20 487
Natuur- en Milieu-educatie

nr. 15
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 30 januari 1996

Strategisch beleidskader uitvoeringsfase extra impuls natuur- en milieu-educatie 1996–2000

Mede namens de bewindslieden van Verkeer en Waterstaat, van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Volksgezondheid, van Welzijn en Sport, Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en voor Ontwikkelingssamenwerking deel ik U in vervolg op de brief van 20 juli 1995 (TK '94-'95, 20 487, nr. 14), het volgende mee met betrekking tot de Extra Impuls voor de structurele en samenhangende uitbouw van de natuur- en milieu-educatie (motie TK '94-'95, 20 487, nr. 4).

De Extra Impuls ten behoeve van natuur- en milieu-educatie (NME) krijgt op tweeërlei wijze vorm:

A. Door de inzet van de Extra Impulsgelden 1996–2000 via een vierjarige stimuleringsregeling en

B. Voor instelling van een Platform voor overleg en afstemming.

A. Extra impulsgelden nme 1996–2000

Met de inzet van de genoemde Extra Impuls worden de volgende doelen nagestreefd:

– versterking van de structurele inbedding van natuur- en milieu-educatie (NME) in het onderwijs;

– ontwikkeling en implementatie van buitenschoolse NME.

Hiermee wordt aangesloten bij het Meerjarenplan NME in het Onderwijs 1991–1995 (TK '94-'95, 20 487, nr. 10).

Aanpak van de Extra Impuls

Het Strategische Beleidskader gaat uit van open programmering. Daarbij wordt, binnen bepaalde randvoorwaarden, ruimte geboden aan maatschappelijke organisaties. Deze kunnen voorstellen doen ter concretisering van genoemde doelen. De doelen die zijn geformuleerd in het Kaderplan Natuur- en Milieu-educatie (TK '94-'95, 20 487, nr. 13) en de uitwerking daarvan in dit Strategisch Beleidskader zijn richtinggevend.

Enerzijds gaat het om een duidelijke interdepartementale aanpak. Anderzijds zijn heldere spelregels voor de uitvoeringspraktijk van belang. Uitvoerders en maatschappelijke organisaties, waaronder het onderwijs, zijn gebaat bij helderheid over de mogelijkheden en grenzen die samenhangen met de in het verband van dit Strategisch Beleidskader beschikbaar gestelde middelen. Ook dienen de procedures ter afhandeling van in dit kader te verwachten verzoeken om financiering duidelijk te zijn.

Om deze reden zal binnenkort een subsidieregeling Extra Impuls Natuur- en Milieu-educatie worden gepubliceerd.

Coördinatie en uitvoering

Op rijksniveau is mijn ministerie coördinerend voor de uitvoering van de Extra Impuls Natuur- en Milieu-educatie 1996–2000. Het ligt in de bedoeling dat de Stichting NCDO in Amsterdam als uitvoerende organisatie wordt aangewezen. Het NCDO zal de administratieve afhandeling van projektvoorstellen verzorgen die in verband met de Extra Impuls worden ingediend, en zal onder meer ook de contracten verzorgen met de uitvoerders van de goedgekeurde projecten.

Programma-management

Uit oogpunt van onder andere continuïteit met het Meerjarenplan NME in het Onderwijs (TK '94-'95, 20 487, nr. 10) zal een tijdelijk programma-management, ondergebracht bij de NCDO, in mijn opdracht belast worden met stimulering en programmering van NME-projecten in het kader van de Extra Impuls.

De inhoudelijke werkzaamheden van dit programma-management vinden plaats onder de verantwoordelijkheid van de Interdepartementale Stuurgroep Kaderplan NME.

Het programma-management zal in hoofdlijnen de volgende taken behartigen.

a. zorgdragen dat de uitvoering van de Extra Impuls met betrekking tot NME plaatsvindt binnen de bestuurlijke en inhoudelijke kaders als neergelegd in de aan de Tweede Kamer toegezonden documenten (w.o. dit Beleidskader);

b. zorgdragen voor de communicatie ten behoeve van de bekendheid en de doorwerking van de Extra Impuls-projecten;

c. zorgdragen voor afhandeling van (deel) aanvragen die niet kunnen worden ingepast in het jaarplan. De verantwoordelijkheid voor deze afhandeling berust in laatste instantie bij mijn ministerie.

Projectcriteria

De criteria, die de inpassingskaders geven voor de Extra Impuls, zijn als volgt aangegeven in het Beleidskader:

– aansluiten bij de doelen en intenties van dit Beleidskader;

– bijdragen aan inhoudelijke vernieuwing van NME;

– tegemoetkomen aan de gewenste kwaliteitsverbetering van NME;

– de eis tot doorwerking impliceert dat scholen en NME-organisaties niet uitsluitend projecten en producten voor eigen gebruik dienen voort te brengen, maar juist zaken die breed in het NME- en onderwijsveld kunnen worden toegepast en daarom verspreiding verdienen, inclusief waar nodig kennisoverdracht;

– onderwijsprojecten zullen in nauw overleg met de daartoe door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen aangewezen proces-managements/organisaties worden opgesteld, conform het vermelde in de brief van 20 juli 1995;

– projectvoorstellen moeten duidelijk toetsbare doelen en resultaten bevatten;

– indieners van goedgekeurde projectvoorstellen zijn verplicht aan extern evaluatie-onderzoek mee te werken en daartoe de benodigde gegevens te verstrekken;

– omdat substantiële verbeteringen worden beoogd geldt als richtlijn een minimumomvang van de subsidiabele kosten van f 150 000,- (in bijzondere gevallen kan besloten worden hiervan af te wijken);

– indieners van goedgekeurde projectvoorstellen dienen in redelijke mate zelf aan de uitvoeringskosten bij te dragen; als richtlijn geldt tenminste 10% van de begroting van een projectvoorstel, rekening houdend met regelgeving terzake (in bijzondere gevallen kan besloten worden hiervan af te wijken);

– projectvoorstellen kunnen slechts worden ingediend door organisaties zonder winstoogmerk, die in Nederland domicilie houden;

– samenwerkingsprojecten hebben de voorkeur.

Deze criteria zullen ook de basis vormen voor de in voorbereiding zijnde subsidieregeling.

Stuurgroep

De Interdepartementale Stuurgroep Kaderplan NME zal sturing geven aan de realisering van de Extra Impuls NME 1996–2000. De Stuurgroep bestaat uit vertegenwoordigers van de betrokken departementen; mijn departement levert de voorzitter en secretaris. Zowel een IPO- als een VNG-vertegenwoordiger zal deelnemen als adviserend lid, teneinde de doorwerking naar het lokale en provinciale NME-beleid te bevorderen. De programmering wordt op hoofdlijnen aangestuurd door de Stuurgroep. Jaarlijks stelt de Stuurgroep het programma-aanbod vast in een jaarplan.

B. Platform natuur- en milieu-educatie

Het in te richten NME-Platform, samengesteld uit maatschappelijke organisaties en overheden, wordt gevraagd de Stuurgroep en het programma-management te voorzien van eigen ideeën en voorstellen ten behoeve van het opstellen van het jaarplan voor de Extra Impuls. Daarnaast wordt het Platform gevraagd zorg te dragen voor voldoende afstemming tussen de inspanningen in het kader van de Extra Impuls en de reguliere inspanningen op het gebied van NME.

Aan het NME-Platform nemen personen deel uit de sfeer van:

a. maatschappelijke organisaties (max. 7);

b. het Interprovinciaal Overleg (max. 2);

c. de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (max. 2, waaronder een vertegenwoordiger van het NME-overleg van de grote steden);

d. de Unie van Waterschappen (1);

e. departementale vertegenwoordigers.

Evaluatie en monitoring

Voor de bijsturing en verantwoording van het interdepartementale beleid zal, in het verlengde van het Onderwijsplan, een initiatief genomen worden om ook de Extra Impuls te voorzien van een onafhankelijk evaluatieprogramma. In 1999, voor de afloop van de Extra Impuls van het Kaderplan NME, zal ik de Tweede Kamer een eindrapport toezenden dat in elk geval gebaseerd is op de dan beschikbare informatie uit het evaluatieprogramma.

Middelen

Uitgegaan wordt van de middelen die in de meerjarencijfers van de Rijksbegroting zijn opgenomen van 1996 tot 2000, zoals vermeld in de brief van 20 juli 1995.

Tot slot

De uitwerking van bovengenoemde criteria en afspraken, neergelegd in het document «Beleidskader Natuur- en Milieu-educatie Uitvoeringsfase Kaderplan NME 1996–2000» voeg ik ter kennisneming bij. Dit betreft het Beleidskader zoals dat aan het werkveld is aangeboden. Het is tot stand gekomen op basis van interdepartementaal overleg en een uitgebreide veldconsultatie in de periode september–november 1995. Als zodanig vormt het een richtinggevend kader voor het indienen en uitvoeren van projectvoorstellen in het kader van de Extra Impuls.

Ik hoop U hiermee voldoende te hebben geïnformeerd over de uitvoering van de Extra Impuls inzake Natuur- en Milieu-educatie, zoals die voortvloeit uit de brief van 20 juli 1995.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen

Beleidskader Natuur- en milieu-educatie uitvoeringsfase Kaderplan NME 1996–2000

1. Samenwerking met betrekking tot Natuur- en Milieu-educatie

1.1 De Bewindslieden van Verkeer en Waterstaat, van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, voor Ontwikkelingssamenwerking, van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij komen overeen met betrekking tot natuur en milieu-educatie (NME) samen te werken.1

1.2 Deze samenwerking is gebaseerd op:

a. het Kaderplan Natuur- en Milieu-educatie (TK 20 487, nr. 13);

b. het eindrapport van het Interim-management NME (Twijnstra Gudde), dd. 10 juli 1995;

c. de brief van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, mede namens de overige betrokken bewindslieden, aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal (TK 20 487, nr. 14);

d. de brief van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, mede namens de overige betrokken bewindslieden, aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal (TK 20 487, nr. 15).

1.3 Voorts behelst deze samenwerking een vervolg op het onlangs afgesloten Meerjarenplan Natuur- en milieu-educatie in het Onderwijs 1992–1995 (TK 20 487, nr. 10).

2. Doelen

Met genoemde samenwerking worden in de periode 1996–2000 de volgende doelen nagestreefd:

♦ versterking van de structurele inbedding van NME in het onderwijs

♦ ontwikkeling en implementatie van buitenschoolse NME.

Hiermee wordt invulling gegeven aan de gewenste extra impuls voor de structurele en samenhangende uitbouw van NME.

3. Middelen

3.1 In het kader van deze samenwerking stellen de betrokken departementen de volgende middelen voor de Extra Impuls beschikbaar:

 19961997199819992000totaal
LNV 0,30,71,520 4,5
OCenW4321010
OS 222208
VROM 4321010
VenW2   0 2
totaal12,38,77,56034,5

3.2 De Extra Impuls, die geregeld wordt middels dit Beleidskader NME, gaat over middelen die in de Meerjarencijfers van de Rijksbegroting van 1996 tot en met 1999, zoals in 3.1. zijn opgenomen.

4. Hoofdlijnen van het interdepartementale NME-beleid

4.1 NME bevindt zich op het grensvlak van enerzijds de natuur- en milieubescherming en anderzijds de wereld van opvoeding en onderwijs. De Nederlandse overheid houdt staatsrechtelijk en traditioneel een zekere afstand tot opvoeding en onderwijs.

4.2 Het voorgaande heeft gevolgen voor de overheidsrol met betrekking tot NME. Mede daarom voert de (Rijks)overheid NME niet zelf uit, maar zet anderen aan dit te doen. De taak van de (Rijks)overheid is stimulerend en faciliterend van aard, op basis van kwaliteitseisen.

