20 454
Voortgangsrapportage uitvoering wetten oorlogsgetroffenen

nr. 90
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 juni 2008

Inleiding

Op 30 juli 2007 heb ik u een brief gestuurd over de stand van zaken ten aanzien van de voorgenomen samenwerking tussen de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR) en de Sociale Verzekeringsbank (SVB)(Kamerstukken II 2006–2007, 20 454, nr. 87). In vervolg hierop wil ik u in deze brief, mede namens mijn ambtgenoot van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), op de hoogte stellen van de contouren van een nieuw uitvoeringsbestel voor de wetten voor oorlogsgetroffenen vanaf 2011. Ik heb gemerkt dat deze voorgenomen wijziging aanleiding is voor nogal wat emotionele reacties uit het veld van de verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen. Juist omdat iedereen zo tevreden is met de wijze waarop de PUR nu de wetten uitvoert, wil men graag zo min mogelijk wijzigingen. In deze brief zal ik nogmaals duidelijk maken dat de voorgestelde veranderingen noodzakelijk zijn. Om ook op de langere termijn te waarborgen dat de gerechtigden op basis van de wetten voor oorlogsgetroffenen kunnen rekenen op hetzelfde hoge niveau van dienstverlening en begrip waar men nu zo tevreden over is, zijn organisatorische veranderingen onvermijdelijk. Rekening houdend met in het veld levende gevoelens zal ik daarbij zoveel mogelijk waarborgen inbouwen om de kennis over en de band met de verschillende doelgroepen te behouden.

Hieronder schets ik eerst kort de bredere context waarin de voorgenomen organisatorische veranderingen moeten worden bezien. Deze staan immers niet op zichzelf, maar zijn onderdeel van een set maatregelen om de continuïteit en kwaliteit van de uitvoering van de wetten voor oorlogsgetroffenen ook voor de toekomst te kunnen waarborgen. Daarna schets ik mijn nadere voornemens op het terrein van de organisatie van de wetsuitvoering, waarbij het centrale thema is het waarborgen van de huidige hoge kwaliteit van de dienstverlening «tot de laatste oorlogsgetroffene». Naast de hoofdlijnen van het nieuwe uitvoeringsbestel zal ik in het kort de reacties uit het veld op deze voornemens weergeven.

Context van de wijzigingen in het uitvoeringsbestel

In de afgelopen jaren heb ik in diverse voortgangsrapportages uw kamer geïnformeerd over relevante ontwikkelingen op het beleidsterrein verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen1. De belangrijkste conclusie die ik daaruit heb getrokken is de volgende. Er zijn nadere maatregelen nodig om ook in de komende jaren een reële inhoud te kunnen blijven geven aan de principiële grondslagen van de wetten voor oorlogsgetroffenen: ereschuld en bijzondere solidariteit.

Zoals ik in de voortgangrapportages uitgebreid heb toegelicht wordt de noodzaak van een aantal maatregelen in de kern veroorzaakt door dé belangrijkste trend op dit beleidsterrein: de steeds grotere tijdsafstand tot de gebeurtenissen uit de oorlogsjaren en in samenhang daarmee de hoge leeftijd van de (potentiële) cliënten (de gemiddelde leeftijd van de cliënten van de PUR is 76 jaar). Deze maatregelen hebben tot doel om – in samenhang – de continuïteit, kwaliteit en doelmatigheid van de wetsuitvoering ook voor de toekomst te kunnen blijven garanderen en langs die weg ervoor te zorgen dat «ereschuld en bijzondere solidariteit» geen loze inhoud krijgen. Mijn beleidsagenda op het terrein van de oorlogsgetroffenen bestaat uit de volgende nauw met elkaar samenhangende beleidsprioriteiten.

project Gerichte benadering

De factor «tijd» maakt de verificatie van de oorlogsgebeurtenissen en beoordeling van de medische causaliteit steeds lastiger en is daarmee een van de redenen voor het hoge percentage afgewezen aanvragen (70%). Vanwege het vooruitzicht dat de omvang van deze problematiek de komende jaren alleen maar zal toenemen heb ik in 2005 met de PUR en de Stichting Pelita afgesproken dat zij het project Gerichte benadering zullen uitvoeren. Dit project behelst het persoonlijk aanschrijven van circa 35 000 potentiële gerechtigden uit met name de groep personen, die in het voormalige Nederlands-Indië de Tweede Wereldoorlog en de daarop aansluitende Bersiap-periode hebben meegemaakt. Zij worden daarbij («nu de noodzakelijke expertise nog beschikbaar is») gewezen op de mogelijkheden, maar ook onmogelijkheden, van de wetten voor oorlogsgetroffenen. Het project is gestart in september 2005 en zal eind 2009 zijn afgerond. Mijn verwachting is dat na de afronding van het project het aantal nieuwe eerste aanvragen (aanvragen van personen die nog niet tot de wetten zijn toegelaten) drastisch zal afnemen.

vereenvoudiging van de wetsuitvoering

Vereenvoudiging van de uitvoering van de wetten voor oorlogsgetroffenen is nodig om, tegen de achtergrond van de sterke veroudering van de doelgroep, de administratieve lasten voor de cliënten fors te verminderen. U kunt binnenkort een voorstel van wet tegemoet zien dat beoogt de uitvoering van de wetten voor oorlogsgetroffenen sterk te vereenvoudigen. Kern van het voorstel is dat het vastgestelde pensioen of de vastgestelde uitkering niet meer door iedere inkomensmutatie wijzigt, maar slechts in een beperkt aantal situaties wordt aangepast. In het nieuwe systeem zullen de gerechtigden nauwelijks meer formulieren hoeven in te vullen en minder geconfronteerd worden met inkomensfluctuaties.

herpositionering van de uitvoeringsorganisaties

In mijn brief van 30 juli 2007 ben ik uitgebreid ingegaan op de redenen voor verandering van het uitvoeringsbestel. Daling van de werklast van de PUR door demografische oorzaken zal gaandeweg het organisatorische draagvlak van de verschillende activiteiten bij de PUR aantasten. De hiermee samenhangende inkrimping van de PUR-organisatie geeft reële risico’s voor de continuïteit en kwaliteit van de dienstverlening op de (middel)lange termijn. Ter illustratie: tussen 2002 en 2007 nam het personeelsbestand af met ruim een derde: van circa 360 fte’s tot circa 239 fte’s. In mijn vorige brief over dit onderwerp heb ik u ook op de hoogte gebracht van mijn besluit, genomen in overleg met de staatssecretaris van SZW, om het «cliëntbeheer» per 2011 in zijn geheel wettelijk over te hevelen van de PUR naar de SVB. Met cliëntbeheer wordt bedoeld de zorg voor de (ruim 36 000) erkende cliënten die tevens een financiële aanspraak hebben op een pensioen, uitkering of bijzondere voorziening. Hierdoor zal de SVB voortaan de (formele) beslissing nemen wanneer het gaat om een zogenoemde vervolgaanvraag. Ik heb daarbij ook aangegeven dat er een apart «toelatingsorgaan» blijft bestaan dat de nieuwe eerste aanvragen behandelt. Ook in de nieuwe situatie zullen de bewindspersonen van VWS volledig politiek aanspreekbaar zijn voor het beleidsterrein verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen.

Wijzigingen uitvoeringsbestel 2011

Het nieuwe uitvoeringsbestel op hoofdlijnen

Bij de keuze voor een nieuw uitvoeringsbestel hebben vooral de onderstaande criteria een rol gespeeld:

– garantie voor de continuïteit van de wetsuitvoering ook op termijn;

– handhaving van de principes van «ereschuld en bijzondere solidariteit»;

– zo min mogelijk veranderingen voor de cliënt;

– één «loket» voor de (verschillende categorieën) cliënten;

– behoud hoge graad cliëntgerichtheid en kwaliteit van de dienstverlening;

– heldere verantwoordelijkheidsverdeling tussen de betrokken uitvoeringsorganisaties;

– voorkomen van evidente ondoelmatigheid.

