, de privacy en het auteursrecht van dit soort gegevens. Wie is eigenlijk de eigenaar van dit soort gegevens? De informatie kan ook heel direct gericht zijn op het gebruik door de markt, bijvoorbeeld voor een dakbedekker die een overzicht wil van alle scholen met een plat dak. Het gebruik kan ook indirect zijn, bijvoorbeeld door een marktpartij die gegevens gaat bewerken en vervolgens verkopen. Hiervoor moet er wel een reële prijs voor worden betaald.

Mevrouw Van der Burg wilde meer informatie hoe de overheidsorganen met elkaar omgaan wat betreft kosten en afspraken voor gegevens. Het is nu in verschillende wetten geregeld. Er zijn verschillende beschikkingen. Het is niet duidelijk hoe dit precies in elkaar zit.

Zij verwees ten slotte naar het groenboek van de Europese Commissie op dit punt. Daarop moet nog dit jaar een reactie door het kabinet worden gegeven. Wanneer komt die reactie op het groenboek en wanneer komt die naar de Kamer?

Antwoord van de regering

De staatssecretaris constateerde dat dit inderdaad een weerbarstige materie is, waarmee ook het kabinet heeft geworsteld. Dat is ook de reden dat de nota iets later is uitgebracht dan de bedoeling was. Bij het opstellen van de nota kwam men steeds meer tot de conclusie dat het maken van een beleidskader voor de overheid en de toegankelijkheid van overheidsinformatie een hogere prioriteit diende te krijgen dan tot dan toe algemeen aangenomen werd. Bij het opstellen van dat beleidskader speelde een rol dat eerder allerlei beslissingen zijn genomen en lijnen zijn uitgezet. Op bijna alle relevante punten waarover de Kamer vragen stelde, zijn er desiderata van degenen die vanuit een andere invalshoek naar dit onderwerp kijken. Zo kunnen er al besluiten genomen zijn die haaks staan op de voorgestelde lijn in deze nota. Daarom is de staatssecretaris wat voorzichtig bij het opstellen van een beleidskader. De staatssecretaris begreep het ongeduld van de heer Luchtenveld, maar de praktijk is soms weerbarstig.

De basisinformatie van de democratische rechtsstaat lijkt misschien het simpelste punt in het geheel. De burger wordt geacht de wet te kennen, maar dan moet men dat niet zo moeilijk maken dat men daar in redelijkheid niet van uit kan gaan. Het kabinet is van mening dat wet- en regelgeving, parlementaire informatie en rechtspraak zo snel mogelijk, gebruikmakend van ICT, beter beschikbaar moeten komen dan thans het geval is. Ook daar speelt echter het probleem van beslissingen die eerder genomen zijn. Voor de databank wet- en regelgeving (ADW) heeft de Staat en ook de Tweede Kamer een contract met Kluwer, die dat contract op een voortreffelijke wijze ten uitvoer legt. Dat contract loopt per 1 januari 2001 af. Alom is het geluid dat ADW goed toegankelijk is en steeds meer wordt gebruikt. Thans wil het kabinet de burgers via de bibliotheken zoveel mogelijk in de gelegenheid stellen op daarop in te loggen. De staatssecretaris zou wel eerder met een laagdrempelige ADW willen komen, maar voor hem staat voorop dat de Staat contracten moet naleven. Als in de stukken sprake is van na 2000, heeft dat met die contractuele verplichtingen te maken.

Er is ook rijksbreed een contract met de SDU. Dat contract kende een looptijd van vijf jaar en een mogelijkheid tot stilzwijgende verlenging. Dit jaar is het contract zodanig gewijzigd dat de vaste looptijd uit het contract is geschrapt en het contract op elk moment opzegbaar is geworden, waarbij een opzegtermijn van twee jaar zal worden gerespecteerd. De vraag was of het contract moest worden opgezegd dan wel stilzwijgend worden verlengd. Daarover heeft tussen de vertegenwoordigers van Eerste Kamer, Tweede Kamer, Justitie, Buitenlandse Zaken en Binnenlandse Zaken een intensieve discussie plaatsgevonden. Eén van de vragen was hoe enerzijds de Eerste en Tweede Kamer controle op de regering kunnen uitoefenen en zelfstandig kunnen zijn ten opzichte van het kabinet en anderzijds op een wezenlijk punt als de informatieverstrekking gezamenlijk een contract kunnen aangaan. Dat betekent namelijk dat delen van de zelfstandigheid moeten worden opgegeven.

De overheid heeft ook de taak om voor de burger zo doorzichtig mogelijk te zijn. Als de informatie van verschillende spelers afkomstig is en als die spelers een grote mate van onafhankelijkheid van elkaar willen, hoe krijg je dan bijvoorbeeld ten aanzien van de elektronische uitgifte van stukken ieders wensen op een rijtje gezet? Moet de Tweede Kamer daarbij als primaat voor zich hebben dienstverlening aan de Tweede-Kamerleden of aan burgers? De staatssecretaris koos voor het laatste. Dat geldt ook voor Binnenlandse Zaken, Buitenlandse Zaken en Justitie. Deze nota is bijvoorbeeld van de staatssecretaris afkomstig, die het op zijn manier op Internet zet. Het verslag van dit overleg wordt ergens anders gemaakt en op andere wijze toegevoegd aan het publieke domein. Deze zaken zouden in elkaar geschoven moeten worden en als één pakket moeten worden aangeboden. Dat was echter geen vanzelfsprekendheid. Nu zit men wel op die lijn. De partijen bestuderen hoe dit soort openbare beraadslagingen met hun uitkomsten, ook in wet- en regelgeving zoveel mogelijk in hun samenhang aan burgers kunnen worden gepresenteerd. Dat laat echter onverlet dat de departementen ook de wettelijke en politieke wenselijke beleidslijnen moeten kunnen nastreven en dat voor de Kamerleden de service vanuit de Kamer op dit punt optimaal moet blijven.

De staatssecretaris beaamde de opmerking van de heer Jeekel dat de parlementsleden het voor zichzelf op orde moeten krijgen en moeten wennen aan informatie- en communicatietechnologie, maar dat zij het tegelijkertijd naar de burger toe goed moeten doen. Elk van die twee aspecten is op zich al moeilijk genoeg. De organisatie die de informatie verstrekt, wenst die ook af te scheiden langs de logica van de organisatie. De burger heeft met die organisaties eigenlijk niets van doen. Voor de burger is het in het algemeen veelal dé overheid. In de BIOS-nota is dat vraaggestuurde element, de kanteling van dienstverlening ingebracht. De praktijk is zeer ingewikkeld, want iedere overheidsorganisatie is krachtens de WOB zelf verantwoordelijk voor de informatieverstrekking van de eigen organisatie, terwijl tegelijkertijd de burger steeds actiever bedient wenst te worden met informatie, die de organisatie niet direct makkelijk kan geven. Het gaat om twee verschillende invalshoeken, waarbij gekeken moet worden hoe dit ten minste parallel zou kunnen verlopen.

De staatssecretaris was het met mevrouw Van der Burg eens dat de burgers ook uit verschillende doelgroepen bestaan, die wellicht apart benaderd kunnen worden zodat er naast de vraaggestuurde en aanbodgestuurde aanpak nog een derde lijn, een doelgroepgericht aanpak nodig is. Hij constateerde dat hij in deze weerbarstige materie voorlopig de makkelijkste weg koos. Er kunnen aparte vragenstromen zijn. Het is echter al een klus om in de grote vragenstroom, die meer algemeen is, enige logica aan te brengen.

De staatssecretaris vond het vanzelfsprekend dat betaald moet worden om de ADW via de bibliotheken aan te bieden. Met Kluwer is afgesproken om ADW te ontwikkelen. ADW is ook verkocht aan de Tweede Kamer, die daarvoor dus betaalt. Hetzelfde geldt voor de bibliotheken. Een dezer weken wordt het contract met de bibliotheken gesloten, die een deel van de financiële kant voor hun rekening nemen.

De staatssecretaris zou bij Justitie informeren hoever men daar is met de Justex-databank. Daarbij spelen in elk geval een aantal ingewikkelde privacyelementen.

