Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | 20454 nr. 171 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | 20454 nr. 171 |
Vastgesteld 9 juli 2021
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van 12 april 2021 inzake voortgang beleid oorlogsgetroffenen (Kamerstuk 20 454, nr. 170).
De vragen en opmerkingen zijn op 20 mei 2021 aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 8 juli 2021 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Agema
Adjunct-griffier van de commissie, Heller
Vragen en antwoorden
I. |
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties |
2 |
II. |
Reactie van de Staatssecretaris |
9 |
III. |
Volledige agenda |
25 |
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben enkele vragen over de voortgang van het beleid oorlogsgetroffenen. In welke mate kan de Staatssecretaris toelichten wat de opzet en het doel wordt van de evaluatie van het platform WOII, en wie deze evaluatie gaat uitvoeren? Genoemde leden vragen of de Staatssecretaris ook kan toelichten hoe de onderzoeksopdracht voor de backpay-regeling eruit gaat zien en of deze met de Kamer gedeeld kan worden?
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de op 3 december 2020 met algemene stemmen aangenomen motie van het lid Van Gerven c.s.1. De motie verzoekt het kabinet te onderzoeken of een financiële regeling haalbaar en uitvoerbaar is voor nog levende weduwen van ambtenaren of militairen, die ten tijde van de Japanse bezetting dienstverband hadden met het Nederlands-Indisch Gouvernement en in die periode geen of niet volledig salaris hebben genoten. Genoemde leden lezen in de voortgangsrapportage van 12 april jl. dat de Staatssecretaris «binnenkort een opdracht verstrekt aan een onafhankelijk onderzoeksbureau». Deze leden hopen dat dit inmiddels reeds is gedaan. Is de Staatssecretaris het met deze leden eens dat een onderzoek naar de haalbaarheid en uitvoerbaarheid nog dit jaar duidelijk moet worden, aangezien de tijd deze bijzondere groep mensen begint in te halen?
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de evaluatie van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) naar het functioneren van de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR) en wensen daar verder met de Staatssecretaris over van gedachten te wisselen. De evaluatie kijkt niet verder dan 2024. Kan de Staatssecretaris ook inzicht geven in de periode daarna? Welke groepen oorlogsgetroffenen hebben de afgelopen jaren een aanvraag gedaan?
In de evaluatie wordt voorts gesproken over mogelijke herziening van beleid als gevolg van uitspraken van de Centrale Raad van Beroep of door het ouder worden van de groep. Genoemde leden vragen de Staatssecretaris welke nieuwe vraagstukken zouden kunnen ontstaan bij het ouder worden van de groep. Voorts zijn deze leden benieuwd welke huidige maatschappelijke ontwikkelingen invloed zouden kunnen hebben op het bestaande beleid.
De Staatssecretaris heeft eind vorig jaar besloten 20,4 miljoen euro beschikbaar te stellen voor extra activiteiten in het kader van de geschiedenis van voormalig Nederlands-Indië en het Indisch Erfgoed in Nederland2. De Staatssecretaris gaf vorig jaar te kennen dialoogsessies te willen organiseren om de plannen en inzet van extra middelen te toetsen. Hoeveel van dergelijke gesprekken zijn reeds gevoerd? Welke concrete resultaten zijn hieruit voort gekomen en hoeveel geld is daarvoor uitgegeven of gealloceerd? Deze leden verzoeken de Staatssecretaris een overzicht te geven van reeds uitgegeven middelen over de jaren 2020 en 2021. De Staatssecretaris gaf in zijn Kamerbrief van 15 oktober jl. te kennen de komende periode de hoofdlijnen verder uit te werken. Deze leden zijn ruim een halfjaar later benieuwd naar de uitwerking van deze hoofdlijnen. Wanneer kunnen genoemde leden deze verwachten?
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de film De Oost en de ontstane onrust onder veteranen en binnen de Indische gemeenschap. Deze leden vinden het enerzijds prijzenswaardig dat er een film over deze belangrijke periode uit de Nederlandse geschiedenis is gemaakt, maar constateren anderzijds dat het genre historische fictie door kijkers kan worden verward met non-fictie. Deze leden zien echter grote meerwaarde in de aandacht voor deze belangrijke periode uit de Nederlandse geschiedenis en de gesprekken die na de film plaatsvinden, bijvoorbeeld op scholen. De maker van de film, Jim Taihuttu, verwoordde dat volgens deze leden treffend in een interview: «Als één op de vijftig kijkers na afloop besluit zich verder in de geschiedenis te verdiepen, denk ik geschiedenisleraren en historici een goede dienst te hebben bewezen. Ik vrees namelijk dat veel mensen niet eens weten dat er een oorlog is geweest.»3Bij de film is ook een lespakket gelanceerd, dat via www.dewereldvandeoost.nl wordt aangeboden aan onder meer scholen. Deze leden constateren echter dat in dit lespakket nauwelijks tot geen aandacht is voor de Bersiap. Is de betreffende website, ofwel het lespakket, ook gefinancierd uit de subsidieregeling Collectieve erkenning van Indisch Moluks Nederland (CEWIN), dan wel uit andere publieke middelen? Is de Staatssecretaris het met deze leden eens dat bij een dergelijk educatief (film)project over deze periode, gefinancierd uit publieke gelden, waar wel aandacht is voor de Japanse bezetting, de Bersiap niet mag ontbreken? Voelt de Staatssecretaris de verantwoordelijkheid dat, hoewel het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geen betrokkenheid heeft gehad bij het educatieve materiaal, scholieren feitelijk juiste en volledige informatie tot zich moeten kunnen nemen? Is de Staatssecretaris bereid om met de makers in gesprek te gaan en hun aandacht hiervoor te vragen? Ziet de Staatssecretaris mogelijkheden om historici van bijvoorbeeld het Nederlands Instituut voor Militaire Historie of het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie te laten ondersteunen bij de verdere totstandkoming of uitvoering van het lespakket?
De leden van de VVD-fractie maken zich zorgen over de gevolgen van corona, omdat onder andere museumbezoeken voor scholieren hebben stilgelegen. Hoe voorkomt de Staatssecretaris dat een generatie scholieren minder bekend is met het oorlogsverleden? In dat kader hebben genoemde leden vragen bij de mededeling van de Staatssecretaris dat een plan om de kwaliteit van educatie in tijden van corona te behouden nog in ontwikkeling is. Per wanneer is dit plan gereed? En zal hierbij ook voldoende aandacht zijn voor het wegwerken van achterstanden op dit onderwerk bij jongeren?
De leden van de VVD-fractie hechten sterk aan voortdurende educatie over het oorlogsverleden en in het bijzonder verschrikkingen zoals de holocaust, alsook een voortdurende inzet tegen antisemitisme. Een deel van de binnenlandse reacties naar aanleiding van de strijd tussen Israël en Hamas, laten de noodzaak hiervan opnieuw zien. Kan de Staatssecretaris in dat kader concreet aangeven hoe hij mensen (en jongeren in het bijzonder) die zich niet aangesproken voelen door educatie over dit onderwerp toch probeert te bereiken?
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de adviezen van de Commissie Individuele Tegemoetkoming Slachtoffers WO II Transporten NS. Daaruit vloeide onder meer voort dat de NS herinneringscentra als doorgangskampen en het Oranjehotel financieel steunen door 5 miljoen euro beschikbaar te stellen. Een ander advies van de commissie was een diepgaand onderzoek te gelasten naar rol van de NS tijdens de Tweede Wereldoorlog. De NS heeft het NIOD gevraagd een vooronderzoek te starten, welke zes maanden in beslag zou nemen. Inmiddels zijn we bijna een jaar verder en hebben deze leden niets meer vernomen. Kan de Staatssecretaris aangeven wat de status is van dit onderzoek?
Herdenkingenregister
De leden van de VVD-fractie hebben in het recente verleden door middel van een motie4 opgeroepen om te komen tot een herdenkingenregister. Daarbij werd het presidium gevraagd om in overleg met het Nationaal Comité 4 en 5 mei te komen tot een herdenkingenregister en de stafadviseur protocol aan te wijzen als centraal contactpunt, zowel voor organisaties als Tweede Kamerleden. De leden vragen de Staatssecretaris hoe het staat met de uitvoering van deze motie?
Vragen en opmerkingen van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie bedanken de Staatssecretaris voor de recente voortgangsrapportage en hebben nog enkele vragen.
75 jaar vrijheid en einde Tweede Wereldoorlog
De leden van de D66-fractie vragen of met de investeringen die zijn en zullen worden gedaan in het kader van 75 jaar vrijheid ook aandacht zal worden besteed aan de rol van vrouwen in de Tweede Wereldoorlog. Deze leden verwijzen in dat kader ook naar het NOS-artikel «Deze verzetsvrouwen redden duizenden levens, maar raakten vergeten»5. Genoemde leden vragen of de Staatssecretaris bereid is zich in te zetten om ook de rol van vrouwen in de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog levend te houden.
Collectieve erkenning Indische gemeenschap
De leden van de D66-fractie vragen of de Staatssecretaris in kan gaan op de brief van de Federatie Indische Nederlanders, waarin een aantal klachten worden verwoord over de invulling van het programma van het Indisch Herinneringscentrum. Genoemde leden vragen of de hoge toegangsprijzen die in de brief worden genoemd, evenals de kledingvoorschriften, passen bij het doel van het Indisch Herinneringscentrum en of de Staatssecretaris bereid is om in gesprek te gaan om ervoor te zorgen dat het Herinneringscentrum meer wordt gedragen door de gemeenschap.
De leden van de D66-fractie vragen of de Staatssecretaris nader in kan gaan over het aflopen van het project contextgebonden zorg, aan het einde van dit jaar. Deze leden vragen wat de ervaringen tot nu toe zijn, en of het niet mogelijk zou zijn om dit project te verlengen als daar tevredenheid over bestaat.
Moties en toezeggingen
De leden van de D66-fractie vragen of de Staatssecretaris een mogelijkheid ziet om de uitvoering van de motie Van Gerven c.s. te versnellen. Genoemde leden vinden het teleurstellend dat nu pas stappen ondernomen worden om een opdracht te verstrekken aan een onderzoeksbureau om de mogelijkheden van uitvoering te verkennen. Deze leden vragen of er al enige afstemming heeft plaatsgevonden over de uitvoering met de leden van de Ronde Tafel, en wie op dit moment de leden van de Ronde Tafel zijn. De leden vragen of het Indisch Platform 2.0 nu wel of niet onderdeel is van de Ronde Tafel, en op welke manier zij worden betrokken bij de collectieve erkenning. Deze leden vragen of de Staatssecretaris niet al eerder de belangrijkste keuzes bij de vormgeving van de regeling voor weduwen kan voorleggen in de Kamer, zodat er snel over gesproken kan worden. Genoemde leden vragen ook of het strikt noodzakelijk is om éérst een onderzoeksbureau in te schakelen, voordat de opdracht of uitvoeringstoets aan het SVB wordt verstrekt.