4.3 Met uitzondering van de verantwoordelijkheid voor het onderwijs is de bemoeienis van het Rijk beperkt tot die zaken die het lokale, regionale en provinciale niveau te boven gaan, zoals inhoudelijke ontwikkeling en kwaliteitsverbetering van NME en de daarbij behorende uitwisseling van kennis en bevordering van deskundigheid. Dit omvat zo nodig ook verbetering van de kwaliteit en inhoudelijke vernieuwing van NME op lokaal, regionaal of provinciaal niveau. Voor de uitvoering en ondersteuning van NME-activiteiten kan en wil de (Rijks)overheid geen verantwoordelijkheid nemen.

4.4 Met betrekking tot inhoudelijke vernieuwing en kwaliteitsverbetering wil het Rijk door middel van de extra Impuls gericht nieuwe impulsen geven. Daarbij wordt primair gekozen voor stimulansen die leiden tot inbedding van NME in steeds meer maatschappelijke sectoren. Deze strategie is gericht op verbreding van de mede-verantwoordelijkheid voor de ecologische vorming van (toekomstige) burgers (met inbegrip van mondiale aspecten).

4.5 Hoofdlijnen voor inhoudelijke vernieuwing en kwaliteitsverbetering zijn:

– betere toepassing van bestaande c.q. het ontwikkelen van nieuwe kennis en inzichten met betrekking tot NME-methoden, NME-thema's en NME-programma's;

– professionalisering en ontkokering van het NME-werk, zowel voor wat betreft organisatie, beheer en evaluatie van NME-programma's, als voor de uitvoering van NME-activiteiten;

– ontwikkeling van NME door vernieuwende, sectoroverstijgende voorbeeldprojecten welke aanluiten bij actuele maatschappelijke thema's.

4.6 Doorwerking van vernieuwingen in het NME- en onderwijsveld is een voorwaarde voor het realiseren van de doelen van dit Beleidskader. In het kader van dit plan zal de beoogde doorwerking daarom ruime aandacht krijgen. Als richtlijn wordt gehanteerd bij de programmering: 1/3e ontwikkeling en 2/3e doorwerking. Doorwerking betreft de samenhang tussen lokaal, regionaal, provinciaal en landelijk niveau evenals het ontwikkelen van vernieuwingen in de realisering van implementatie in de uitvoering.

4.7 Ter realisering van de doelen van dit Beleidskader wordt gemikt op een relatief klein aantal integrale programma's.

Integrale programma's omvatten thematisch te rangschikken projectvoorstellen. Deze passen bij de doelen van het Beleidskader NME. De integrale programma's zullen de basis vormen voor de jaarplannen voor 1997 tot en met 1999.

De uitvoering daarvan kan geheel of gedeeltelijk op basis van project-voorstellen uit het NME-en onderwijsveld plaatsvinden. Bij geconstateerde hiaten zullen in het kader van dit Beleidskader initiatieven worden ondernomen. Het programma-management vervult hierin een stimulerende rol.

4.8 Integrale programma's kunnen meerdere jaren beslaan. Steeds betreft het doelgerichte innovaties ten behoeve van een samenhangend segment van NME. Een dergelijk segment zal vaak niet samen te vallen met een departementaal beleidsterrein. De daaruit voortvloeiende ontkokering wordt als een voordeel gezien. Wel gaat het altijd om een samenhangend pakket aan doelen, inhouden, materialen en resultaatgerichte activiteiten die een substantiële bijdrage leveren aan de ontwikkeling en uitbouw van NME, rond een bepaald thema of ten behoeve van een specifieke doelgroep.

4.9 Integrale programma's omvatten tenminste:

– een probleemanalyse;

– gerichte vernieuwingsinitiatieven;

– doorwerking via verspreiding van kennis ter zake in het netwerk van betrokkenen in de NME, inclusief training van uitvoerders;

– een evaluatie.