De grote winst van ICT en de WOB is de actieve openbaarmaking. Uit de evaluatie van de WOB blijkt dat het met die actieve openbaarmaking nog niet zo slecht is gesteld, hoewel het nog veel beter kan en moet. De wetstekst op dit punt laat veel open en is weinig directief. Er kan dus veel opgepikt worden door de verschillende overheidsorganisaties. Dat gebeurt nu ook langs verschillende lijnen. De bestuursorganen zijn krachtens de wet wel zelf verantwoordelijk voor de actieve openbaarmaking. De staatssecretaris kan wel vanuit zijn coördinerende rol proberen tot grotere activiteit aan te zetten, maar de wet helpt daarbij niet. Binnenlandse Zaken zou hierin als departement het voortouw kunnen nemen. Er is nu een site geopend. De begroting en de activiteiten die daarin worden aangekondigd, zouden op Internet geplaatst kunnen worden. Ook de voortgang zou op Internet vermeld kunnen worden. De staatssecretaris sprak ook de bereidheid uit om eens te inventariseren hoe de rijksoverheid, de medeoverheden en ZBO's de actieve openbaarmaking langs elektronische weg al ter hand nemen of daartoe plannen hebben. Bij die actieve openbaarmaking gaat het uiteindelijk ook om de doorzichtigheid die men bereid is te tonen. Daarin zijn twee lijnen te onderscheiden. De ene is dat burgers zich directer met het besluitvormingsproces gaan bemoeien wanneer de overheid al die informatie geeft. De andere lijn is dat men zich sowieso ermee gaat bemoeien en dat het dus maar beter zo vroeg mogelijk kan. De staatssecretaris was ervoor om zo snel mogelijk zo inzichtelijk mogelijk te zijn, omdat dit de besluitvorming en het draagvlak voor de uitkomst verbetert.

Door de heer Jeekel gevraagd, onder verwijzing naar de vraagpatronenanalyse uit BIOS-3, of dat onderzoek ook kan worden losgelaten op de begroting van BiZa, antwoordde de staatssecretaris dat Binnenlandse Zaken weinig directe contacten heeft met burgers. Binnenlandse Zaken grossiert in interbestuurlijke punten. In het Overheidsloket 2000 heeft dat ontdekken van het vraagpatroon centraal gestaan, omdat dit Overheidsloket 2000 ziet op de directe contacten tussen burger en overheid. Er zou wel gekeken kunnen worden naar de vraagpatronen vanuit het bestuur. De staatssecretaris sprak de bereidheid uit, zonder iets te willen toezeggen, om te bekijken of op dat punt de schroeven aangedraaid kunnen worden.

Door mevrouw Van der Burg gevraagd of bij de evaluatie van de WOB ook bekeken kan worden of niet duidelijker in de wet zou kunnen worden opgenomen wat precies onder die actieve openbaarmaking wordt verstaan, antwoordde de staatssecretaris dat die vraag ook speelt bij de evaluatie van de WOB. Daarover worden ook een aantal uitspraken gedaan. Die vraag zou ook aan de premier en de minister kunnen worden gesteld. Bij de actieve openbaarmaking moet niet het omgekeerde gebeuren, dat het in de wet wordt geregeld en dat men dan wel ziet hoe het in de praktijk uitwerkt. Men zal eerst de praktijk moeten creëren en zo nodig met een wet moeten komen. Over het artikel voor actieve openbaarmaking is nagedacht. Dat is niet voor niets in de WOB gekomen. De staatssecretaris was tot de conclusie gekomen dat niet een wetswijziging nodig is, maar wel een meer actieve opstelling inzake actieve openbaarmaking. Gekeken moet worden of bij het opzetten van de sites een standaard kan worden gevonden, waardoor de interne gevechten in de verschillende overheidsorganisaties om dat te doen, iets makkelijker gewonnen kunnen worden. Dan zijn er namelijk al voorbeelden en is er al praktijkervaring. Het werk van de voorlichtingsraad kan ook niet onvermeld blijven. Het kan ook niet in één keer gebeuren. Men zal de WOB moeten volgen. Iedere organisatie moet er zelf verantwoordelijk voor blijven. De schil er omheen, zodat ook dwars door de sites heen gezocht kan worden, is wel relevant. De voorlichtingsraad houdt zich daarmee bezig en heeft in het kader van het NAP ook extra geld gekregen om hieraan te werken.

Ten aanzien van de bestanden van het bestuur herinnerde de staatssecretaris eraan dat de nota op dit onderdeel meer een agenda is dan dat zij antwoord geeft op vragen. Er is een ingewikkelde, meer wetstechnische hobbel te nemen, namelijk de vraag of bepaalde bestandsgegevens als openbare informatie kunnen worden beschouwd onder de WOB. De WOB-deskundigen komen tot de conclusie dat als gevraagde informatie geen direct relatie heeft met het bestuurlijk handelen van een bestuursorgaan, die informatie niet onder de WOB zou vallen. De staatssecretaris had nog een afschrift gekregen van de voorlopige voorziening van de bestuursrechter in Amsterdam van 19 augustus in de zaak Trouw versus OCW. Daarbij is dit punt als zodanig niet door OCW naar voren gebracht. Op dit specifieke punt kan de uitspraak inzake Trouw versus OCW dus geen licht doen schijnen. De voorlopige uitspraak deed echter de zekerheid van 10 juni, toen de nota uitkwam, iets wankelen, omdat die uitspraak niet lijkt te sporen met hetgeen in de nota staat. De staatssecretaris hield echter een slag om de arm, want het blijft een zaak van jurisprudentie. Regering en Staten-Generaal hebben samen wetten gemaakt. Op bepaalde punten kunnen ontwikkelingen ontstaan die je niet in de hand hebt en waar de jurisprudentie medebepalend zal zijn. De scheiding tussen bestuurlijke informatie en bestanden wilde hij echter wel handhaven.

Los daarvan kun je het dilemma van de publieke taak zien. Als informatie is verzameld met een bepaald doel en je kunt los van dat doel nog andere dingen met die informatie, moet dan de overheid extra werk verrichten om die zodanig beschikbaar te stellen dat die geëxploiteerd kan worden? De staatssecretaris was er niet voor om de doelbinding los te laten. Er zijn een aantal basisbestanden die vanuit die doelbinding worden aangelegd, waaruit je door mixen en verbinden met andere bestanden voor het bedrijfsleven interessante gegevens kunt destilleren die geen directe relatie meer hebben met de publieke taak. Daarbij stuit je op de lijn van Cohen, ingezet door het kabinet. Bij de poging om oneerlijke concurrentie zoveel mogelijk tegen te gaan – de overheid doet wat des overheids is en het bedrijfsleven doet wat des bedrijfslevens is – stuit men op de drie B's, die door de heer Jeekel zijn genoemd. Bewerking door de markt, een bewerking door de overheid tot halffabrikaat en verder door de markt en ten slotte bewerking door de overheid zelf. Voor dat laatste wordt door de RAVI aandacht gevraagd met de suggestie daarvoor een vijfde uitzondering te maken in de lijn van Cohen. Hier ontbreekt de informatie om krachtige uitspraken te doen, zonder al te grote brokken te maken.

De staatssecretaris was het eens met de vraag om een inventarisatie te maken van de bestanden. Naarmate je meer weet, kun je beter de richting bepalen. Voorlopig weet men niet anders dan dat het zeer diffuus is. Vastgesteld moet worden dat in de afgelopen jaren een aantal ZBO's in het leven is geroepen met de expliciete opdracht om hun financiering rond te breien. Als je de lijn-Cohen volgt, zul je ook een oplossing moeten bieden voor het vraagstuk van de financiering van de ZBO's. Uit een onderzoek naar wat de rijksoverheid en de daarmee gelieerde ZBO's in financiële zin genereren, is gekomen, met allerlei slagen om de arm, dat het om een bedrag van 100 mln. structureel gaat.

De heer Luchtenveld toonde begrip voor de beslissingen die in het verleden zijn genomen, die misschien niet nu zouden worden genomen. Is het echter niet wijs om in elk geval te voorkomen dat allerlei nieuwe incidenten ontstaan, dat jurisprudentie de zaak gaat leiden en dat het kabinet niet meer het voortouw heeft bij het formuleren van het beleid? Moet de Kamer niet snel aangeven wat de uitgangspunten zijn en wat zij wenselijk vindt? Er zal dan een overgangsregeling moet komen voor de situatie die al ontstaan is.

De staatssecretaris constateerde daarop dat de uitspraak in de lijn-Cohen in beginsel vastligt. Gezien de strakke systematiek van Cohen en de brieven die naar aanleiding van de nota zijn gekomen, wenste hij nu geen al te rabiate uitspraken te doen. Implementatie van de lijn-Cohen zou in de praktijk wat ingewikkelder kunnen zijn dan zo makkelijk opgeschreven. Het kabinet vindt dat het des overheids moeten laten wat des overheids is en wat des markts is. Er moeten niet te veel tussenconstructies komen. Het zou ook volgens Cohen oncontroleerbaar worden als het van alles een beetje is. Dat is ook wat de staatssecretaris motiveerde bij het maken van die inventarisatie. Het gaat uiteindelijk om bestanden die door de overheid zijn opgebouwd. De financiële revenuen daarvan, verkoop en bewerking en de controle op die overheid hangen heel nauw samen. Als dat niet meer duidelijk is, kun je in gevaar komen bij de controle op het doen en laten van de overheid. De wil om uiteindelijk bij Cohen uit te komen is er, maar gelet op de reacties mede ter voorbereiding op dit AO moet daar serieus naar worden gekeken.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw Van der Hoeven (CDA) was het eens met de voorzichtige benadering van de staatssecretaris. Ook zij wilde hetgeen in het rapport-Cohen staat, niet verklaren tot een dogma. Wanneer komt een antwoord op al de vragen die in dit overleg zijn gesteld, maar die niet zijn beantwoord? Wat doet de staatssecretaris met de verschillende suggesties, opdat er geen rare dingen gebeuren gaandeweg de rit en opdat geen nieuwe monopolies ontstaan?

