20 423
Onderzoekbeleid volksgezondheid

nr. 16
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rijswijk, 8 maart 1995

Op 7 februari jl. heeft de Raad voor Gezondheidsonderzoek (RGO) ons het derde en laatste, afrondende deeladvies van de Brede Analyse Gezondheidsonderzoek (BAGO) aangeboden. Omdat wij menen dat het hier om een belangwekkend rapport gaat, waarover ook uw Kamer dient te kunnen beschikken, zenden wij u nu reeds dit advies toe1.

Op het advies zullen wij een standpunt bepalen nadat wij over de aanbevelingen en gewenste ontwikkelingen met de universiteiten en academische ziekenhuizen hebben kunnen overleggen. Het is dan ook onze bedoeling dit advies met de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten (VSNU) en de Vereniging van Academische Ziekenhuizen (VAZ) te bespreken.

Overigens vinden wij het een goede zaak dat over dit laatste deeladvies een open discussie plaatsvindt. Anders dan bij de eerste adviezen, die primair een beroep deden op de overheid, richt dit advies zich immers vooral ook tot de academische ziekenhuizen, universiteiten en onderzoekers. Begin maart organiseert de Raad voor Gezondheidsonderzoek (RGO) reeds een conferentie over het rapport waar een eerste gedachtenwisseling zal plaatsvinden. Wij zullen met belangstelling van de resultaten van deze conferentie kennis nemen.

Het standpunt op het advies zal u in elk geval nog voor de zomer bereiken, waarin dan ook het standpunt op deel 1 van de Brede Analyse wordt meegenomen, zoals eerder is toegezegd. Het standpunt op deel 2 is reeds op 25 februari 1994 uitgebracht (20 423, nr. 12) en op 14 juni 1994 tijdens een algemeen overleg met de Kamer besproken.

De uitvoering van BAGO-2 is thans gaande, overeenkomstig het in onze brief van 2 augustus 1994 (20 423, nr. 13) uiteengezette stappenplan. Ingevolge onze toezegging sturen wij u hierbij een eerste voortgangsrapportage.

Voortgangsrapportage implementatie BAGO-2

In het stappenplan over de toekomstige «aansturing en financiering van het gezondheidsonderzoek» zijn drie hoofdtrajecten onderscheiden, die ook in deze voortgangsrapportage afzonderlijk aan de orde komen:

1. de nieuw te vormen intermediaire organisatie voor projecten, experimenten en onderzoek op het terrein van volksgezondheid (PEO-fonds);

2. de aanpassing van het Gebied Medische Wetenschappen, Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO);

3. de uitwerking van de samenwerking tussen de twee organisaties.

Zoals aangekondigd in de brief van 2 augustus hebben wij voor de begeleiding van het totale proces een kleine Stuurgroep gevormd (bestaande uit vertegenwoordigers van onze beide ministeries, de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW) en de Ziekenfondsraad als waarnemer). Deze Stuurgroep is nu drie keer bijeen geweest en bespreekt de voortgangsproducten van de drie deeltrajecten.

Voorbereiding PEO-organisatie

Conform het stappenplan is in het najaar 1994 een Projectgroep PEO ingesteld, die als opdracht heeft de vormgeving van de nieuwe PEO-organisatie uit te werken. Aan deze Projectgroep wordt deelgenomen door onze beide departementen, het Praeventiefonds en (als waarnemer) de Ziekenfondsraad.

Het was aanvankelijk de bedoeling deze projectgroep te laten functioneren onder leiding van een «bouwpastoor», die de beoogd voorzitter van de nieuwe PEO-organisatie zou zijn. Een serieuze kandidaat heeft helaas, na lang beraad, uiteindelijk van een voorzitterschap van de PEO-organisatie moeten afzien. De aard van de nieuwe organisatie brengt met zich mee dat het moet gaan om iemand die niet alleen beschikt over een ruime deskundigheid en bestuurlijk gewicht op het werkterrein van de organisatie en overigens voldoende tijd moet kunnen vrijmaken, maar die tevens zelf geen overwegende belangen heeft bij de PEO-organisatie als geldverdelende instantie. Het vinden van een geschikte voorzitter voor de nieuwe organisatie heeft uiteraard onze volle aandacht en wij hopen hierover binnen niet te lange tijd mededeling te kunnen doen.

De projectgroep heeft inmiddels een globale uitwerking gegeven aan de missie en taken van de nieuwe organisatie, de vormgeving van de organisatie (bestuur, een aantal programmacommissies en een ondersteunend bureau) en de werkwijze. De aanbevelingen van de projectgroep worden direct betrokken bij het opstellen van de concept-wettekst, waaraan gelijktijdig wordt gewerkt. Wij verwachten nu dat een ontwerp van wet deze zomer voor advies aan de Raad van State kan worden voorgelegd en waarschijnlijk nog dit jaar bij de Tweede Kamer kan worden ingediend.

In het stappenplan, maar ook in antwoord op Kamervragen bij de begroting van VWS 1995 (23 900, nr. 17, pag. 45), is toegezegd in 1995 een start te maken met de daadwerkelijke uitvoering van programma's zoveel mogelijk conform de beoogde structuur en daarvoor in overleg met het Praeventiefonds, dat zal opgaan in het toekomstige PEO-fonds, de mogelijkheden na te gaan van een «in oprichting»-opzet voor de periode waarin er nog geen PEO-wet is.