4.10 Voor integrale programma's wordt voorlopig een aantal thema's vastgesteld. Op basis van praktijkervaringen zal worden bezien of deze thema's aanvulling of bijstelling behoeven. In dat verband zullen specifieke vragen op werkconferenties in discussie met het veld nader onder de loep worden genomen. Mogelijke thema's voor integrale programma's zijn:

– duurzaamheid

– bio-diversiteit

– mondiale dimensies natuur- en milieuproblematiek

– mobiliteit

– vergroting natuurbesef

– uitwerking activiteitenprofielen uit het Kaderplan NME:

* Kwaliteit van de woonomgeving

* Vrijetijdsbesteding en recreatie

* Duurzaamheid in de werksituatie

* Consumptie en leefstijl

5. Open programmering

5.1 In het kader van dit Beleidskader is gekozen voor een vorm van «open programmering», waarbij het Rijk doelen op hoofdlijnen formuleert zonder nauwkeurige inhoudelijke wensen vast te leggen.

In plaats daarvan wordt het initiatief voor concretisering grotendeels bij het werkveld en andere betrokkenen gelegd. Deze kunnen voorstellen voor projecten indienen. Met open programmering wordt ruim baan geboden aan in het NME-veld aanwezige creativiteit en inventiviteit; er wordt voortgebouwd op de reeds in het NME-onderwijs behaalde resultaten.

Met ingang van het jaarplan 1997 zal de inbreng uit de open programmering worden benut voor het hanteren van integrale programma's.

Onderwijsprojecten zullen in nauw overleg met de daartoe aangewezen procesmanagements van het ministerie van OC&W – of voor het Beroepsonderwijs volgens de procedures van het beroepsonderwijs – worden opgesteld en uitgevoerd conform het vermelde in de brief van 20 juli 1995 (TK 20 487, nr. 14).

5.2 Projecten dienen tot de beoogde produkten en resultaten te leiden. Om deze reden behoren projectvoorstellen te passen in één of meerdere van de onder punt 4.10 vermelde thema's voor integrale programma's. Bij projectvoorstellen zal een toetsing op basis van beoogde resultaten plaatsvinden. Begin 1996 wordt daartoe de subsidieregeling ter uitvoering van dit Beleidskader in de Staatscourant gepubliceerd.

5.3 Alleen bij het constateren van duidelijke hiaten op het terrein van inhoudelijke vernieuwing, kwaliteitsverbetering en doorwerking zullen in het kader van dit Beleidskader vanuit de stuurgroep initiatieven worden ontplooid, om het veld te motiveren projectvoorstellen in deze zin te ontwikkelen.

Het programma-management zal zorg dragen voor communicatie hierover met het veld.

5.4 Omdat de Extra Impuls mede een voortzetting is van door de samenwerkende departementen reeds ingezette activiteiten, loopt een aantal reeds eerder aangevangen projecten door in de periode 1996–2000.

6. Stuurgroep Kaderplan NME

6.1 Ter uitvoering van de beoogde samenwerking wordt een Interdepartementale Stuurgroep Kaderplan NME ingesteld. Daarin zijn in elke geval vertegenwoordigd de departementen van Verkeer en Waterstaat, van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Buitenlandse Zaken/Ontwikkelingssamenwerking, van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Zowel een IPO- als VNG-vertegenwoordiger zal deelnemen aan de Stuurgroep als adviserend lid, teneinde de doorwerking naar het lokale en provinciale NME-beleid te bevorderen.

6.2 Teneinde een samenhangend NME-beleid te kunnen uitvoeren is door de Stuurgroep dit Beleidskader NME opgesteld met een tijdshorizon van vier jaar, te beginnen op 1 januari 1996.

6.3 Het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij levert de voorzitter en secretaris van de Stuurgroep.

6.4 De Stuurgroep bestuurt de uitvoering van het Kaderplan NME van 1996 tot en met 1999. De Stuurgroep bereidt de besluitvorming voor voor de minister van LNV in het kader van de Extra Impuls. Voor het dagelijks beheer wordt door de Stuurgroep een programma-management benoemd.

6.5 Tot haar taken rekent de Stuurgroep in ieder geval:

– het vaststellen van de meerjarenfinanciering met daarin onderscheid tussen een activiteiten- en managementbudget;

– het jaarlijks vaststellen van een jaarplan op basis van beschikbare financiële kaders;

– het inbedden van de beleidsconsequenties die voortvloeien uit projectevaluaties in de voortschrijdende jaarplanning;

– voorbereiding van de rapportage naar de TK en de minister van LNV.

6.6 Voor de bij sturing van het interdepartementale beleid laat de Stuurgroep, in het verlengde van het onderwijsplan, ook de Extra Impuls voorzien van een onafhankelijk evaluatieprogramma.

7. NME-Platform

7.1 Er wordt een NME-Platform ingesteld ter afstemming van de NME- inspanningen van de aan het Platform deelnemende overheden en maatschappelijke organisaties.

In het NME-Platform staan de volgende doelstellingen centraal:

a. het Platform brengt adviezen uit aan de Stuurgroep, over het jaarplan (niet over afzonderlijke projectvoorstellen) en eventuele overige adviesvragen van de Stuurgroep NME;

b. een koppeling te laten ontstaan tussen de inspanningen die voortvloeien uit de Extra Impuls en reguliere inspanningen met betrekking tot NME;

c. stimulering van de structurele inbedding van NME in het onderwijs in vervolg op het Onderwijsplan NME 1991–1995;

d. bevorderen van communicatie tussen factoren in het NME-veld (particulier initiatief, overheden en instellingen);

e. informatie en ideeën leveren ten behoeve van de vorming en invulling van integrale programma's in het kader van de Extra Impuls.

7.2 Aan het Platform wordt jaarlijks het totale jaarplan (beleidsmatig en operationeel gedeelte) ter advisering voorgelegd (zie ook 8.3.). Het Platform adviseert aan de Stuurgroep ten aanzien van het operationele deel B op hoofdlijnen en samenhang.

7.3 In de projectperiode wordt gestreefd naar een toenemende vervlechting van de inspanningen die voortvloeien uit de Extra Impuls met de reguliere NME-inspanningen. Onder meer betreft dit mogelijkheden tot versterking van horizontale en verticale samenhang (doorwerking betreffende de samenhang tussen lokaal, regionaal, provinciaal en landelijk niveau evenals de doorwerking van vernieuwingen tot in de uitvoering van NME). Het Platform wordt verzocht bij advisering aan deze aspecten aandacht te schenken.

7.4 Aan het NME-Platform nemen deel, personen uit de sfeer van:

a. Maatschappelijke organisaties (max. 7);

b. het Interprovinciaal Overleg (max. 2);

c. de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (max. 2, waaronder een vertegenwoordiger van het NME-overleg van de grote steden);

d. de Unie van Waterschappen (1);

e. departementale vertegenwoordigers.

De leden namens de departementen onthouden zich in het Platform van het opstellen van adviezen aan de Stuurgroep met betrekking tot de jaarplannen en andere adviesvragen van de Stuurgroep.

7.5 Het Platform wijst uit haar midden een voorzitter aan.

7.6 Het secretariaat van het NME-Platform berust bij het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

7.7 Het programma-management neemt deel aan de bijeenkomsten van het NME-Platform.

8. Programma-management

8.1 Het genoemde programma-management is aangesteld bij de Stichting NCO te Amsterdam.

8.2 Het programma-management is belast met de coördinatie van het geheel aan inspanningen in het kader van de Extra Impuls en met de koppeling tussen de daaruit voortvloeiende activiteiten met de reguliere inspanningen met betrekking tot NME. Het programma-management behartigt daarbij de volgende zaken:

a. zorgdragen dat de uitvoering van de Extra Impuls met betrekking tot NME plaatsvindt binnen de inhoudelijke en bestuurlijke kaders als neergelegd in de aan de Tweede Kamer toegezonden documenten;

b. zorgdragen dat projecten ingepast worden in het jaarplan dat door de Interdepartementale Stuurgroep Kaderplan NME kan worden afgehandeld;

c. de communicatie ten behoeve van de bekendheid en de doorwerking van de Extra Impuls;

d. zorgdragen voor en begeleiden van een adequate monitoring en externe evaluatie.