Overig
De leden van de D66-fractie vragen of de Staatssecretaris nader kan ingaan op een aantal brieven van mensen die aangeven dat zij met terugwerkende kracht een uitkering hebben gekregen op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers (Wuv), maar dat zij daar naar hun mening onvoldoende rentevergoeding bij hebben ontvangen. Volgens de briefschrijvers gaat het om 521 ambtshalve herzieningsbeschikkingen vanaf eind 2013. Genoemde leden vragen hoe deze bedragen zijn vastgesteld, welk prijspeil daarbij is gehanteerd en wat bij andere uitkeringen die met terugwerkende kracht worden toegekend, gewoonlijk is om te hanteren voor het vergoeden van rente.
Vragen en opmerkingen van de PVV-fractie
Het valt de leden van de PVV-fractie op dat veel vragen die gesteld worden aan de Staatssecretaris vaak ontwijkend worden beantwoord en een écht antwoord uitblijft. Kan de Staatssecretaris uitleggen wat de reden is van deze ontwijkende antwoorden?
In de Kamerbrief van 23 maart 2020 geeft de Staatssecretaris aan dat hij een Commissie van Wijzen onwenselijk vindt (Kamerstuk 20 454, nr. 162). Hij wil het in gang gezette beleid, gericht op de toekomst, verder versterken. De leden van de PVV-fractie merken op dat het dossier oorlogsgetroffenen draait om leed uit het verleden en dat zaken uit het verleden goed afgerond moeten worden, wil je verder in de toekomst versterken en vragen de regering het instellen van een Commissie van Wijzen daarom toch in overweging te nemen. Deze leden ontvangen hierop graag een reactie.
Het is de leden van de PVV-fractie niet geheel duidelijk of de film De Oost pretendeert een fictiefilm te zijn. Zij ontvangen in dit kader graag een reactie van de Staatssecretaris. In ieder geval wordt deze film niet zo ervaren door veel veteranen en hun naasten, zo blijkt ook uit het aantal boze reacties op social media en het aangespannen kort geding. Inmiddels is er ook een oproep tot boycot van deze film. Kan de Staatssecretaris samen met zijn collega van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen ervoor waken dat het lespakket gebaseerd op feiten is in plaats van op fictie? De leden van de PVV-fractie vragen de Staatssecretaris waarom deze film is gesubsidieerd middels de subsidieregeling collectieve erkenning van Indisch en Moluks Nederland, nu blijkt dat deze film zoveel weerstand onder betrokkenen oplevert? Is hier vooraf wel goed over nagedacht en zo ja door wie? De leden van de PVV-fractie willen weten op welke manier deze film aansluit bij het doel van de collectieve erkenning? Het verzoek aan de Staatssecretaris is om hier uitgebreid op in te gaan in een reactie.
In de voortgangsrapportage van 12 april jl. geeft de Staatssecretaris aan dat hij op reguliere basis overleg voert met organisaties. De leden van de PVV-fractie vragen de Staatssecretaris of de eenmalige 45 minuten in het jaar gezien wordt als regulier overleg?
Kan de Staatssecretaris de Kamer inzage geven in de huidige financiële en beleidsmatige onderbouwing die het bestaansrecht van Sophiahof rechtvaardigen?
De aanvragen van Wet openbaarheid van bestuur (Wob)-procedures nemen veel tijd in beslag bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Zou het niet raadzaam zijn om alle dossiers te openen en daarmee alle reeds eerder aangevraagde Wob-documenten met spoed te behandelen c.q. opnieuw te sturen, met meer openbaring van de beleidsuitgangspunten c.q. communicatie tussen partijen? Zo nee, waarom niet?
De Staatssecretaris stelt in zijn voortgangsrapportage dat hij inzet op het blijvend vertellen van het verhaal van de Tweede Wereldoorlog, met name onder jongeren en groepen mensen die zich nog niet aangesproken voelen. Het Nationaal Comité 4 en 5 mei wil dat iedereen in Nederland zich uitgenodigd voelt bij het herdenken en het vieren van vrijheid. Welke onderdelen van de huidige herdenking, die vooral in het teken staat van de Tweede Wereldoorlog en het einde van de Japanse bezetting, worden niet begrepen door nieuwe groepen? De leden van de PVV-fractie zouden graag willen dat deze nieuwe groepen zich gewoon aansluiten bij de Nederlandse manier van herdenken en de Nederlandse viering van vrijheid. De leden van de PVV-fractie willen niet dat de focus van herdenken wordt verlegd, temeer vanwege het groeiende antisemitisme en Jodenhaat in West-Europa. Deelt de Staatssecretaris de mening van genoemde leden? Zo ja, wat gaat hij hieraan doen? Gaat hij met het Nationaal Comité 4 en 5 mei hierover in gesprek?
De Staatssecretaris geeft aan dat de regering hecht aan de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog en de lessen hiervan voor het nu. Kan de regering garanderen dat herdenkingen op 4 en 5 mei in het teken zullen blijven staan van de Tweede Wereldoorlog en het afvoeren en vernietigen van 105.000 Nederlandse Joden? Blijft de regering dit grootste belang onderschrijven?
De leden van de PVV-fractie willen weten hoe de regering de aanbeveling over het verbeteren van de coördinatie van het onderwijs en de educatie over de holocaust en het versterken van het internationaal perspectief in het onderwijs over de Tweede Wereldoorlog en de holocaust concreet gaat uitvoeren. Leraren klagen namelijk al langer over een onveilige sfeer tijdens geschiedenislessen over de Tweede Wereldoorlog en de holocaust. Hoe gaat de Staatssecretaris ervoor zorgen dat er op elke school voor leraren in een veilige omgeving onderwezen kan worden over de Tweede Wereldoorlog en de holocaust? Op sommige islamitische scholen wordt dit onderwerp dan ook gemakshalve geskipt. Onaanvaardbaar, zo vinden de leden van de PVV-fractie, zeker nu de Europese straten overlopen met uitingen van antisemitisme.
Tot slot hebben de leden van de PVV-fractie nog een aantal vragen over de motie over het onderzoek met betrekking tot de Backpay voor weduwen. Deze leden vragen de Staatssecretaris waarom er een onderzoeksbureau ingeschakeld moet worden, terwijl de gegevens van rechthebbenden bekend zijn bij Indisch Platform 2.0 en (deels) ook bij de SVB? Welk onderzoeksbureau gaat de Staatssecretaris inschakelen? Op welke wijze wordt de Klankbordgroep samengesteld? Welke experts worden ingeschakeld? Heeft de Staatssecretaris mevrouw Hoogvelt-Flohr gebeld (gezien haar hoge leeftijd; ze is inmiddels 93 jaar) en gemeld dat het nog wel even duurt voordat er een besluit wordt genomen? Heeft de Staatssecretaris het gesprek met haar tijdens het rondetafelgesprek in de Tweede Kamer op 30 september 2019 gezien? Zo ja, wat is zijn reactie op dit gesprek?
Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie
De leden van de CDA Tweede Kamerfractie hebben kennisgenomen van de verscheidende brieven die er liggen op het terrein van beleid van oorlogsgetroffenen. De leden van genoemde fractie vinden het betreurenswaardig dat veel speciale evenementen in verband met 75 jaar vrijheid door de coronapandemie niet plaats hebben kunnen vinden of in aangepaste vorm plaats moesten vinden. Zeker omdat de groep nog levende veteranen elkaar kleiner wordt.
De leden van de CDA-fractie vonden de beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Slootweg aan de Staatssecretaris over de berichten «Bevrijdingsdefilé in Wageningen dreigt voorgoed te verdwijnen» en «geen tweede kans voor 75 jaar vrijheid: opnieuw streep door defilé in Wageningen, ook in Groesbeek geen activiteiten» (ingezonden 10 maart 2021 en beantwoord 3 mei 2021) geruststellend, omdat het uitgangspunt blijft dat het defilé, met steun vanuit het Ministerie van Defensie, jaarlijks doorgang kan vinden. Voor deze leden is het belangrijk dat met het defilé een verbinding wordt gelegd tussen het verleden en de huidige tijd.
De Staatssecretaris kijkt de afgelopen jaren terug op ontmoetingen met de slachtoffers, nabestaanden, vrijwilligers en professionals die zich allen met hart en ziel inzetten om het verhaal van de Tweede Wereldoorlog verder te vertellen, om te voorkomen dat we deze geschiedenis herhalen. Dat onderschrijven de leden van de CDA-fractie. Wel willen deze leden van de gelegenheid gebruik maken om aandacht te vragen voor «groepen» die ook onder de Tweede Wereldoorlog hebben geleden, zoals mensen met beperkingen en/of mensen met een psychiatrisch handicap. Heeft de Staatssecretaris ook oog voor deze doelgroepen? Zijn hier projecten voor, of voor geweest? Is de Staatssecretaris bereid naar deze groepen te kijken wanneer nieuwe projecten ontwikkeld gaan worden?
Reactie op verzoek commissie inzake Commissie Individuele Tegemoetkoming Slachtoffers WO II Transporten NS
Waarom heeft de NS ervoor gekozen om alleen Joden, Roma en Sinti in aanmerking te laten komen voor een tegemoetkoming en wordt voor verzetsstrijders die met dezelfde treinen getransporteerd zijn, geld gestoken in educatie en herinneringsmonumenten? Is de Staatssecretaris alsnog bereid om een appel te doen op de NS om ook deze groep in aanmerking te laten komen voor een financiële tegemoetkoming?
Voortgangsrapportage Oorlogsgetroffenen en Herinnering WOII
In de brief stelt de Staatssecretaris dat duidelijk is dat de coronamaatregelen helaas langer duren. Dit betekent dat de gevolgen hiervan ook nu nog spelen voor de oorlogsmusea en herinneringscentra. Hij staat samen met het Vfonds in nauw contact met de sector. Kan de Staatssecretaris aangeven wat de laatste stand van zaken is?
Stichting Pelita voert het project contextgebonden zorg uit. Het netwerk in de regio’s is versterkt, zo stelt de Staatssecretaris in zijn brief. Kan de Staatssecretaris toelichten hoe dit precies versterkt is en hoe het netwerk nu functioneert? Welke concrete zaken zijn gerealiseerd?
Verder lezen de leden van de CDA-fractie dat werkgever- en werknemersorganisaties in beraad zijn om op nationale feestdagen, waaronder 5 mei, wel of niet te gaan werken in de toekomst. Zij komen nog met gezamenlijke reactie. Kan de Staatssecretaris aangeven wanneer hij deze reactie verwacht?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de geagendeerde stukken en hebben daarbij nog enkele opmerkingen en vragen.
De leden van de SP-fractie lezen in de voortgangsrapportage van de Staatssecretaris van 12 april jl. dat in de uitvoering van de motie Van Gerven c.s. de regering «binnenkort een opdracht verstrekt aan een onafhankelijk onderzoeksbureau». Genoemde leden zijn teleurgesteld in het feit dat de regering vier maanden na het unaniem aannemen van de motie door de Kamer alleen nog maar kon melden dat een onafhankelijk onderzoeksbureau een opdracht gaat krijgen. Wat is de reden dat dit zo lang duurt? En wat is inmiddels de stand van zaken? Aan welk bureau is de opdracht verstrekt en op welke termijn worden de resultaten hiervan verwacht?
De leden van de SP-fractie willen de Staatssecretaris manen tot haast. Het backpay-dossier speelt inmiddels al 76 jaar, en veel van de mensen waar het in de motie Van Gerven c.s. over gaat, zijn al flink op leeftijd. Deze leden zien het als een ereschuld van Nederland aan hen dat dit dossier zo spoedig mogelijk wordt afgrond. Erkent de Staatssecretaris dit ook? En zo ja, wat gaat hij er dan aan doen om die ereschuld alsnog zo spoedig mogelijk in te lossen? Kan de Staatssecretaris toelichten hoe hij ervoor gaat zorgen dat niet de situatie ontstaat dat door vertraging en nodeloos ingewikkelde en uitvoerige onderzoekstrajecten mensen niet krijgen waar ze recht op hebben?
De leden van de SP-fractie vinden het ontzettend belangrijk dat de herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog levend blijven. Door kennis te nemen van het verleden, voorkomen we ook nieuwe uitwassen van bijvoorbeeld antisemitisme. Kan de Staatssecretaris garanderen dat alle musea en herinneringscentra over de oorlogsjaren, en bijvoorbeeld Sophiahof, niet in de financiële problemen komen door de coronacrisis en zij voldoende steun krijgen om de mindere inkomsten door de coronacrisis op te kunnen vangen?
Vragen en opmerkingen van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de recente voortgangsrapportage van 12 april jl. De voortgangsrapportage riep bij genoemde leden echter nog wel een aantal vragen op. Zo geeft de Staatssecretaris aan dat zijn «inzet in deze kabinetsperiode gericht is geweest op het mogelijk maken dat het verhaal blijvend verteld wordt op een manier die ook de toekomstige generaties aanspreekt.» Genoemde leden waren verheugd om te lezen dat deze intentie centraal wordt gezet. Deze leden vragen echter hoe de Staatssecretaris voortgang op dit gebied gaat meten? Wanneer spreekt de Staatssecretaris van succes? Is de Staatssecretaris voornemens om een onafhankelijk onderzoek uit te laten voeren naar de vooruitgang op dit gebied? Zo nee, waarom niet?
Daarnaast hebben de leden van de GroenLinks-fractie met interesse kennisgenomen van de «Kwaliteitsimpuls Educatie (Kwie)», uitgevoerd door de Stichting Musea en Herinneringscentra (SMH) «40»-45. De Staatssecretaris geeft aan dat een beoordelingsinstrument voor tentoonstellingen en een handboek voor vrijwilligersbeleid zijn ontwikkeld. Genoemde leden vragen de Staatssecretaris hoe hij de verdere implementatie van deze instrumenten voor zich ziet. Daarnaast zijn deze leden verheugd om te lezen dat een gezamenlijk plan wordt opgesteld waardoor oorlogsmusea en herinneringscentra de gevolgen van de coronamaatregelen op lange termijn kunnen opvangen. Het baart deze leden zorgen dat dit plan nog niet klaar is. Kan de Staatssecretaris een uiterste datum noemen wanneer dit plan klaar moet zijn?
Genoemde leden zijn verheugd om te lezen dat het kabinet in het kader van 75 jaar einde van de Tweede Wereldoorlog extra wil investeren in de Indische gemeenschap. Het baart deze leden zorgen dat de inbreng vanuit de Papoea-gemeenschap en uit de Indo-Afrikaanse gemeenschap ontbrak. Hoe gaat de Staatssecretaris waarborgen dat de diversiteit van deze gemeenschap qua inbreng in de toekomst verzekerd gaat worden? De Staatssecretaris geeft zelf aan dat dit niet makkelijk zal zijn. Heeft hij een plan om ervoor te zorgen dat dit toch zal gebeuren?
De leden van de GroenLinks-fractie hebben daarnaast met interesse kennisgenomen van het doel van de Staatssecretaris om educatie te bevorderen inzake de geschiedenis van voormalig Nederlands-Indië. Genoemde leden vragen de Staatssecretaris hoe hij de voortgang op dit gebied zal meten? Wat is de opleverdatum van de inventarisatie?
Tenslotte hebben de leden van de GroenLinks-fractie de vraag aan de Staatssecretaris of hij de mogelijkheid ziet om, conform zijn toezegging van 3 december 20196, de Kamer te informeren over de uitvoering van de aangenomen motie van het lid Renkema van 28 november 2019 over de actualisatie van het onderwijsaanbod omtrent Nederlands Indië (Kamerstuk 20 454, nr. 154).
Vragen van de VVD-fractie
De leden van VVD-fractie vragen ten eerste naar de opzet en het doel van de evaluatie van het Platform WOII en wie deze evaluatie gaat uitvoeren.
In 2016 heeft de commissie Cohen een aantal adviezen uitgebracht over de wijze waarop de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog kan worden geborgd. Naast de formulering van een aantal inhoudelijke ambities adviseerde deze commissie een Platform op te richten voor de realisatie van deze ambities. In dit Platform hebben de volgende organisaties zitting genomen: het NIOD, instituut voor Holocaust- en genocide studies (NIOD), Nationaal Comité 4-5 mei (NC), Stichting Musea en Herinneringscentra 40–45 (SMH), Netwerk Oorlogsbronnen (NOB), Liberation Route Europe (SLRE) en de Oorlogsgravenstichting (OGS). Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) financiert de functie van het secretariaat van het Platform.
Het doel van de evaluatie is of de huidige inrichting van het Platform WOII de juiste is om de ambities van commissie Cohen te realiseren. Het onderzoeksbureau Andersson Elffers Felix (AEF) heeft het onderzoek uitgevoerd door middel van kwalitatieve interviews met alle betrokkenen waardoor alle perspectieven van de deelnemers goed in beeld zijn gebracht. Het definitieve rapport voorzien van mijn reactie, zal in de eerstkomende voortgangsrapportage over het beleid oorlogsgetroffenen aan uw Kamer worden aangeboden (naar verwachting eind dit jaar).
Voorts hopen de leden van de VVD-fractie dat ik inmiddels de opdracht heb verstrekt aan een onafhankelijk onderzoeksbureau om de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van een financiële regeling uit de motie Van Gerven c.s. te onderzoeken. Ook willen zij dat nog dit jaar duidelijkheid hierover wordt verschaft, gelet op leeftijd van de groep.
Na een offerteprocedure is het onderzoeksbureau AEF 8 juni jongstleden van start gegaan met het onderzoek. De bedoeling is dat het bureau uiterlijk medio september van dit jaar het rapport met bevindingen oplevert. Ik onderschrijf het belang van snelheid, gelet op de leeftijd van de groep. Ik streef er dan ook naar zo snel mogelijk na oplevering van het rapport uw Kamer te informeren.
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de evaluatie van het functioneren van de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR). Genoemde leden vragen welke groepen oorlogsgetroffenen in de afgelopen jaren een aanvraag hebben gedaan, of inzicht kan worden gegeven in welke nieuwe vraagstukken zouden kunnen ontstaan bij het ouder worden van de doelgroep en welke maatschappelijke ontwikkelingen invloed zouden kunnen hebben op het bestaande beleid. Omdat de evaluatie niet verder kijkt dan 2024, willen zij ook graag inzicht krijgen in de periode daarna.
In reactie daarop kan ik aangeven dat vanuit alle groepen oorlogsgetroffenen – te weten verzetsdeelnemers, vervolgingsslachtoffers en burgeroorlogsslachtoffers – in de afgelopen jaren aanvragen zijn ontvangen. Het aantal cliënten dat een uitkering of pensioen ontvangt vanuit de wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen (ongeveer 17.000), zal de komende jaren door demografische factoren (c.q. overlijden) snel teruglopen. Dit betekent een aanzienlijke daling van de werklast voor de organisatie. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) en de PUR geven hier in samenspraak met VWS invulling aan, met als oogmerk dat de kwaliteit van de dienstverlening voor deze doelgroep op hoog niveau blijft.
Door technologische ontwikkelingen en zorginnovaties kunnen nieuwe behoeften onder de doelgroep ontstaan. De PUR bepaalt aan de hand van dergelijke nieuwe aanvragen of aanpassing van de beleidsregels noodzakelijk is. Beleidsmatige vragen in verband met de ouder wordende doelgroep betreffen bijvoorbeeld de financiële positie van ouderen die naar een Wet langdurige zorg (Wlz)-instelling verhuizen, voorzieningen die eerder niet of nauwelijks werden aangevraagd maar steeds algemener worden (zoals personenalarmering) of de gevolgen voor de voorzieningen als de oorlogsgetroffene samen met de gezonde partner meeverhuist naar een Wlz-instelling. Verder kunnen toekomstige wijzigingen in sociale wetgeving of de Zorgverzekeringswet aanleiding zijn om het beleid ten aanzien van bepaalde voorzieningen te evalueren of bij te stellen. Ook kunnen dergelijke wijzigingen ervoor zorgen dat een (groter) beroep op de wetten voor oorlogsgetroffenen en verzetsdeelnemers wordt gedaan.
Het is niet goed mogelijk om nu al inzicht te geven in de periode na 2024. SVB, PUR en VWS voeren structureel overleg om in gezamenlijkheid de ontwikkelingen te blijven volgen. De Kaderwet Zelfstandige Bestuursorganen (ZBO’s) vereist dat ZBO’s iedere vijf jaar worden geëvalueerd. In 2024 vindt een volgende periodieke evaluatie plaats waarin het ZBO PUR opnieuw tegen het licht wordt gehouden en voorstellen voor de toekomst worden gedaan.
Naar aanleiding van de extra beschikbare middelen voor de Indische gemeenschap stellen de leden van de VVD-fractie de vraag hoeveel dialoogsessies zijn gevoerd met de leden van de Indische en Molukse gemeenschap. Zij vragen verder welke concrete resultaten zijn voortgekomen uit deze sessies en hoeveel geld hiervoor is uitgegeven of gealloceerd.
Inmiddels heb ik vijf dialoogsessies gevoerd. Drie van deze dialoogsessies vonden plaats met vertegenwoordigers uit respectievelijk de 1e, 2e en 3e generatie. De vierde stond in het teken van het lokale beleid (gemeente Helmond) en de laatste was met vertegenwoordigers van een Molukse organisatie, Kaum Ama Ama.
De dialoogsessies zijn bedoeld om het gesprek aan te gaan en te horen wat er leeft en speelt binnen de Indische en Molukse gemeenschap en om inzicht te krijgen in behoeften en wensen. Hetgeen besproken is in deze sessies is dus niet direct te koppelen aan concrete resultaten en daarop gebaseerde middelen. De dialoogsessies bevestigen het beeld dat uit de brede raadpleging onder de gemeenschap7 naar voren is gekomen: meer kennis en educatie over de geschiedenis van voormalig Nederlands-Indië. Daarom ook heb ik educatie, zowel binnen als buiten het reguliere onderwijs, tot een belangrijk speerpunt van de inzet van de extra middelen gemaakt8. Tevens geeft de gemeenschap aan dat er meer ruimte moet komen voor verschillende soorten culturele uitingen.
Voorts verzoekt de VVD-fractie een overzicht te geven van reeds uitgegeven middelen over de jaren 2020 en 2021 en willen de leden graag weten wanneer zij in dit kader de nadere uitwerking van de hoofdlijnen van het beleid kunnen verwachten, zoals aangekondigd in mijn brief van 15 oktober 20209.
In 2020 is in totaal € 1.215,586 besteed aan de volgende projecten:
• toekomstbestendig maken van de Tong Tong Fair;
• ontwikkelen van een Virtueel Indisch Monument door Stichting Nationale Herdenking 15 augustus ’45;
• versterken van de pleisterplaats «Sophiahof»;
• het ontwikkelen van een semipermanente tentoonstelling door het Indisch Herinneringscentrum;
• de raadpleging en advies.
Het is nog te vroeg om u te informeren over reeds uitgegeven middelen in 2021. In september zal de commissie geïnstalleerd zijn die als opdracht heeft om te adviseren over het vergroten van de kennis over voormalig Nederlands-Indië. De commissie zal vooralsnog voor één jaar worden geïnstalleerd. Eind september zal ik het uitvoeringsplan voor extra impuls collectieve erkenning, presenteren. De inzet en verdeling van de extra middelen over de komende jaren, zullen in het plan uitgewerkt zijn.
Vervolgens gaan de leden van de VVD-fractie in op de film «de Oost» en de daarbij behorende website en het lespakket. Zij vragen of deze website «de Wereld van de Oost» of het lespakket gefinancierd is uit de subsidieregeling CEWIN.
In reactie hierop kan ik bevestigen dat de website en het bijbehorende lespakket gedeeltelijk zijn gefinancierd vanuit deze subsidieregeling, namelijk voor € 75.000,00.
Verder willen de leden van de VVD-fractie weten of ik van mening ben dat bij een dergelijk uit publieke gelden gefinancierd project, waar wel aandacht is voor de Japanse bezitting, aandacht voor de Bersiap dan niet mag ontbreken.
In antwoord hierop wil ik vooropstellen dat ik het belangrijk vind dat in het totale aanbod van educatief materiaal alle belangrijke gebeurtenissen en perspectieven terugkomen. Daar hoort ook de Bersiap-periode bij. De mate waarin een gebeurtenis of perspectief terugkomt in een specifiek project is echter aan de makers van het educatief materiaal. Overigens staat bij het lespakket van «De Wereld van de Oost» multiperspectiviteit centraal, aldus de makers van het lespakket.
Voorts vragen de leden van de VVD-fractie of ik de verantwoordelijkheid voel dat scholieren feitelijk juiste en volledige informatie tot zich moeten kunnen nemen en of ik bereid ben in gesprek te gaan met de makers om hun aandacht hierop te vestigen. Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie of het mogelijk is dat de onderzoekers van het Nederlands Instituut van Militaire Historie (NIMH) en NIOD de totstandkoming of uitvoering van het lespakket kunnen ondersteunen.
Graag wil ik benadrukken dat ik het belangrijk vind dat scholieren de mogelijkheid hebben goede, op feiten gebaseerde, informatie tot zich te nemen. Mede daarom stel ik rond de zomer een commissie in die mij zal adviseren over wat er op het gebied van educatie, zowel binnen als buiten het reguliere onderwijs, nodig is om de kennis over de geschiedenis van voormalig Nederlands-Indië te vergroten.
Dit neemt niet weg dat in Nederland bij wet is vastgelegd dat er vrijheid van onderwijs is. Dit betekent in de praktijk dat scholen en docenten vrij zijn les te geven op basis van een grondslag die zij geschikt achten. Dit geldt ook voor makers van educatief materiaal.
Waar het gaat om «De Wereld van de Oost» is dit lespakket (en niet de film) gedeeltelijk gesubsidieerd vanuit de CEWIN-subsidieregeling. Kenmerkend voor deze regeling is dat bij de beoordeling van projecten geen grote inhoudelijke bemoeienis is van VWS. Projecten moeten passen binnen de thema’s educatie, kennis of cultuur en er zijn procedurele vereisten. Verder staat het aanvragers vrij projecten op te zetten zoals zij dat wensen en zijn zij volledig verantwoordelijk voor de uitvoering hiervan. Het past mij daarom niet achteraf alsnog inhoudelijke sturing te geven aan een project. Daarom ga ik niet in gesprek met de makers over de inhoud van dit lespakket. Wat betreft de betrokkenheid van het NIMH en het NIOD kan ik melden dat zij geraadpleegd zijn bij de totstandkoming van het materiaal.
De leden van de VVD-fractie maken zich zorgen over de gevolgen van corona op de kennis bij scholieren over de Tweede Wereldoorlog, omdat onder andere museumbezoeken voor scholieren hebben stilgelegen en vragen in dit kader naar het plan om de kwaliteit van de educatie in tijden van corona op peil te houden.
Ik acht het van groot belang, dat jongeren bereikt blijven worden met het verhaal over de Tweede Wereldoorlog, ook in tijden van de gedwongen sluiting, waarin museumbezoek niet mogelijk was. Het digitale alternatief (digitale rondleidingen en lespakketten) voor het bereiken en onderwijzen van jongeren is ook in deze sector in snel tempo ontwikkeld. Een voorbeeld hiervan is het SMH-project «Vertel vrijheid» waarin jongeren tussen 12 en 18 jaar werden uitgenodigd om een rap of dansvoorstelling te maken over het thema vrijheid. Dit project is als gevolg van de sluiting van de scholen vertaald naar een digitale vorm.
Ook de Anne Frank Stichting heeft in hoog tempo een digitaal aanbod gerealiseerd. In veel gevallen is naar online workshops uitgeweken. De gastlessen op scholen zijn vervangen door virtuele rondleidingen voor schoolklassen door het Achterhuis Online. De leden van het jongerenteam hebben actieplannen bedacht die virtueel konden worden uitgevoerd. De webinars voor docenten bleken een succes: omdat er geen reistijd was, bleken veel meer docenten deel te nemen, ook uit plaatsen die verder van Amsterdam gelegen zijn.
Bij de 1e noodsteun (2020) aan de instellingen verbonden aan de SMH, toen VWS en het vfonds elk € 1 miljoen beschikbaar stelden, heb ik expliciet gevraagd een gezamenlijk plan op te stellen voor de langere termijn, gericht op het aanbieden van educatie in digitale vorm10. De SMH heeft in mei 202111 dit plan opgeleverd, waaruit de ambitie spreekt om verder te gaan in de digitale transitie. Ook de andere partijen in het Platform WOII zien de noodzaak van een verdere digitale transitie en formuleerden een digitale strategie.
Ook dit jaar zijn de musea en de herinneringscentra helaas een lange periode gesloten geweest. Het online aanbod is gecontinueerd en de sector werkt aan verdere digitalisering van het educatieaanbod. Voor 2021 heb ik samen met het vfonds opnieuw noodsteun beschikbaar gesteld om continuïteit en kwaliteit van de educatie te kunnen garanderen.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe mensen en jongeren in het bijzonder kunnen worden bereikt die zich niet aangesproken voelen door educatie over het oorlogsverleden, in het bijzonder de Holocaust.
Naast het formele onderwijs bieden de herinneringscentra, oorlogsmusea en het NC aanvullende educatieve programma’s over de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust. De Anne Frank Stichting bijvoorbeeld leidt jaarlijks een groep jongeren op die vervolgens binnen hun eigen groep ook digitaal de boodschap verder brengen. Langs die weg komt deze boodschap beter over.
Uiteraard ontvangen de oorlogsmusea en de herinneringscentra schoolklassen en ander publiek op hun locatie. Een bezoek aan een plek «waar het verleden bijna letterlijk tastbaar is», heeft vaak een grote impact.
Belangstelling kan ook worden gewekt door aan de jongeren verhalen te vertellen die zich hebben afgespeeld in de plaats of regio waar de jongeren wonen. Bijvoorbeeld de berging van een vliegtuigwrak uit de Tweede Wereldoorlog wekt de interesse van jongeren in de buurt. Het Fries Museum probeert jongeren te betrekken door een verbinding te maken met voor hen relevante vraagstukken. In hun tentoonstelling «vrijheid anno nu» vertellen elf Friezen met uiteenlopende achtergrond hun verhaal over vrijheid.
Een deel van de € 15 miljoen die ik vorig jaar aan het Mondriaanfonds beschikbaar heb gesteld voor projecten vanwege 75 jaar vrijheid, zijn besteed aan de zogenaamde vernieuwende presentatievormen, dus voor nieuwe manieren om het verhaal van de Tweede Wereldoorlog aan mensen goed te kunnen overbrengen.
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de adviezen van de Commissie Individuele Tegemoetkoming Slachtoffers WO II Transporten NS en vragen wat de status is van het vooronderzoek van het NIOD dat in opdracht van NS wordt uitgevoerd.
In reactie daarop kan ik aangeven dat het vooronderzoek van het NIOD door het uitbreken van de COVID-19 pandemie en de bijbehorende maatregelen het afgelopen jaar is vertraagd. Het reizen naar het buitenland was zeer beperkt mogelijk en archieven en instituten waren gesloten. Hierdoor hebben de onderzoekers van het NIOD hun werk niet kunnen uitvoeren. Met de (verwachte) versoepelingen van Corona-maatregelen en reisbewegingen, heeft het NIOD aan NS aangegeven weer verder te kunnen en naar verwachting eind 2021 het vooronderzoek af te ronden en te kunnen presenteren.
Tot slot willen de leden van de VVD-fractie weten hoe het staat met de uitvoering van de motie van de leden Ziengs en Van Gent (beiden VVD)12 om te komen tot een herdenkingsregister voor de Tweede Kamer.
De motie verzoekt het presidium om in overleg met het NC te komen tot een herdenkingsregister. Uitvoering van deze motie ligt bij het presidium.
Vragen van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie vragen of in het kader van 75 jaar vrijheid en einde Tweede Wereldoorlog ook aandacht is besteed aan de rol van vrouwen in de Tweede Wereldoorlog en willen weten of ik bereid ben mij in te zetten om de rol van vrouwen in de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog levend te houden.
De rol van vrouwen in de Tweede Wereldoorlog is in tentoonstellingen, boeken, documentaires, artikelen regelmatig terug te vinden. Het levend houden hiervan vraagt net als de andere thema’s uit de Tweede Wereldoorlog een continu proces van actualisering en agendering. In mijn gesprekken met het NC en SMH over de jaarplannen zal ook zeker de rol van vrouwen terugkomen.
In het kader van 75 jaar vrijheid is door meerdere organisaties specifiek aandacht besteed aan de rol van de vrouw in de Tweede Wereldoorlog. Bijvoorbeeld de bijzondere bewaarspecial: Libelle 75 jaar vrijheid, over vrouwen en de Tweede Wereldoorlog en het boek «Haar verhaal» dat zestig Tilburgse vrouwen die hun leven waagden in het verzet in beeld brengt. Van de extra middelen die ik via het Mondriaanfonds vanwege 75 jaar vrijheid beschikbaar stelde, zijn projecten gefinancierd over de verzetsvrouwen Hannie Schaft en Truus Wijsmuller.
In 2018 was het jaarthema van het Platform WOII «Verzet». In dat jaar is op meerdere wijze aandacht gegeven aan de rol van de vrouw in het verzet.
De leden van de D66-fractie willen daarnaast een reactie op de brief van de Federatie Indische Nederlanders (FIN) met een aantal klachten over de invulling van een programma van het Indisch Herinneringscentrum (IHC), in het bijzonder de hoge toegangsprijzen en kledingvoorschriften. Zij vragen mij of ik bereid ben in gesprek te gaan met het IHC.
Bij mijn weten refereren de leden van de D66-fractie hierbij aan een brief van 29 oktober 2019 van FIN aan uw Kamer. Deze brief is niet aan mij aangeboden. Een reactie op de brief is aan u. Het signaal over de brief heeft mij indertijd wel bereikt. Ik heb begrepen dat de brief betrekking had op een particuliere bijeenkomst in het museum «de Sophiahof, van Indië tot nu» (hierna: de Sophiahof) met als thema «het onbekende verhaal van de Hellships». Het IHC had geen rol in de organisatie van deze bijeenkomst of besluit over toegangsprijzen en kledingvoorschriften. Desalniettemin ben ik graag bereid om het IHC in het algemeen mee te geven om goede toegankelijkheid als uitgangspunt te hanteren.
Verder hebben de leden van de D66-fractie een aantal vragen over het project contextgebonden zorg. Ten eerste vragen ze of ik in kan gaan op het aflopen van het project contextgebonden zorg aan het einde van dit jaar. Verder willen zij weten wat de ervaringen van het project tot nu toe zijn en of het mogelijk is dit project te verlengen.
Het project loopt van 2019 tot en met eind 2021. In de tweede helft van dit jaar worden de resultaten van het project als geheel in beeld gebracht.
Als beeld komt naar voren dat het netwerk rond contextgebonden en cultuursensitieve zorg in de regio’s is versterkt en dat er fysieke en digitale trainingen aan zorgprofessionals over contextgebonden en cultuursensitieve zorg zijn gegeven. Ook is de website de www.cultuurkist.nl 13 gelanceerd.
Op dit moment bezie ik, zoals aangegeven in mijn voortgangsrapportage van 12 april 202114, op welke wijze ik een deel van de extra middelen die bestemd zijn voor collectieve erkenning van de Indische en Molukse gemeenschap, kan inzetten ter versterking van contextgebonden zorg. Hierbij neem ik ook de resultaten van het project contextgebonden zorg in ogenschouw.
De leden van de D66-fractie hebben een aantal vragen over de motie Van Gerven Zij vragen of ik een mogelijkheid zie de uitvoering daarvan te versnellen en of er al enige afstemming heeft plaatsgevonden met de leden van de Ronde Tafel. Ook willen zij graag weten of het mogelijk is de belangrijkste keuzes bij de vormgeving van de regeling voor weduwen voor te leggen aan de Tweede Kamer en of het strikt noodzakelijk is eerst een onderzoeksbureau in te schakelen, voordat de opdracht wordt verstrekt.
De motie Van Gerven c.s.15 vraagt de regering te onderzoeken of voor weduwen een financiële regeling als de uitkeringsregeling Backpay haalbaar en uitvoerbaar is en, zo ja, op welke wijze dit kan worden vormgegeven. Het gaat dan om een regeling voor de nog levende weduwen van ambtenaren of militairen die ten tijde van de Japanse bezetting een dienstverband hadden met het Nederlands-Indisch Gouvernement en over de periode van Japanse bezetting geen of niet volledig salaris kregen uitbetaald, aldus de motie.
Mede gebaseerd op de lessen die geleerd kunnen worden uit de eerdere regelingen «het Gebaar» en de Backpay-regeling, staat zorgvuldig onderzoek naar haalbaarheid en uitvoerbaarheid voorop. Dit voorkomt mogelijke teleurstellingen verderop in de tijd als blijkt dat niet aan de opgeroepen verwachting kan worden voldaan. Dit is de reden dat ik het onderzoeksbureau AEF gevraagd heb te onderzoeken welke haalbare scenario’s er zijn. Uiterlijk medio september van dit jaar is het rapport met de uitkomsten van het onderzoek gereed. Zo spoedig mogelijk daarna zal ik uw Kamer deze uitkomsten voorleggen, zodat uw Kamer ook betrokken wordt bij het verdere proces. Tot nu toe heeft er nog geen afstemming plaatsgevonden met de leden van de Ronde Tafel over het onderzoek, maar dit zal in de komende tijd zeker gebeuren. Ik zie met deze leden de urgentie en probeer zo snel mogelijk duidelijkheid te geven.
Daarnaast vragen de leden van de D66-fractie wie op dit moment de leden van de Ronde Tafel zijn, of het Indisch Platform 2.0 (IP 2.0) nu wel of geen onderdeel hiervan is en op welke manier deze organisatie betrokken wordt bij de collectieve erkenning.
De Ronde Tafel bestaat uit de volgende organisaties: het Indisch Platform (IP), Stichting Nationale Herdenking 15 augustus 1945, Stichting Pelita, het Molukse Historisch Museum (MHM), het IHC en Stichting Beheer Sophiahof. Deze organisaties zijn betrokken bij de drie programmalijnen van de collectieve erkenning, te weten de pleisterplaats «Sophiahof», herdenken en herinneren en contextgebonden zorg.
IP 2.0 is dus geen lid van de Ronde Tafel. De Indisch Molukse gemeenschap bestaat uit veel verschillende organisaties van verschillende groepen, (informele) netwerken, sleutelfiguren en verschillende generaties. Ik voer met enige regelmaat overleg met de leden van de Ronde Tafel. Daarnaast voer ik jaarlijks overleg met het IP 2.0 en informeer ik me door middel van verschillende dialoogsessies over wat er leeft en speelt binnen de gemeenschap.
Ten slotte vragen de leden van de D66-fractie of ik nader kan ingaan op een aantal brieven van mensen die aangeven dat zij met terugwerkende kracht een uitkering hebben gekregen op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers (Wuv), waarin zij aangeven naar hun mening onvoldoende rentevergoeding te hebben ontvangen. Genoemde leden vragen hoe deze bedragen zijn vastgesteld, welk prijspeil daarbij is gehanteerd en wat bij andere uitkeringen die met terugwerkende kracht worden toegekend gewoonlijk is om te hanteren voor het vergoeden van rente.
In reactie daarop kan ik aangeven dat de SVB bij de uitvoering van de wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen uitgaat van het beleid dat is vastgesteld door de PUR. Dit beleid houdt in dat ambtshalve wettelijke rente wordt betaald als er niet tijdig na de beschikking is betaald of bij een gegrond bezwaarschrift met financieel gevolg. Gevallen waarbij sprake zou kunnen zijn van een niet tijdig genomen beschikking tot betaling of bij het herstel van een beschikking die achteraf onrechtmatig blijkt te zijn, worden op verzoek van de cliënt beoordeeld en beslist.
De brieven die de leden van de D66-fractie aanhalen, verwijzen naar ambtshalve genomen beslissingen die in 2013 zijn genomen, vooruitlopend op een wijziging van de Wuv die op 17 juli 2014 in werking is getreden. Deze beslissingen betreffen geen gegronde bezwaarschriften en zijn tijdig na de beschikking betaald. Aangezien het een ambtshalve toekenning betrof, was een verzoek om wettelijke rente destijds geen sprake.
Vragen van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie valt het op dat ik veel vragen ontwijkend beantwoord en willen daarvoor graag de reden weten.
De vragen van de Kamerleden beantwoord ik naar eer en geweten, gebaseerd op de uitvoering van mijn beleid en actualiteiten en op grond van veel overleg met betrokken partijen en personen.
Voorts vragen de leden van de PVV-fractie naar aanleiding van mijn brief aan uw Kamer van 23 maart 202016 om het instellen van een Commissie van Wijzen alsnog in overweging te nemen.
In mijn brief van 23 maart 2020 heb ik aangeven dat de zogenaamde Indische kwestie in de afgelopen jaren in veel debatten met opeenvolgende bewindspersonen aan de orde geweest. De sinds 2016 ingezette beleidslijn richt zich op erkenning en begrip vanuit de overheid en de Nederlandse samenleving voor hetgeen de Indisch Molukse gemeenschap heeft doorgemaakt. Zoals ik in overleg met uw Kamer en in mijn brief van 11 februari 202017 heb aangegeven, realiseer ik me daarbij heel goed dat in een deel van de Indische gemeenschap nog steeds gevoelens van teleurstelling en verdriet leven over de wijze waarop de Nederlandse overheid en de Nederlandse samenleving zijn omgegaan met de Indische Nederlanders die naar Nederland zijn gekomen. Ik wil mij ten volle inzetten voor de erkenning nu en in de toekomst. Voor mij is daarvoor niet de weg alsnog een Commissie van Wijzen in te stellen, maar in overleg met de gemeenschap te investeren in educatie, behoud van het Indisch Moluks Erfgoed, contextgebonden zorg, cultuur, museale activiteiten en ontmoetingen.
De leden van de PVV-fractie stellen verschillende vragen over de film «de Oost» en het bijbehorende lespakket. Ten eerste vragen ze om duidelijkheid of de film nu al dan niet een fictiefilm is. Voorts willen ze weten of ik samen met mijn collega van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) er voor kan waken dat het bijbehorende lespakket gebaseerd is op feiten en niet op fictie. Voorts vragen zij zich af waarom de film is gesubsidieerd via de subsidieregeling CEWIN, of hierover van tevoren goed over is nagedacht en in hoeverre de film aansluit bij het doel van de collectieve erkenning.
Ten eerste de vraag over de film of dit fictie is of niet. In de film is na de aftiteling een disclaimer opgenomen dat de film «gebaseerd is op ware gebeurtenissen maar dat sommige gebeurtenissen, personages en dialogen zijn gedramatiseerd».
Het lespakket «de Wereld van de Oost» gaat in op de context van de gebeurtenissen uit de film rondom de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog en brengt deze tot leven met historische en persoonlijke verhalen. «De Wereld van de Oost» biedt verdieping bij de speelfilm «de Oost» en bestaat uit meerdere onderdelen. Naar aanleiding van de vraag of ik ervoor kan waken dat het lespakket is gebaseerd op feiten, stel ik voorop dat de vrijheid van onderwijs met zich mee brengt dat het organisaties vrij staat educatief materiaal te ontwikkelen en aan te bieden aan scholen en dat het scholen vrij staat om hier gebruik van te maken.
VWS heeft geen financiële betrokkenheid bij de film «de Oost». Via de subsidieregeling CEWIN is alleen het bijbehorende lespakket «de Wereld van de Oost» gedeeltelijk gefinancierd. Het doel van «collectieve erkenning» is dus niet van toepassing op de film.
Bij de subsidieregeling CEWIN komen projecten in aanmerking die op het gebied van kennis, museaal, educatie of cultuur een bijdrage leveren aan de collectieve erkenning van Indisch en Moluks Nederland. In 2018, het jaar waarin «de Wereld van de Oost» werd gesubsidieerd, werd het beschikbare bedrag voor de regeling verdeeld op basis van de volgorde van binnenkomst van complete aanvragen. Kenmerkend voor de CEWIN-subsidieregeling is dat het aan de gemeenschap zelf is om te bepalen wat bijdraagt aan de collectieve erkenning van Indisch en Moluks Nederland en niet aan VWS. Dit brengt met zich mee dat de projecten niet uitgebreid inhoudelijk worden getoetst door VWS. Wel moeten projecten aan de voorwaarden van de regeling voldoen. Het project voor het maken van de website en het lespakket «de Wereld van de Oost» viel binnen de thema’s van de regeling, was ontvangen op het moment dat het subsidieplafond nog niet was bereikt en voldeed aan alle andere voorwaarden. Op basis van de geldende wet- en regelgeving is dan ook terecht geconcludeerd dat de aanvraag moest worden gehonoreerd. De subsidieaanvraag is op zorgvuldige wijze afgehandeld via de daartoe ingerichte procedure.
De leden van de PVV-fractie vragen of ik de eenmalige 45 minuten in het jaar zie als regulier overleg, daarbij verwijzend naar een passage in de voortgangsrapportage van 12 april 202118 hierover.
Ik ben gedurende het hele jaar in gesprek met verschillende organisaties die betrokken zijn bij de Indisch en Molukse gemeenschap. De duur en frequentie van de gesprekken verschillen en zijn niet bepalend voor de kwaliteit en relevantie daarvan.
Verder vragen de leden van de PVV-fractie inzage in de huidige financiële en beleidsmatige onderbouwing die het bestaansrecht van de Sophiahof rechtvaardigen.
Bij de totstandkoming van het beleid op het gebied van de collectieve erkenning onder mijn voorganger19 is er indertijd gesproken met het IP, het IHC, de Stichting Nationale Herdenking 15 Augustus ’45, Stichting Pelita en diverse andere verenigingen, stichtingen en ondernemers. Uitkomst was dat in de collectieve erkenning zes thema’s centraal moesten staan: een Indische pleisterplaats, scholing en educatie, herdenken, museaal/kennisfunctie, culturele activiteiten en contextgebonden zorg. De Indische pleisterplaats, wat de grootste wens van de gemeenschap bleek, moest voorzien in een ontmoetingsfunctie, scholing en educatie, een museale en kennisfunctie en een plek voor culturele activiteiten.
De zes thema’s zijn vervolgens verder uitgewerkt in overleg met het IP, het IHC, de Stichting Nationale Herdenking 15 Augustus ’45 en Stichting Pelita en hebben geleid tot het programma «collectieve erkenning» met drie vaste programmalijnen – de pleisterplaats, herdenken en herinneren en contextgebonden zorg – en daarnaast de subsidieregeling CEWIN.
Op 27 juni 2019 is de pleisterplaats de Sophiahof geopend.
Voor de uitvoering van de drie vaste programmalijnen is jaarlijks structureel € 1 miljoen beschikbaar. Hiervan ontvangt de stichting Beheer Sophiahof een subsidie voor het beheer, onderhoud en instandhouding van de pleisterplaats (voor 2021 gaat het om een bedrag van € 416.741,00). Daarnaast heeft de Sophiahof een eenmalige extra impuls gekregen van € 131.993,20 vanuit de extra middelen20.
Naar aanleiding van het feit dat de aanvragen in kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) veel tijd in beslag nemen doen de leden van de PVV-fractie de suggestie alle dossiers te openen en de eerdere aangevraagde Wob-documenten met spoed af te handelen.
De behandeling van de ingediende Wob-verzoeken met betrekking tot het Indisch dossier neemt veel tijd in beslag. Dit komt onder andere omdat:
- De gebruikte systemen niet voorzien in een manier om alle documenten die binnen de reikwijdte van de Wob-verzoeken vallen in één keer te downloaden. Dit maakt van het verzamelen van de documenten een bewerkelijke activiteit;
– het om een grote hoeveelheid omvangrijke Wob-verzoeken gaat die zijn ingediend;
– de Wob-verzoeken die betrekking hebben op het Indisch dossier mede de behandeling van een groot aantal individuele subsidieaanvragen van derden betreffen. Hierdoor bevatten deze stukken informatie over hen en dienen zij in het kader van de Wob in de gelegenheid gesteld te worden hun zienswijze over het verzoek om openbaarmaking te geven;
– partijen waarvan opvattingen en gegevens voorkomen in de beleidsmatige stukken moeten in de gelegenheid worden gesteld hun zienswijze op openbaarmaking te geven. De betrokkenheid van deze derden is ook de reden dat deze documenten niet geopenbaard kunnen worden zonder hen te raadplegen.
Dit proces is gaande op alle wob-verzoeken.
Voorts vragen de leden van de PVV-fractie welke onderdelen van de huidige herdenking niet worden begrepen door nieuwe groepen. Daarnaast willen de PVV-fractieleden weten of ik hun mening deel dat de focus van herdenken niet verlegd moet worden. Als dat wel het geval zou zijn, vragen zij wat ik hieraan ga doen en of ik daarover met het NC in gesprek wil gaan.
Tijdens de Nationale Dodenherdenking op 4 mei herdenken wij alle slachtoffers die in de Tweede Wereldoorlog en daarna in oorlogssituaties en vredesoperaties zijn gevallen. De focus van deze herdenking verandert niet en de vorm waarin wij dat doen ook niet. Een gesprek met het NC hierover is dan ook niet nodig.
Wel is het belangrijk, en dat vloeit ook voort uit de taak van het NC, om de betrokkenheid bij en de participatie aan herdenken en vieren te vergroten evenals het levend houden van de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust. Omdat de eerste generatie slachtoffers wegvalt, horen jongeren niet meer als vanzelf van hun opa’s en oma’s de verhalen over de oorlog. Nieuwe Nederlanders kennen vaak de Nederlandse geschiedenis minder goed. Om deze groepen goed te betrekken bij het herdenken van de Tweede Wereldoorlog is het goed de verhalen beter te laten aansluiten bij hun belevingswereld21. Niet zozeer omdat ze onderdelen niet begrijpen, maar om het ook voor hen invoelbaar te maken, zodat ook zij met hun hart op 4 mei herdenken en op 5 mei de bevrijding vieren.
Ook vragen de leden van de PVV-fractie mij te garanderen dat de herdenking op 4 mei en de bevrijding op 5 mei in het teken zullen blijven staan van de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust.
De herdenking op 4 mei en de bevrijding op 5 mei zullen in het teken blijven staan van de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust. Met de leden van de PVV-fractie ben ik van mening dat het van het grootste belang dit te blijven doen om zo stil te staan bij de verschrikkingen hiervan.
De leden van de PVV-fractie willen weten hoe de regering de aanbeveling over het verbeteren van het onderwijs en de educatie over de Holocaust en het versterken van het internationaal perspectief in het onderwijs over de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust concreet gaat uitvoeren.
De International Holocaust Remembrance Alliance (IHRA), waarvan Nederland lid is, bevordert onder meer de nationale en internationale educatie over de Holocaust. In 2019 heeft de IHRA nieuwe aanbevelingen voor deze educatie vastgesteld die zich vooral richten op de ondersteuning van leraren in het onderwijs. Eén van de aanbevelingen is leerlingen te leren dat de nazi’s en hun collaborateurs de Holocaust van land tot land op verschillende wijze uitvoerden, bijvoorbeeld vanwege de per land verschillende maatschappelijke context (het internationale perspectief). Een andere aanbeveling is leerlingen een actieve rol te geven in het leerproces naast reguliere kennisoverdracht vanuit de docent.
Om te zorgen dat de Nederlandse leraren op een laagdrempelige manier kennis kunnen nemen van deze aanbevelingen heb ik € 78.000 beschikbaar gesteld voor de 1e fase van een project dat uitgevoerd wordt door het Joods Cultureel Kwartier (JCK). Voor de 2e fase heb ik € 72.000 gereserveerd. JCK zal in kleinschalige workshops docenten en educatief medewerkers van oorlogsmusea en herinneringscentra vertrouwd maken met de aanbevelingen over het doceren over de Holocaust.
Daarnaast vragen de leden van de PVV-fractie er voor te zorgen dat er op elke school voor leraren in een veilige omgeving onderwezen kan worden over de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust.
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media (BVOM) is stelselverantwoordelijk voor het onderwijs en schept de randvoorwaarden voor een veilig schoolklimaat.
Elke leraar moet in volledige vrijheid en veiligheid kunnen werken en vanuit zijn professionele autonomie kunnen bepalen welke lesvorm hij het meest passend vindt. Als dit in het geding komt, wat onacceptabel is, is het noodzakelijk dat leraren gesteund worden en er adequaat wordt opgetreden.
De Tweede Wereldoorlog en de Holocaust zijn belangrijke onderwerpen waarvan elke leerling kennis moet hebben. Zij zijn dan ook onderdeel van het curriculum en moeten dus behandeld worden in de klas. De inspectie ziet hier op toe.
Hierbij is het van belang dat leraren goed worden ondersteund. Het kan namelijk ingewikkeld zijn om thema’s te bespreken die mogelijk gevoelig liggen in de klas. Hiervoor is een uitgebreid ondersteuningsaanbod beschikbaar, bijvoorbeeld de trainingen die de Stichting School en Veiligheid kosteloos verzorgt. Ook in de lerarenopleidingen is in toenemende mate aandacht voor burgerschap en het bespreekbaar maken van onderwerpen die gevoelig kunnen liggen.
Tot slot hebben de leden van de PVV-fractie een aantal vragen over de uitvoering van de motie Van Gerven c.s. Zij vragen zich af waarom er een onderzoeksbureau moet worden ingeschakeld, terwijl de gegevens van rechthebbenden bekend zijn bij het IP 2.0 en deels bij de SVB. Ook vragen zij welk onderzoeksbureau wordt ingeschakeld, op welke wijze de Klankbordgroep wordt ingesteld en welke experts worden ingeschakeld. Ten slotte vragen zij of ik contact heb gehad met mevrouw Hoogvelt-Flohr, of ik het gesprek met haar tijdens het rondetafelgesprek in de Tweede Kamer op 30 september 2019 heb gezien en wat mijn reactie daarop is.
De motie Van Gerven c.s. vraagt de regering te onderzoeken of voor weduwen een financiële regeling als de uitkeringsregeling Backpay haalbaar en uitvoerbaar is en, zo ja, op welke wijze dit kan worden vormgegeven. Dit wil ik goed en zorgvuldig laten onderzoeken. Daarvoor heeft onderzoeksbureau AEF de opdracht gekregen. Gekeken wordt onder andere naar de mogelijkheid voor een heldere afbakeningvan de groep nog levende weduwen, de omvang van de groep, criteria om al dan niet in aanmerking te komen, mogelijke vergoeding en omvang daarvan en administratieve lasten (zowel voor een mogelijke uitvoeringsorganisatie als voor de doelgroep). Ook wordt gekeken naar lessen uit de eerdere regelingen «het Gebaar» en de Backpay-regeling. Op basis daarvan worden een of meerdere scenario’s opgesteld over de optimale vormgeving van een financiële regeling. Het onderzoeksbureau zal met verschillende deskundigen spreken, waaronder van de SVB en na gaan of en zo ja op welke wijze een klankbordgroep kan worden samengesteld.
Ik heb geen contact opgenomen met mevrouw Hoogvelt-Flohr. Ik heb indertijd kennisgenomen van haar getuigenis tijdens het rondetafelgesprek met uw Kamer. Haar verhaal bevestigt dat de inspanningen van opeenvolgende kabinetten niet al het leed en verdriet van alle betrokkenen hebben kunnen verzachten. Dat raakt mij uiteraard zeer. In dat besef wil ik mij inzetten voor de collectieve erkenning nu en in de toekomst.