Doordat de factoren naar hun aard nogal verschillen, is het onvermijdelijk dat het gekozen model een compromiskarakter heeft. Over de uiteindelijke keuze voor het nieuwe uitvoeringsmodel heb ik intensief overleg gevoerd met de PUR en de SVB. Het contact met cliënten in binnen- en buitenland naar aanleiding van mijn voornemens heb ik eveneens als zeer constructief ervaren. Zo heb ik in de afgelopen periode een drietal bijeenkomsten belegd met de cliëntenraad van de PUR. Een zelfde constructieve sfeer hebben mijn medewerkers ervaren tijdens recente cliëntenbijeenkomsten in Toronto, Los Angeles en Tel Aviv. Ook hebben de zogenoemde begeleidende instellingen (Stichting Pelita, Stichting 1940–1945 en Joods Maatschappelijk Werk) en diverse belangenorganisaties mij hun visie op de toekomst van de wetsuitvoering kenbaar gemaakt; later in deze brief ga ik nader in op hun commentaar.

De organisatie van de wetsuitvoering vanaf 2011 zoals die mij voor ogen staat heeft de volgende kenmerken:

– Alle nieuwe eerste aanvragen worden behandeld door de PUR «nieuwe stijl». De PUR zal in de toekomst de facto bestaan uit een college dat de rechtsopvolger is van de huidige raadskamers, genaamd «College voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen».

– Vervolgaanvragen worden vanaf 2011 afgehandeld door (dan voormalige) PUR-medewerkers, in dienst van de SVB. Bij de beslissingen over deze vervolgaanvragen is de SVB evenwel gebonden aan het door de PUR geformuleerde beleidskader. In het beleidskader zijn de regels ten aanzien van de toepassing van de wetten voor oorlogsgetroffenen gedetailleerd beschreven. Ook nu al is het beleid van de raadskamers van de PUR in beleidsboeken uitgewerkt. Voor de gevallen waarin het beleidskader niet voorziet (naar schatting in maximaal 5% van de gevallen) zal wettelijk worden geregeld dat de SVB gehouden is advies te vragen aan de PUR.

– De noodzakelijke onderlinge afstemming tussen de PUR en de SVB over de door deze organisaties te nemen besluiten krijgt de vorm van een gestructureerd uitvoeringsoverleg.

– Alle voorbereidende en uitvoerende taken in het kader van zowel de nieuwe eerste aanvragen als van de vervolgaanvragen van bestaande cliënten, worden ondergebracht bij de SVB. Het betreft globaal alle werkzaamheden die nu door «het bureau» van de PUR worden uitgevoerd.

– De wetsuitvoering door de SVB zal voldoen aan dezelfde hoge standaarden op het terrein van cliëntgerichtheid, toegankelijkheid en communicatie als nu worden gehaald door de PUR-organisatie.

– De bewindspersonen van VWS houden toezicht op de wetsuitvoering door PUR en SVB. Aandachtpunt zal daarbij ook zijn de (wijze van) afstemming tussen beide uitvoeringsorganisaties.

Ter toelichting merk ik nog het volgende op.

– Bij mijn keuze voor dit model staat de continuïteit van de wetsuitvoering voorop. Een noodzakelijke voorwaarde daarvoor is in mijn ogen een stevige inbedding van het voorbereidende en uitvoerende werk (het huidige «bureau» van de PUR) in de SVB-organisatie. Ook deze taken zullen worden verricht door de medewerkers die dit nu in dienst van de PUR doen, maar die na 2011 in dienst van de SVB zullen zijn.

– Bij nieuwe eerste aanvragen (toelating, erkenning-sec, toekenning van een financiële aanspraak op een pensioen of uitkering en bijzondere voorziening) beslist de PUR. Bij vervolgaanvragen (ook wanneer het om bijzondere voorzieningen gaat) beslist weliswaar de SVB, maar daarbij is het door de PUR geformuleerde beleid c.q. afgegeven advies richtsnoer. Hiermee zijn naar mijn overtuiging de beginselen van «ereschuld en bijzondere solidariteit» gewaarborgd.

– In het kader van het bestuurlijk toezicht, tenslotte, zal ik met name toezien op de kwaliteit van de dienstverlening en de wijze waarop de samenwerking en afstemming tussen PUR en SVB worden ingevuld.

Bijdrage veldorganisaties

Een groot aantal veldorganisaties1, waaronder ook de cliëntenraad van de PUR, heeft in de afgelopen periode een constructieve bijdrage geleverd aan de gedachtevorming over het nieuwe uitvoeringsbestel. Hun reacties bevatten veelal dezelfde elementen. Ik volsta daarom op deze plaats met een weergave op hoofdlijnen.

– Het in de afgelopen jaren bereikte hoge kwaliteitsniveau van de dienstverlening door de PUR dient in stand te blijven. De naam «PUR» staat voor betrouwbaarheid en zekerheid; gepleit wordt voor aanpassing van (de structuur van) de PUR, in plaats van de oprichting van een nieuw zelfstandig bestuursorgaan. In dit verband wordt ook een lans gebroken voor behoud van het cliëntenblad Aanspraak en een «eigen» cliëntenraad.

– Aan de medewerkers van de toekomstige SVB-afdeling «Verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen WO II» moeten hoge kwaliteitseisen worden gesteld, met name in de sfeer van specifieke kennis van de doelgroep en oorlogsomstandigheden, cliëntvriendelijkheid en bereikbaarheid.

– Bij de wetten voor oorlogsgetroffenen gaat het om specifieke wetgeving en uitvoering, gebaseerd op de beginselen van «ereschuld en bijzondere solidariteit». De unieke rol van de raadskamers (autonomie, binding met doelgroepen) moet zoveel mogelijk in stand blijven.

– De raadskamers zijn en blijven verantwoordelijk voor de formulering van het beleid.

– De raadskamers dienen ook beslissingsbevoegd te blijven ten aanzien van toepassingsbeslissingen over de vervolgaanvragen, waaronder de (complexe) bijzondere voorzieningen. De besluiten die de SVB in dit kader neemt zouden gebaseerd moeten zijn op een door de PUR (raadskamers) verstrekt mandaat.

– De overheveling van alle voorbereidende en uitvoerende werkzaamheden in het kader van door zowel PUR als SVB genomen beschikkingen naar de SVB wordt ondersteund door de veldorganisaties.

– Er wordt hier en daar twijfel geuit over de vraag of de SVB als «grote beschikkingenfabriek» wel in staat moet worden geacht om het noodzakelijke «maatwerk» te leveren.

– De «buitenlandse posten» (ambassade, consulaat) dienen in tact te blijven als aanspreekpunt voor de buitenlandse cliënten.

Reactie op bijdrage veldorganisaties

In de reacties van de veldorganisaties lees ik vooral een appél om bij de transformatie naar een ander uitvoeringsmodel uiterste zorgvuldigheid te betrachten. Veranderingen leiden gemakkelijk tot onrust onder de cliënten die veelal op hoge leeftijd zijn. Ik neem dit advies zeer ter harte. Ook bij de uitwerking van de hoofdlijnen van deze brief zal ik (vertegenwoordigers van) de cliënten nauw betrekken.

Daartoe zal ik een zogenoemde klankbordgroep instellen. Onderwerpen die in de klankbordgroep aan de orde komen, zullen vooral betrekking hebben op de wijze waarop gewaarborgd kan worden dat de werkwijze en de bejegening onder de vleugels van de SVB aan dezelfde hoge standaarden zullen voldoen als men nu van de PUR gewend is.

Ook de hoge eisen die de veldorganisaties wensen te stellen aan de kwaliteit van de toekomstige dienstverlening door de SVB spreken mij bijzonder aan. In de komende periode zal ik daarover met de SVB principeafspraken maken. Ik merk daarbij op dat ik, anders dan de veldorganisaties, geen enkele twijfel heb over de vraag of de SVB wel in staat moet worden geacht om de kwetsbare doelgroep van de verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen adequaat van dienst te zijn. Bij dat vertrouwen speelt voor mij ook een belangrijke rol dat dezelfde medewerkers die nu binnen de PUR betrokken zijn bij de uitvoering van de wetten voor oorlogsgetroffenen dat ook in de nieuwe situatie zullen blijven.

Op het punt van (wel of geen) beslissingsbevoegdheid van de SVB op het terrein van de wetstoepassing wanneer het om vervolgaanvragen gaat, kom ik tot andere conclusies dan de veldorganisaties. Ik beschouw de SVB als een volwaardige (toekomstige) partner bij de toepassing en de uitvoering van de wetten voor oorlogsgetroffenen. Naarmate het aantal nieuwe eerste aanvragen afneemt, zal de rol van de SVB in gewicht verder toenemen. In het model dat mij voor ogen staat, ligt de primaire taak van de SVB in de volledige zorg voor bestaande cliënten voor de lange termijn (15 à 20 jaar), hetgeen een rechtstreekse uitwerking is van de één loketgedachte. Zo’n rol voor de SVB vraagt om een solide, toekomstbestendige positionering. Een eigenstandige beslissingsbevoegdheid van de SVB op het terrein van de vervolgaanvragen is daarbij passend.

Het voorgaande laat echter onverlet dat ook ik hecht aan een blijvend dominante positie van de PUR (de huidige raadskamers) op het terrein van de wetstoepassing ter waarborging van de beginselen van «ereschuld en bijzondere solidariteit», ook voor bestaande cliënten. Waar het veld in dit «dilemma» – enerzijds een sterke rol voor de raadskamers en anderzijds een robuuste positie voor de SVB met het oog op de toekomst en in verband met de één loketgedachte – kiest voor een exclusieve beslissingbevoegdheid voor de PUR (raadskamers) en een mandaatconstructie richting SVB, geef ik de voorkeur aan de hiervoor uiteengezette lijn: beleid en advies van de PUR (raadskamers) zijn leidend bij de besluiten door de SVB. In de constructie waarin de PUR beslissingsbevoegd is en de SVB mandaat verleent, kan ik geen rechtstreeks toezicht uitoefenen op de SVB. Het is dan de PUR die toezichthouder is terwijl ik toch de politieke verantwoordelijkheid draag. Een dergelijke ondoorzichtige constructie acht ik om deze reden niet wenselijk. Hierbij merk ik nog het volgende op. In de huidige situatie wordt circa 95% van de beschikkingen ten aanzien van vervolgaanvragen al niet rechtstreeks door de raadskamers genomen, maar is de beslissing gemandateerd aan de secretaris van de raadskamers op basis van het door de raadskamers geformuleerde beleid. Het door mij voorgestane nieuwe uitvoeringsbestel brengt hierin materieel geen wijziging: de SVB beslist in circa 95% van de gevallen op grond van het door de PUR (raadskamers) geformuleerde beleidskader. In de resterende circa 5% van de gevallen is het advies van de PUR (raadskamers) leidend.

Ik ben van mening dat op de door mij voorgestelde wijze de continuïteit en de kwaliteit van de uitvoering van de wetten voor oorlogsgetroffenen ook voor de langere termijn wordt gewaarborgd.

De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

M. Bussemaker


XNoot
1

Kamerstukken II 2003–2004, 20 454 en 25 839, nr. 66, Kamerstukken II 2004–2005, 20 454, nr. 70, Kamerstukken II 2005–2006, 20 454, nr. 76 en Kamerstukken II 2006–2007, 20 454 en 25 839, nr. 83.

XNoot
1

Stichting 1940–1945, Raad van Overleg van Stichting 1940–1945, Stichting Pelita, Indisch Platform, Stichting Joods Maatschappelijk Werk (JMW), Cliënten- en Deelnemersraad JMW, Gemeenschapsraad JMW, Vereniging JONAG, Verbond Belangenbehartiging Vervolgingsslachtoffers (VBV), Ajalah-VBV Israël, cliëntenraad PUR Israël en cliëntenraad PUR Leiden.

Naar boven