Omdat dit binnen het bestaand wettelijk kader moet worden gerealiseerd kan hierin voorzien worden door middel van een convenant met het Praeventiefonds. De uitwerking van een convenant is nu in een gevorderd stadium. Daaraan zijn, naast de subsidietechnische en organisatorische aspecten van het onderbrengen van PEO-middelen en programma's bij het Praeventiefonds ook personele aspecten verbonden.

Gebied Medische Wetenschappen NWO

Wij hebben het algemeen bestuur van NWO uitgenodigd, rekening houdend met het regeringsstandpunt van 25 februari 1994, het stappenplan en de NWO-wet, een beknopt beeld te schetsen van de functie van het gebiedsbestuur Medische Wetenschappen van NWO in de nieuwe situatie. In reactie op ons verzoek heeft NWO aangegeven dat er op dit moment weinig aanleiding voor ingrijpende bestuurlijke aanpassingen van het GB-MW is. Het gebiedsbestuur opereert naar het oordeel van het algemeen bestuur al zeer extern en is daar qua samenstelling ook uitstekend op berekend. NWO ziet goede mogelijkheden om tot goede werkafspraken met de nieuwe PEO-organisatie te komen om duplicatuur van onderzoekprogramma's te voorkomen. Over de functie die in de nieuwe situatie voor het GB-MW is weggelegd, is de visie van NWO dat die de reeds bestaande verantwoordelijkheid ten aanzien van het medisch-wetenschappelijk onderzoek betreft en dat NWO de verantwoordelijkheid ten aanzien van het preventie- en het zorgonderzoek vorm wil geven op een wijze die aansluit bij de taak van de PEO-organisatie. Ook wij achten slechts beperkte aanpassingen in de huidige werkwijze van het gebiedsbestuur Medische Wetenschappen nodig en achten vooral goede randvoorwaarden voor samenwerking met de toekomstige PEO-organisatie gewenst. Daarop wordt hieronder nader ingegaan. De taak van de PEO-organisatie zal in de toekomstige wetgeving worden vastgelegd, waarover NWO uiteraard wordt geïnformeerd. In overleg met NWO zal de invulling van dubbellidmaatschappen van het PEO-bestuur en het GB-MW aan de orde komen. Verder vragen wij aandacht van NWO voor de wijze waarop de koppeling tussen onderzoek en praktijk kan worden verbeterd.

Samenwerking tussen de twee organisaties

Wij achten het van groot belang dat er tussen GB-MW en de toekomstige PEO-organisatie nauw wordt samengewerkt. In het eerder genoemde stappenplan was voorgenomen hiervoor een projectgroep in te stellen, bestaande uit de voorzitter en directeur van het GB-MW en de toekomstige voorzitter («bouwpastoor») en de directeur van de PEO-organisatie. De vorming van de bedoelde projectgroep was vanwege het nog ontbreken van voorzitter en directeur PEO niet mogelijk. Op advies van de Stuurgroep hebben wij gemeend dat met het oog op onder andere gemeenschappelijkheid in de te ontwikkelen werkwijzen en afstemming bij nieuwe onderzoekprogramma's niet gewacht moet worden met de ontwikkeling van zinvolle samenwerkingsmodellen. Daarom hebben wij een groep van zes deskundigen gevraagd hun zienswijzen over zinvolle samenwerking uit te wisselen en op basis daarvan voorstellen te doen.

Prof. dr. A. Stuyvenberg, voorzitter van de Raad voor Gezondheidsonderzoek is bereid gevonden (als technisch voorzitter) de groep deskundigen voor te zitten, die bestaat uit prof. dr. P. Brakman, mevrouw prof. dr. L. J. Gunning-Schepers, drs. S. van der Kooy (werkterrein PEO-organisatie), prof. dr. L. van Es, prof. dr. A. Hofman en dr. E. Klasen (werkterrein GB-MW).

Deze deskundigengroep heeft in begin februari jl. een eerste bijeenkomst gehad en hoopt binnen een beperkt aantal gesprekken via de Stuurgroep aan ons te rapporteren. Wij verwachten dat het Gebiedsbestuur Medische Wetenschappen en het PEO-bestuur gevoed met de ontwikkelde ideeën verder concrete invulling kunnen geven aan de samenwerking.

Verdere stappen

Met de ontwerp-wet inzake de PEO-organisatie hopen wij een meer gedetailleerd inzicht te geven in de toekomstige structuur. Zoals eerder in deze brief vermeld, verwachten wij dat dit wetsvoorstel nog dit jaar bij de Tweede Kamer kan worden ingediend.

Daarnaast verwachten wij binnenkort nadere informatie te kunnen geven over de afspraken met het Praeventiefonds inzake het onderbrengen van PEO-programma's voor de periode tot de inwerkingtreding van de PEO-wet (de «PEO-i.o.»-situatie). Dit geldt ook voor informatie over de voorzitter van de PEO-organisatie.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

A. Nuis


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven