20 342
Fosfaat beperkende maatregelen Nederlandse oppervlaktewateren

nr. 15
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 30 oktober 1995

In vervolg op mijn brief van 2 december 1992 (20 342, nr. 14), die voornamelijk inging op de stand van zaken met betrekking tot de risico-evaluatie van wasverzachters, wil ik u bij deze informeren over de stand van zaken met betrekking tot was- en reinigingsmiddelen (W&R).

In 1991 is een Plan van Aanpak Was- en Reinigingsmiddelen opgesteld door de Nederlandse Vereniging van Zeepfabrikanten (NVZ) en het ministerie van VROM. Dit plan valt onder het produktenbeleid van het NMP2 en sluit aan bij onderdelen van de Wet milieugevaarlijke Stoffen, waaronder de aandachtstoffenlijst. Verder bestaat er via de EU en de OSPARCOM (Internationale commissie die de werkzaamheden in het kader van de conventie ter bescherming van het zeemilieu van de noordoost Atlantische Oceaan uitvoert) internationale afstemming.

In dit Plan van Aanpak werd het doel van het produktenbeleid inzake was- en reinigingsmiddelen geformuleerd: te komen tot een aanvaardbare milieubelasting van W&R rekening houdend met het maatschappelijk nut. Bovendien werden taakstellingen geformuleerd ten aanzien van het bepalen van de milieubelasting van de afzonderlijke ingrediënten van W&R, gekoppeld aan een tijdspad. Er werd op drie niveaus overleg gevoerd, te weten in de Stuurgroep W&R die de hoofdlijnen van het programma en eventuele knelpunten zou bespreken; de Projectgroep W&R die voor de voortgang en de uitvoering van het Plan van Aanpak zou zorgen en de Overleggroep Deskundigen Wasmiddelen-Milieu die de kwaliteit van de opgezette studies zou bewaken en adviezen zou uitbrengen aan de Projectgroep.

Als aanpak werd gekozen voor een systematische beoordeling van de risico's van de afzonderlijke ingrediënten. Omdat er ongeveer 50 chemische stoffen in wisselende combinaties en hoeveelheden in W&R gebruikt worden, was prioriteitsstelling in de volgorde van de te beoordelen ingrediënten noodzakelijk. Deze volgorde werd bepaald met behulp van een eenvoudige screeningsmethode (toxiciteit van de ingrediënten versus de gebruikte hoeveelheid), waarbij de meest risicovol geachte ingrediënten als eerste aan bod zouden komen.

Uit de screening kwamen als eerste naar voren LAS (lineaire alkylbenzeen sulfonaten), AE (alcoholethoxylaten), AES (alcoholethersulfaten) en Zeep. Deze vier ingrediënten behoren tot de groep van de was-actieve stoffen en vormen binnen deze groep de ingrediënten met het hoogste gebruiksvolume (ruim 80%). Volgend op de beoordeling van deze vier ingrediënten werden twee aanvullende cycli van risico-beoordelingen gepland voor volgende groepen van ingrediënten.

Inmiddels is de risico-evaluatie van LAS, AE, AES en Zeep uitgevoerd. De resultaten en conclusies van deze risicobeoordeling zijn in de Overleggroep Deskundigen Wasmiddelen-Milieu en de projectgroep W&R besproken en vervolgens door mij geakkordeerd.

De risico's van de eerste vier ingrediënten zijn als volgt beoordeeld.

Door de wasmiddelenindustrie is een zeer uitgebreide inventarisatie verricht van de beschikbare ecotoxicologische gegevens van deze vier ingrediënten. Deze gegevens zijn vervolgens door het RIVM geëvalueerd, waarna in overleg met de industrie het Maximaal Toelaatbaar Risiconiveau (MTR) voor oppervlaktewater is vastgesteld. De MTR-waarden voor de vier ingrediënten zijn weergegeven in tabel 1 en blijken voor LAS, AE en AES in dezelfde orde van grootte te liggen. Het MTR voor zee ligt aanmerkelijk lager hetgeen verklaard kan worden door het gebrek aan chronische toxiciteitsgegevens voor deze stof. Voorlopige resultaten van een chronische studie met zeep geven echter aan dat de toxiciteit van zeep vergelijkbaar is met LAS, AE en AES. Dit betekent dat het MTR van zeep waarschijnlijk hoger is dan in de tabel staat vermeld.

Ten behoeve van het onderzoek naar de feitelijke blootstelling in het aquatisch milieu is in samenwerking tussen de NVZ, het RIZA, het RIVM en de Universiteit van Amsterdam een monitoringsstudie uitgevoerd naar de concentraties van de vier ingrediënten in in- en effluenten van een zevental rioolwaterzuiveringsinstallaties. Vervolgens is met behulp van modellen een schatting gemaakt van de concentraties van deze stoffen in het oppervlaktewater. Uit deze monitoringsstudie komt naar voren dat de verwijdering van deze stoffen in de rioolwaterzuiveringsinstallaties nagenoeg volledig is (99.1 tot 99.8%). Dientengevolge zijn de te verwachten concentraties in het oppervlaktewater (PEC) nabij deze installaties laag, ongeveer een factor 100 onder het MTR-niveau. Derhalve kan uit deze risicobeoordeling worden geconstateerd dat de milieurisico's van het gebruik van deze stoffen in was- en reinigingsmiddelen aanvaardbaar zijn bij lozing op normaal functionerende rioolwaterzuiveringsinstallaties. Ervan uitgaande dat dit laatste in Nederland het geval is acht ik het gebruik van deze stoffen alleszins acceptabel.

Tabel 1: Maximaal Toelaatbare risiconiveaus (MTR) en verwaarloosbare risiconiveaus (VR) voor oppervlaktewater voor vier wasmiddelingrediënten.

IngrediëntaMTR (ug/l)bVR (ug/l)b
LAS2502.5
AE1101.1
AES4004.0
Zeep 270.27

a: Waarden gelden voor C11.6LAS, C13.3EO8.2AE, C12.5 EO3.4EAS. b: Waarden gelden voor de opgeloste fractie in oppervlaktewater.

Gezien de gunstige resultaten van deze uitgebreide risicobeoordeling heeft de Projectgroep geconcludeerd dat het niet zinvol is om op dezelfde manier de volgende ingrediënten van de lijst te beoordelen. Op basis van de screening voor de overige stoffen valt een nog lagere PEC/MTR-ratio te verwachten. Het gaat immers om stoffen met een vergelijkbare of lagere toxiciteit waarvan bovendien veel minder gebruikt wordt. Deze veronderstelling is geverifieerd d.m.v. een aanvullende screening en juist bevonden. De Stuurgroep W&R heeft op basis hiervan voorgesteld het Plan van Aanpak af te ronden en deze visie heb ik overgenomen.

Met het afronden van het Plan van Aanpak is de benadering van de systematische beoordeling van de risico's van alle thans in gebruik zijnde ingrediënten verlaten. Omdat het bij W&R gaat om ingrediënten met een groot gebruiksvolume acht ik het wenselijk de vinger aan de pols te blijven houden. Er zijn bovendien nog ingrediënten die in de publieke belangstelling staan, terwijl in de toekomst andere ingrediënten kunnen worden toegepast.

Deze specifieke ingrediënten en andere zaken die bij wasmiddelen aan de orde kunnen komen, zullen in de toekomst onder verantwoordelijkheid van een Contactgroep W&R, bestaande uit vertegenwoordigers van VROM en de NVZ, door de Overleggroep Deskundigen Wasmiddelen-Milieu, dat daarvoor het geëigende college is, bestudeerd worden.

De NVZ zal jaarlijks de veranderingen in het grondstoffengebruik aan de Contactgroep blijven doorgeven. Via een jaarlijkse rapportage door de Contactgroep zal ik op de hoogte gehouden worden van de ontwikkelingen.

Ik wil graag van de gelegenheid gebruik maken om u te informeren over een aantal ontwikkelingen op het terrein van de W&R die de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden en die er toe hebben bijgedragen dat de milieubelasting door deze produkten thans op een voor mij aanvaardbaar niveau terecht is gekomen.

De afgelopen jaren is, mede ten gevolge van de milieubewustwording van producent en consument en het Plan van Aanpak W&R en het Convenant Verpakkingen, de ontwikkeling naar het op de markt brengen en verkopen van meer compacte en efficiënte produkten en verpakkingen zeer succesvol geweest, met name op het gebied van de textielwasmiddelen. Deze ontwikkeling heeft ertoe geleid dat, bij een groeiend gebruik van W&R, sinds 1990 (het eerste meetpunt) de totale hoeveelheid gebruikte ingrediënten in huishoudelijke W&R met meer dan 20% is afgenomen, en er ook een dusdanige reductie in het gebruik van verpakkingsmaterialen heeft plaatsgevonden dat de W&R-industrie al in 1993 de doelstelling van het Convenant Verpakkingen voor het jaar 2000 heeft bereikt.