8.3 Het programma-management toetst activiteiten en projecten in het kader van de Extra Impuls aan doelen (artikel 2), thema's (artikel 4.10), criteria en eisen (artikel 11).

Zonodig overlegt het programma-management met indieners van projectvoorstel(-len) en/of oriënteert zich anderszins. Het programma-management bereidt de besluitvorming in de stuurgroep voor1 (in overleg met de voorzitter en secretaris van de stuurgroep):

a. door het opstellen van een concept-jaarplan, met ingang van 1997 bestaande uit integrale programma's op basis van een set samenhangende, door de, projectvoorstellen met een daarbij behorende begroting;

b. voor de projectvoorstellen die niet volledig voldoen aan de toetselementen maar met voldoende bouwstenen om een nadere uitwerking of onderzoek te rechtvaardigen, een aanduiding van de noodzakelijke nadere uitwerking (haalbaarheidsstudie/herformulering e.d.) waarmee de besluitvorming door de Stuurgroep wordt opgeschoven naar de volgende tranche;

c. door aan te geven welke projectvoorstellen om welke redenen de toets der kritiek niet kunnen doorstaan;

d. geeft in het jaarplan tevens aan welke onderwerpen, gezien het SBK-NME en de voortschrijdende jaarplanning als hiaat worden aangemerkt en als zodanig nadere uitwerking behoeven.

Het jaarplan heeft daarmee ook een ontwikkelfunctie en wordt daartoe onderscheiden in A) een beleidsmatig deel en B) een operationeel deel. Deel A wordt in het begin van het jaar vastgesteld (als kader voor deel B). Organisaties kunnen vervolgens voor deel B projectvoorstellen indienen en zo nodig op in deel A gesignaleerde hiaten reageren (zie ook artikel 7.2.).

8.4 Het programma-management legt het concept-jaarplan, alvorens dit aan de Stuurgroep aan te bieden, voor aan het Platform voor advies. Dat gebeurt eenmalig, in een afgebakend tijdsbestek. Het advies van het Platform is niet bindend voor programma-management en/of Stuurgroep NME. Het programma-management zal het advies «onversneden» toevoegen aan het concept-jaarplan.

8.5 Voorts wordt het programma-management belast met het afdoen van (deel)aanvragen die niet ingepast kunnen worden in het jaarplan. Deze afdoening vindt plaats na interdepartementale vaststelling voor het betreffende jaarplan. De verantwoordelijkheid voor deze afdoening berust, in laatste instantie, bij het departement van LNV.

8.6 Tenslotte zal het Programma-management ook belast worden met de inpassing van die projecten die in het kader van de regeling maatschappelijke organisaties en milieu, bij het ministerie van VROM zijn ingediend en passen binnen de doelstelling en de extra financiële impuls van het Kaderplan NME.

9. Commissie van onafhankelijke deskundigen

9.1 Voor de uitvoering van het Kaderplan NME 1996–2000 kan de Stuurgroep geadviseerd worden door een Commissie van Onafhankelijke niet-ambtelijke deskundigen (COD).

10. Uitvoerende organisatie, financiële organisatie en verantwoording

10.1 De Stichting NCO te Amsterdam verzorgt de administratieve afhandeling van projectvoorstellen die in verband met de Extra Impuls worden ingediend. Daarmee fungeert de Stichting NCO als enig loket voor projectvoorstellen in het kader van de uitvoering van de Extra Impuls.

10.2 De Stichting NCO verzorgt de contracten met de indieners van goedgekeurde projecten.

11. Criteria voor projectvoorstellen

11.1 Indieners van projectvoorstellen dienen de relatie met één of meerdere specifieke integrale programma's, alsmede het vernieuwende karakter van hun voorstellen, op overtuigende wijze aan te tonen. Waar nodig worden vooraf haalbaarheidsstudies of -toetsen uitgevoerd. Meer specifiek dienen projectvoorstellen te voldoen aan de volgende criteria1:

– aansluiten bij de doelen en intenties van dit Beleidskader;

– bijdragen aan inhoudelijke vernieuwing;

– tegemoet komen aan de gewenste kwaliteitsverbetering;

– de eis van doorwerking impliceert dat scholen en NME-organisaties niet uitsluitend projecten en produkten voor eigen gebruik dienen voort te brengen, maar juist zaken die breed in het NME- en onderwijsveld kunnen worden toegepast en daarom verspreiding (waar nodig inclusief kennisoverdracht) verdienen;

– onderwijsprojecten zullen in nauw overleg met de daartoe aangewezen procesmanagements/organisaties conform het vermelde in de brief d.d. 20 juli 1995 (TK 20 487, nr. 14) worden opgesteld;

– projectvoorstellen moeten duidelijk toetsbare doelen en resultaten bevatten;

– indieners van goedgekeurde projectvoorstellen zijn verplicht aan door de Stuurgroep goedgekeurd extern evaluatie-onderzoek mee te werken en daartoe de benodigde gegevens te verstrekken;

– projectvoorstellen dienen voorzien te zijn van een samenvatting alsmede een complete en duidelijk gespecificeerde begroting;

– daarbij geldt als richtlijn, omdat het substantiële verbeteringen betreft, een minimumomvang van de subsidiabele kosten van f 150 000 (in bijzondere gevallen kan de Stuurgroep beslissen hiervan af te wijken);

– organisaties die projectvoorstellen indienen, dienen in redelijke mate bij te dragen aan de uitvoeringskosten van de projectvoorstellen; als richtlijn geldt tenminste 10% van de begroting van een projectvoorstel, rekening houdend met regelgeving terzake (in bijzondere gevallen kan de Stuurgroep beslissen hiervan af te wijken);

– organisaties zonder winstoogmerk, domicilie houdend in Nederland kunnen projecten indienen.

Deze criteria vormen de basis voor de ter zake van kracht zijnde subsidieregeling.

11.2 Projecten met een looptijd van meer dan 12 maanden dienen een gefaseerde opzet te hebben en moeten jaarlijks aan de Stuurgroep worden voorgelegd. In dergelijke projecten dienen beslismomenten te zijn opgenomen die kunnen leiden tot bijstelling, verdere aanpak of beëindiging van het project.

11.3 In projectvoorstellen dient te worden aangegeven op welke wijze kwaliteitsborging wordt gerealiseerd en op welke wijze toetsing van resultaat kan plaatsvinden.

11.4 Om bovengenoemde reden krijgen projectvoorstellen waarin brede toepassing en verspreiding als doel wordt gekozen de voorkeur.

11.5 Samenwerking tussen bij voorbeeld in netwerken opererende scholen en NME-organisaties heeft de voorkeur.

12. Beleidsevaluatie

Na afloop van de periode waarvoor dit Beleidskader geldt zal in 1999 een eindrapportage worden uitgebracht aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Deze eindrapportage zal gebaseerd zijn op de evaluaties van de verschillende uitgevoerde deelprojecten alsmede op een onafhankelijke evaluatie van de gehele Extra Impuls.


XNoot
1

In deze notitie wordt verder kortheidshalve de afkorting NME gebruikt.

XNoot
1

In de voorbereiding van de besluitvorming worden de voorstellen met betrekking tot doorlopende projecten (zie artikel 11.2) jaarlijks meegenomen.

XNoot
1

Deze criteria gelden t/m 1997 en kunnen daarna door de stuurgroep worden bijgesteld.

Naar boven