Vragen van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie vragen of er projecten zijn of zijn geweest die betrekking hebben op groepen mensen met beperkingen en/of mensen met een psychiatrische beperking die onder de Tweede Wereldoorlog hebben geleden en of ik bereid ben naar deze groepen te kijken wanneer nieuwe projecten ontwikkeld gaan worden.
In reactie hierop kan ik aangeven dat het NIOD begin 2019 is gestart met een landelijk onderzoek naar de omstandigheden en het beleid in de psychiatrie en gehandicaptenzorg in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog. De opdracht hiervoor komt van de Stichting Vergeten Slachtoffers WO II, met brede steun van GGZ Nederland, Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland en individuele instellingen. Vanwege het belang van het onderzoek steun ik dit met een financiële bijdrage van € 200.000. Het onderzoek zal naar verwachting eind 2022 worden gepresenteerd. Naar aanleiding van de uitkomsten van dit onderzoek zal ik mij beraden op eventuele vervolgstappen.
De leden van de CDA-fractie vragen naar aanleiding van de reactie op het verzoek van de commissie inzake de Commissie Individuele Tegemoetkoming Slachtoffers WO II Transporten NS22 waarom de NS ervoor heeft gekozen om alleen Joden, Roma en Sinti in aanmerking te laten komen voor een tegemoetkoming en voor verzetsstrijders is gekozen voor een financiële bijdrage aan educatie en herinneringsmonumenten. Zij vragen of ik bereid ben een beroep te doen op de NS om ook verzetsstrijders in aanmerking te laten komen voor een financiële tegemoetkoming.
Graag verwijs ik naar de beantwoording van de Kamervragen van voormalig CDA-fractielid Slootweg van 7 februari 2020 over dit onderwerp23, waarin de Minister van Financiën heeft aangegeven dat de NS een onafhankelijke commissie heeft ingesteld, de Commissie Individuele Tegemoetkoming Slachtoffers WO II Transporten NS, die aan NS advies heeft uitgebracht. Daarin staat dat de Minister van Financiën vanuit zijn rol als aandeelhouder het instellen van een onafhankelijke commissie van harte steunt en NS expliciet heeft laten weten geen enkele restrictie op te leggen ten aanzien van de oprichting en begrenzing van de commissie, de opvolging van de door de commissie gedane aanbevelingen en het bedrag dat daar mee gemoeid is. Het kabinet heeft geen rol bij de totstandkoming van het advies van de onafhankelijke commissie of de opvolging daarvan door NS.
In het eindverslag van deze commissie d.d. 3 juni 2021 staat beschreven dat de oorsprong van NS een tegemoetkoming te willen betalen, ligt in het door NS laten rijden van extra/speciale treinen in opdracht van de bezetter met het doel om mensen naar de vernietigings- en concentratiekampen te brengen, meer specifiek de vervolging van Joden, Roma en Sinti met het oogmerk van de bezetter hen als bevolkingsgroep uit te roeien. Om de oorlogsgeschiedenis en het lijden van bovengenoemde groepen, die niet in de regeling konden worden geïncludeerd, toch recht te doen in geschiedschrijving, voorlichting en educatie, heeft de commissie aan NS geadviseerd enerzijds een diepgaand historisch onderzoek te laten doen naar de rol van NS tijdens de Tweede Wereldoorlog vanuit het perspectief van «transporten uitgevoerd in opdracht van de bezetter in brede zin» en anderzijds, in samenspraak met betrokken groepen, tot een andere, collectieve, uiting van erkenning te komen. De NS heeft deze aanbevelingen overgenomen.
Verder willen de leden van de CDA-fractie weten wat de laatste stand van zaken is bij de oorlogsmusea en de herinneringscentra in relatie tot de coronamaatregelen.
Ik kan u mededelen dat alle oorlogsmusea en herinneringscentra blij zijn dat zij vanaf 5 juni jongstleden eindelijk weer hun deuren konden openen voor het publiek. Gedurende de gedwongen tweede sluiting van deze musea heb ik samen met de SMH en het Nationaal Fonds voor Vrede, Vrijheid en Veteranenzorg (vfonds) de situatie bij de 15 bij de SMH aangesloten herinneringscentra en musea24 nauwlettend gevolgd. De instellingen hebben indien mogelijk een beroep gedaan op de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) en regeling Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL). Daarnaast hebben zij bezuinigingen doorgevoerd en reserves moeten aanspreken. De SMH heeft aangegeven dat een aantal van de 15 instellingen verbonden aan de SMH zonder extra steun in het najaar wellicht in financiële problemen komen. Naar aanleiding van dat signaal heb ik samen met het vfonds besloten tot een tweede ronde noodsteun. Zowel VWS als het vfonds stellen hiervoor elk maximaal € 1 miljoen beschikbaar gesteld. De aanvragen worden in de komende weken beoordeeld, uiteindelijk zal de noodzakelijke steun in het najaar worden uitgekeerd.
De leden van de CDA-fractie hebben ook enkele vragen over het project contextgebonden zorg: op welke wijze is het netwerk in de regio’s is versterkt, hoe functioneert het nu en welke concrete zaken zijn gerealiseerd?
Stichting Pelita werkt met een landelijk dekkend netwerk van negen regio’s. Per regio zijn de belangrijkste organisaties op het gebied van vrijwilligerswerk, ondersteuning en zorg in beeld gebracht. Bij deze partners is de expertise van Pelita op het gebied van passende ondersteuning voor Indische en Molukse ouderen onder de aandacht gebracht. Met een deel van deze organisaties zijn structurele samenwerkingsafspraken gemaakt. Een voorbeeld hiervan is dat er in de regio Utrecht periodiek kennis wordt uitgewisseld tussen Stichting Pelita en de welzijns- en mantelzorgorganisaties, zodat ook Indische en Molukse mantelzorgers op een passende manier worden ondersteund. Een ander voorbeeld is dat het perspectief van Indische en Molukse ouderen via Stichting Pelita wordt ingebracht in het project «gezond ouder worden in 2 werelden». In dit project werken verschillende partners in Overijssel samen met als doel de gezondheid en het welbevinden van migrantenouderen te verbeteren. Op landelijk niveau is Stichting Pelita de samenwerking aangegaan met bijvoorbeeld MantelzorgNL, Alzheimer Nederland en Movisie zodat organisaties over en weer van elkaar kunnen leren.
De leden van de CDA-fractie vragen tot slot wanneer een reactie van de sociale partners op de oproep van het kabinet om van 5 mei voor iedereen een jaarlijkse vrije dag te maken, te verwachten valt.
Op 28 april 2021 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (BZK) mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) hierover een brief naar uw Kamer gestuurd25. Daarin wordt vermeld dat de Stichting van de Arbeid de oproep van het kabinet onder de aandacht heeft gebracht van de decentrale cao-partijen en hierbij heeft aangegeven onverminderd belang te hechten aan het gedenken en vieren van de bevrijding.
De Minister van BZK geeft aan dat het haar voornemen is de ontwikkelingen ten aanzien van 5 mei in toekomstige cao’s te volgen, bijvoorbeeld in het kader van de monitor naar cao-bepalingen over arbeid en zorg.
Vragen van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie willen weten waarom de uitvoering van de motie Van Gerven c.s. zo lang duurt, wat de stand van zaken is, welk bureau het onderzoek gaat uitvoeren en op welke termijn de resultaten worden verwacht. Ook pleiten zij voor zo spoedig mogelijke afhandeling, omdat het hier gaat om mensen die al flink op leeftijd zijn. Zij vinden het een kwestie van ereschuld.
De SP-fractie benadrukt het belang van spoedige afhandeling van de motie Van Gerven c.s. Dit onderstreep ik van harte, met daarbij de kanttekening dat zorgvuldig onderzoek over wat daadwerkelijk kan, niet moet worden overgeslagen. Dit om te voorkomen dat verwachtingen worden gewekt die straks niet uitvoerbaar blijken. Inmiddels heeft AEF de opdracht gekregen en is dit bureau van start gegaan. Uiterlijk half september van dit jaar wordt het rapport verwacht, dat ik daarna zo snel mogelijk met de uw Kamer zal delen. Doel van het onderzoek is zorgvuldig na te gaan of en zo ja hoe een regeling haalbaar en uitvoerbaar is. Daarbij wordt ook gekeken hoe een dergelijke reling zo min mogelijk belastend kan zijn voor de groep om wie het gaat. Dit, omdat ik heel goed besef dat het hier gaat om een groep vaak kwetsbare ouderen.
De leden van de SP-fractie wijzen op het belang van het levend houden van de herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog. In dat licht vraagt de fractie mijn garantie dat alle musea en herinneringscentra over de oorlogsjaren niet in de financiële problemen komen als gevolg van de coronacrisis.
Met de leden van de SP-fractie hecht ik groot belang aan het levend houden van de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog. Daarom hebben vorig jaar bij de eerste gedwongen sluiting het vfonds en VWS elk € 1 miljoen beschikbaar gesteld aan de herinneringscentra en oorlogsmusea die aangesloten zijn bij de SMH26. Ook dit jaar heb ik samen met het vfonds intensief contact gehouden met de SMH over de gevolgen van de tweede gedwongen sluiting. De SMH heeft daarbij aangegeven dat een aantal van de 15 instellingen verbonden aan de SMH zonder extra steun in het najaar wellicht in financiële problemen komen. Naar aanleiding daarvan hebben het vfonds en VWS besloten tot een tweede ronde noodsteun van elk maximaal € 1 miljoen. Hiermee verwacht ik dat de 15 instellingen hun belangrijke werk kunnen voortzetten. Naast de instellingen verbonden aan de SMH heb ik het educatieprogramma «Leren van de oorlog» van de Anne Frank Stichting, dat vanwege de coronamaatregelen ook in problemen dreigde te komen, in 2021 en 2022 extra gesteund27.
De 15 SMH-instellingen, bestaande uit de vijf Nederlandse herinneringscentra en de tien grotere oorlogsmusea, zijn goed verspreid over Nederland en geven een representatief beeld van de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust. Daarom worden deze 15 door VWS gesteund. Naast deze 15 zijn er nog circa 70 kleinere oorlogsmusea in Nederland. Deze kunnen naast de generieke kabinetsmaatregelen vaak ook een beroep doen op gemeenten en provincies.
Vragen van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie vragen op welke manier ik de voortgang ga meten van mijn inzet dat het verhaal over de Tweede Wereldoorlog blijvend wordt verteld op een manier die ook toekomstige generaties aanspreekt. Ook willen zij graag weten of er sprake is van een succes en of ik voornemens ben een onafhankelijk onderzoek te laten voeren naar vooruitgang op dit gebied.
Een belangrijke voorwaarde om het verhaal te kunnen blijven vertellen is dat de herinneringscentra en de oorlogsmusea genoeg ruimte hebben om hun bezoekers te kunnen ontvangen. Daarom heb ik in de afgelopen periode uitbreiding van de herinneringscentra gefinancierd en het via het Mondriaanfonds mogelijk gemaakt dat de oorlogsmusea, aangesloten bij de SMH, zich konden uitbreiden28. Daarnaast is het belangrijk dat de belangrijkste oorlogsmusea ondanks de gedwongen sluiting vanwege corona, overeind blijven. Door twee rondes van noodsteun draag ik daar aan bij.
Bovendien is een deel van de € 15 miljoen die ik aan het Mondriaanfonds beschikbaar heb gesteld voor projecten vanwege 75 jaar vrijheid, besteed aan zogenaamde vernieuwende presentatievormen, dus voor nieuwe manieren om het verhaal van de Tweede Wereldoorlog te vertellen die ook de toekomstige generaties aanspreekt.
Via de reguliere financiering van het NC door VWS en bijvoorbeeld door de «Kwaliteitsimpuls Educatie» (Kwie) van de SMH, maar ook door de extra educatieprojecten in het kader van 75 jaar vrijheid wordt extra aandacht besteed aan de jonge generatie. Tot slot stimuleer ik de sector het verhaal van de Tweede Wereldoorlog ook in de digitale wereld goed vindbaar te maken onder andere door de subsidiëring van het Netwerk Oorlogs Bronnen (NOB).
Met deze maatregelen is het streven er volop op gericht dat het aanbod zodanig is, dat het verhaal verteld kan blijven worden op een manier die toekomstige generaties aanspreekt. Maar dat geeft nog geen inzicht in de voortgang en resultaten van deze inzet. De oorlogsmusea en herinneringscentra houden bezoekersaantallen bij. Het NC meet bijvoorbeeld elk jaar hoeveel scholen in het primair onderwijs het Denkboek29 bestellen. Ook meet het NC jaarlijks het draagvlak in Nederland voor herdenken en vieren. De Anne Frank Stichting evalueert de effectiviteit van haar projecten. Maar binnen de sector als geheel wordt nog geen doorlopend resultaatonderzoek gedaan. De behoefte aan inzicht in de resultaten van het beleid groeit bij de partijen in de sector en bij mij. Ik zal hierover in overleg gaan met de partijen en daarbij de suggestie van de GroenLinks-fractie over een onafhankelijk onderzoek betrekken.
Verder vragen de leden van de GroenLinks-fractie naar de verdere implementatie van de producten van het project (Kwie) van de SMH.
Bijzonder aan het project is dat de educatiemedewerkers van alle SMH-instellingen in gezamenlijkheid de instrumenten hebben ontwikkeld. Niet alleen betekent dit dat men veel van elkaar heeft geleerd, maar ook dat de producten bij elk van deze instellingen heel goed bekend zijn. De implementatie van de producten kan zich daarom beperken tot nieuwe medewerkers en vrijwilligers bij de instellingen en tot de musea die niet aangesloten zijn bij de SMH. De SMH had speciale regiobijeenkomsten gepland om de producten kenbaar te maken aan de kleinere oorlogsmusea. Deze bijeenkomsten zijn helaas gecanceld vanwege de gedwongen sluitingen. Nu de musea op 5 juni jongstleden weer zijn geopend, zal de SMH de plannen voor deze regiobijeenkomsten actualiseren.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij met het plan van de oorlogsmusea en herinneringscentra om de gevolgen van de coronamaatregelen op lange termijn te kunnen opvangen. Zij willen de uiterste datum weten, waarop dit plan klaar moet zijn.
Bij de noodsteun aan de instellingen verbonden aan de SMH heb ik hen gevraagd een gezamenlijk plan op te stellen voor de coronamaatregelen op langere termijn, gericht op het aanbieden van educatie ook in digitale vorm. Dit plan heb ik eind mei 2021 ontvangen.
De gedwongen sluitingen hebben de oorlogsmusea en herinneringscentra een impuls gegeven scholieren meer digitaal te benaderen. De SMH constateerde in haar plan van mei 202130 dat de musea graag aan deze digitale transitie werken, maar hier nog aan het begin van staan. Samen met de sector zal ik in de komende periode bezien hoe deze transitie verder kan worden ondersteund in samenhang met educatie en kennisverspreiding.
De leden van GroenLinks-fractie vragen daarnaast hoe ik waarborg dat de diversiteit van de Indische gemeenschap qua inbreng in de toekomst verzekerd gaat worden. Tevens vragen de leden of ik een plan heb om ervoor te zorgen dat dit zal gebeuren.
In reactie daarop kan ik aangeven dat ik onder meer via dialoogsessies en een raadpleging een inspanning heb gedaan zoveel mogelijk ideeën en behoeftes van de verschillende groepen binnen de Indische gemeenschap op te halen.
Maar ik besef terdege dat het een uitdaging is de veelkleurigheid en meerstemmigheid van de gemeenschap volledig tot zijn recht te laten komen. Daarom zet ik mij op de volgende manieren in om te komen tot een maximale inbreng van alle groepen binnen de Indische gemeenschap. Ten eerste vind ik het essentieel in gesprek te blijven met vertegenwoordigers van de gemeenschap, onder meer om te toetsen of de verschillende groepen binnen de gemeenschap zich vertegenwoordigd zien bij de uitwerking van de inzet van de extra middelen. Daarnaast is het doel van de inzet van de extra middelen dat deze ten goede komen aan alle geledingen binnen de Indische gemeenschap. Bij de uitvoering zal ik daar expliciet op letten.
De leden van GroenLinks-fractie willen weten hoe ik de voortgang ga meten wat betreft de bevordering van de educatie over de geschiedenis van voormalig Nederlands-Indië. Daarnaast vragen zij naar de opleverdatum van de inventarisatie naar het huidige educatieaanbod.
Zoals in eerdere Kamerbrieven aangegeven31 ga ik een commissie instellen om mij te adviseren hoe te bevorderen dat de geschiedenis van voormalig Nederlands-Indië binnen de school, maar zeker ook daarbuiten en voor zoveel mogelijk mensen tot leven wordt gebracht. Taak van deze commissie is onder andere na te gaan wat daarvoor nodig is en de wijze van implementatie. Naar verwachting wordt deze commissie rond de zomer ingesteld. Ik wil graag eerst de adviezen van deze commissie afwachten. De inventarisatie naar het huidige educatieaanbod, zowel binnen als buiten het reguliere onderwijs, is in juli van dit jaar afgerond.
Ten slotte vragen de leden van de GroenLinks-fractie naar de uitvoering van de aangenomen motie Renkema (GroenLinks) van 28 november 2019 over de actualisatie van het onderwijsaanbod omtrent Nederlands-Indië.
In mijn brief van 20 december 201932 heb ik uw Kamer bericht dat ik de motie Renkema heb overgedragen aan de Minister van BVOM, omdat het zijn portefeuille betreft. In zijn brief van 10 juli 202033 heeft hij uw Kamer geïnformeerd over de uitvoering van deze motie.
Toezegging over het opschonen van het archief van de schadeclaims inzake het «Traktaat van Wassenaar» (1966), brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, P. Blokhuis – 1 november 2019, Kamerstuk 20 454, nr. 149
Overleg Indische gemeenschap, brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, P. Blokhuis – 11 februari 2020, Kamerstuk 20 454, nr. 160
Beleidsreactie evaluatie Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR), brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, P. Blokhuis – 21 februari 2020, Kamerstuk 20 454, nr. 161
Reactie op verzoek commissie over het overleg met de Indische gemeenschap, brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, P. Blokhuis – 23 maart 2020, Kamerstuk 20 454, nr. 162
Beantwoording vragen commissie over de reactie op verzoek commissie over het overleg met de Indische gemeenschap, brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, P. Blokhuis – 15 oktober 2020, Kamerstuk 20 454, nr. 164
Hoofdlijnen plan extra middelen Indische gemeenschap, brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, P. Blokhuis – 15 oktober 2020, Kamerstuk 20 454, nr. 163
Inzake verzoek Federatie Indische Nederlanders om aandacht voor ernstige bezwaren tegen film «De Oost» en bijbehorend lespakket, brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, P. Blokhuis – 4 december 2020, Kamerstuk 26 049, nr. 88
Reactie op verzoek commissie over een afschrift van de reactie op een burgerbrief inzake de Indische kwestie, brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, P. Blokhuis – 18 december 2020, Kamerstuk 20 454, nr. 167
Reactie op verzoek commissie inzake Commissie Individuele Tegemoetkoming Slachtoffers WO II Transporten NS, brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, P. Blokhuis – 5 maart 2021, Kamerstuk 20 454, nr. 169
Voortgangsrapportage Oorlogsgetroffenen en Herinnering WOII, brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, P. Blokhuis – 12 april 2021, Kamerstuk 20 454, nr. 170
AD, 6 mei 2021, «Filmregisseur Taihuttu bijt van zich af na kritiek op «Hollandse Apocalypse Now» De Oost»
NOS, 4 mei 2021, «deze verzetsvrouwen redden duizenden levens, maar werden vergeten» (https://nos.nl/artikel/2379328-deze-verzetsvrouwen-redden-duizenden-levens-maar-raakten-vergeten)
Doel van deze raadpleging was het ophalen van ideeën en behoeften voor de inzet van de extra middelen, zowel binnen de thema’s van de collectieve erkenning als daarbuiten. Het rapport is als bijlage 1 gevoegd bij Kamerstuk 20 454, nr. 170
Deze cultuurkist bevat methoden en middelen voor zorgprofessionals, mantelzorgers en vrijwilligers om actief te zijn met en voor ouderen met een achtergrond in Nederlands-Indië en Indonesië.
In opdracht van het NC heeft het Verwey-Jonker Instituut het onderzoek Ander verleden, gedeelde vrijheid. Betrokkenheid van tweede en derde generatie Turkse en Marokkaanse Nederlanders bij de herdenking en viering op 4 en 5 mei uitgevoerd (22 november 2018). Conclusie was dat de betrokkenheid van de tweede en derde generatie Turkse en Marokkaanse Nederlanders bij 4 en 5 mei kan worden vergroot door het onderwijs over de Tweede Wereldoorlog en de activiteiten op 4 en 5 mei beter te laten aansluiten bij hun belevingswereld.
Aangesloten zijn: Airborne Museum Hartenstein, Bevrijdingsmuseum Zeeland, Fries Verzetsmuseum, Herinneringscentrum Kamp Westerbork, Indisch Herinneringscentrum/museum Sophiahof, Joods Cultureel Kwartier/Hollandsche Schouwburg/Holocaustmuseum i.o., Museon, Museum Rotterdam ’40-’45 NU, Nationaal Monument Kamp Amersfoort, Nationaal Monument Kamp Vught, Nationaal Monument Oranjehotel, Nationaal Onderduikmuseum, Oorlogsmuseum Overloon, Verzetsmuseum, Vrijheidsmuseum.
Het 4 en 5 mei Denkboek is met een oplage van 235.000 exemplaren het grootste onderwijsproduct over herdenken en vieren in het basisonderwijs. Met het Denkboek worden leerlingen van groep 7 gevraagd om zelf na te denken over de Tweede Wereldoorlog, herdenken en vieren, vrijheid en democratie. Bij het Denkboek 2021 is nu ook een kinderwebsite beschikbaar, denkboek.nl.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-20454-171.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.