Deze conversie van traditionele naar compacte produkten is dus succesvol verlopen. Op dit moment gebruikt 85% van de Nederlandse consumenten compacte efficiënte wasmiddelen in plaats van de traditionele – hoge dosering – waspoeders, hetgeen in Europa als een groot succes geldt. De verwachting is, en de inspanningen zijn daarop gericht, dat deze trend zich doorzet.

Daarnaast kan ik u de volgende ontwikkelingen meedelen.

De NVZ en in het verlengde daarvan de bij de NVZ aangesloten was- en reinigingsmiddelenfabrikanten hebben aangekondigd dit jaar het gebruik van nonylfenolethoxylaten (NPEO's) geheel te beëindigen. In 1990 werd deze stof al niet meer toegepast in huishoudelijke was- en reinigingsmiddelen. In 1992 werd in de ministersbijeenkomst van OSPAR de Aanbeveling 92/8 betreffende het geleidelijk afschaffen van het gebruik van NPEO's zonder voorbehoud aangenomen. In deze aanbeveling staat onder andere dat het gebruik van NPEO's in W&R voor huishoudelijk gebruik in 1995 en voor industrieel gebruik in 2000 beëindigd dient te zijn. De NVZ loopt hierop dus vooruit.

Op 24 april 1990 is voorts een afspraak gemaakt tussen het ministerie van VROM en de NVZ dat de wasverzachters DTDMAC, DHTDMAC en DSDMAC vervangen zullen worden door milieuvriendelijkere alternatieven. Dit is in de loop van 1992 gebeurd. De alternatieve ingrediënten zijn destijds beoordeeld door VROM en het RIVM.

In de zomer van 1995 wordt het onderzoek van de geurstoffen-industrie naar de ecotoxiciteit van nitromusks afgerond en is waarschijnlijk een ecotoxicologische risico-evaluatie mogelijk. Na het beschikbaar komen van de gegevens zal aan het RIVM worden gevraagd deze uit te voeren.

De NVZ heeft mede op aandringen van het ministerie van VROM net als in Duitsland de toepassing van nitromusks in was- en reinigingsmiddelen nagenoeg gestaakt. De gebruikte hoeveelheden nitromusks zijn de laatste twee jaar daardoor aanzienlijk teruggelopen. Internationaal is er eveneens aandacht voor deze stoffen. Op de Vierde Noordzee-Ministerconferentie in Esbjerg (8 en 9 juni 1995) is besloten actie in de desbetreffende internationale fora te ondernemen om o.a. musk xylenen te vervangen door minder of niet gevaarlijke stoffen, indien alternatieven beschikbaar zijn.

Op het gebied van de fosfaten kan ik u melden dat de doelen van het fosfaatconvenant van 1987 gehaald zijn. Begin 1990 waren alle textielwasmiddelen voor huishoudelijk gebruik fosfaatvrij. In 1993 werd zowel in huishoudelijke als in institutionele en industriële was- en reinigingsmiddelen nog zo'n 760 ton fosfaat gebruikt, uitgedrukt als vrij P. In 1990 bedroeg het totale gebruik nog 1380 ton, hetgeen overeenkomt met een daling van 55%. Van deze 760 ton wordt een deel verwijderd in de RWZI's (welk deel is niet bekend), een deel wordt rechtstreeks op het oppervlaktewater geloosd. Ter vergelijking: de totale hoeveelheid P, uitgedrukt als vrij P, die op het oppervlaktewater terecht komt als gevolg van uitspoeling in de landbouw, lozingen van de industrie en het effluent van RWZI's (dus inclusief de P-emissie van W&R), bedroeg in 1993 circa 16.000 ton.

Tot slot wil ik u melden dat in februari 1995 in het verlengde van richtlijn EEC 880/92 de criteria ten behoeve van een EG-keur op wasmiddelen door de Europese Commissie zijn geaccepteerd. De verwachting is dat najaar 1995 de eerste wasmiddelen met een keur op de markt zullen gaan verschijnen.

De criteria voor hand- en machine-afwasmiddelen voor huishoudelijk gebruik, algemene reinigingsmiddelen en speciale reinigingsmiddelen voor ruiten, meubels, ovens, tapijten en vloeren zullen ontwikkeld worden, te beginnen met de afwasmiddelen. De criteria voor deze laatstgenoemde produktcategorie zullen naar verwachting in 1996 worden gepubliceerd.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

M. de Boer

Naar boven