De heer Jeekel (D66) vond Cohen relevant, maar beperkt relevant, beperkt tot de onderdelen waar daadwerkelijk een vorm van een marktpartij aanwezig is dan wel in de nabije toekomst aanwezig zal zijn. Voor de rest concludeerde hij dat Cohen niet relevant is. Zal de inventarisatie er één zijn waarbij per bestand naar voren komt hoe het is geregeld op dit moment en waarom het zo is geregeld?

De staatssecretaris antwoordde dat wordt gewerkt aan aanwijzingen en regelgeving voor de rijksdienst. Hij wilde dit probleem ook bij Cohen leggen en kijken of die aanwijzingen hierbij passen. De planning voor Cohen is ambitieus, namelijk begin 1998. De staatssecretaris achtte het waarschijnlijk dat het wat langer zou gaan duren. Misschien moet overwogen worden een vijfde uitzonderingsgrond in Cohen aan te brengen. Dit zou dan betrekking kunnen hebben op de bestanden waarvan bewerking wel degelijk nuttig en noodzakelijk is, maar waarvoor nog geen marktpartij is die het doet. De staatssecretaris wil in ieder geval een inventarisatie van bestanden laten maken waarbij een indeling gemaakt wordt in soorten bestanden en de wijze waarop die in de praktijk bewerkt en geëxploiteerd worden. De staatssecretaris kon niet aangeven hoe lang dit zou duren, omdat er eerst overleg moet komen met andere departementen en met de medeoverheden. Tot nu toe is dat bij de totstandkoming van deze nota marginaal gebeurd. Uit de brieven had de staatssecretaris begrepen dat de insteek ten principale wordt gedeeld, maar dat er bij de uitwerking een aantal problemen zijn.

De staatssecretaris deed de volgende toezeggingen.

1. Hij zou proberen schriftelijk te reageren op een groot aantal punten die de revue zijn gepasseerd.

2. Hij zou proberen een tijdsplanning aan te geven voor de activiteiten.

3. Hij zou ten aanzien van de actieve openbaarmaking en de activiteiten die daarvoor ontplooid worden, een inventarisatie maken, in eerste instantie bij de rijksoverheid. Hij zou ook kijken in hoeverre in het kader van Cohen een inventarisatie kan worden gemaakt van een aantal bestanden waarbij van marktwerking sprake zou zijn. Hij zou dit alles ook zo snel mogelijk doen.

Op de vraag van mevrouw Van der Hoeven of hij erop zou toezien dat er geen verdere wildgroei op dit terrein ontstaat, antwoordde de staatssecretaris dat hij dit alleen maar kon toezeggen voorzover besluitvorming via de ministerraad loopt. Voor de medeoverheden en aantal andere organen kon hij dit niet toezeggen. De ZBO's vormen ook nog een lastige discussie.

De voorzitter van de commissie,

De Cloe

De griffier van de commissie,

Coenen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: V. A. M. van der Burg (CDA), Te Veldhuis (VVD), Van der Heijden (CDA), De Cloe (PvdA), voorzitter, Janmaat (CD), Van den Berg (SGP), Scheltema-de Nie (D66), ondervoorzitter, Apostolou (PvdA), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Van der Hoeven (CDA), Van Heemst (PvdA), Remkes (VVD), Gabor (CDA), Koekkoek (CDA), Nijpels-Hezemans (groep-Nijpels), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Hoekema (D66), H.  G. J. Kamp (VVD), Essers (VVD), Dittrich (D66), De Graaf (D66), Cornielje (VVD), Rouvoet (RPF), Rehwinkel (PvdA).

Plv. leden: Dankers (CDA), Van Hoof (VVD), Bijleveld-Schouten (CDA), Liemburg (PvdA), Poppe (SP), Schutte (GPV), Jeekel (D66), Duivesteijn (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Feenstra (PvdA), Verhagen (CDA), M. M. van der Burg (PvdA), Van der Stoel (VVD), Mateman (CDA), Mulder-van Dam (CDA), Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Van Boxtel (D66), Korthals (VVD), Luchtenveld (VVD), Assen (CDA), Bakker (D66), Klein Molekamp (VVD), Leerkes (Unie 55+), Van Oven (PvdA).

Naar boven