32 218
Subsidiariteitstoets ontwerprichtlijn minimumnormen asiel

32 219
Subsidiariteitstoets ontwerprichtlijn procedures asiel

D
BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE EERSTE KAMER DER STATEN-GENERAAL

Aan de vicevoorzitter van de Europese Commissie

De heer M. Šefčovič

Den Haag, 16 februari 2010

De Eerste Kamer heeft met belangstelling kennis genomen van het voorstel voor een richtlijn betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de verlening of intrekking van internationale bescherming (COM (2009) 554; hierna: Procedurerichtlijn) en het voorstel voor een richtlijn inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, en de inhoud van de verleende bescherming (COM (2009) 551; hierna: Kwalificatierichtlijn). Zij legt de Commissie door middel van deze brief graag een aantal vragen over de voorstellen voor. De leden van de fractie van de VVD hebben besloten zich niet bij deze vragen aan te sluiten.

De Eerste Kamer staat positief tegenover de ambitie van een gemeenschappelijk asielstelsel, en beschouwt de herzieningsvoorstellen voor de Procedurerichtlijn en de Kwalificatierichtlijn als noodzakelijke stappen daartoe. Niettemin zou de Eerste Kamer graag van de Commissie vernemen op welke wijze zij denkt te kunnen komen tot een gemeenschappelijk asielstelsel in 2014, aangezien deze voorstellen waarschijnlijk nog niet zullen leiden tot dit einddoel. Daarnaast heeft de Kamer enkele vragen over specifieke bepalingen of voorstellen, sommige daarvan met het oog op een betere toetsing van het Nederlandse beleid aan de richtlijnen.

Kwalificatierichtlijn (COM (2009) 551)

De Commissie heeft ervoor gekozen om artikel 5 niet te wijzigen. Toch rijzen er in de rechtspraktijk vragen over de reikwijdte en de toepasselijkheid van lid 3, dat lidstaten de mogelijkheid biedt om asielzoekers geen bescherming te bieden als het risico op vervolging voortkomt uit omstandigheden die de vluchteling heeft veroorzaakt na het verlaten van het land van herkomst. Toepassing van dit lid kan tot gevolg hebben dat vluchtelingen «sur place», bijvoorbeeld omdat ze na hun vlucht openlijk het christelijk geloof belijden of hun homoseksualiteit bekend maken, niet beschermd worden tegen refoulement. Ziet de Commissie hierin geen aanleiding tot aanpassing van het lid?

De mislukte onderhandelingen over het commissievoorstel om vluchtelingen en subsidiair beschermden onder te brengen bij de Langdurig Ingezetenenrichtlijn, hebben tot gevolg dat het EU-recht deze groep geen recht geeft op duurzaam verblijf in de lidstaten. De eerste leden van artikel 14 en 19 van de Kwalificatierichtlijn verplichten lidstaten om de status in te trekken als de beschermingsgrond is komen te vervallen, ongeacht de lange duur van hun verblijf in de lidstaat. Ziet de Commissie hier een mogelijkheid om lidstaten te houden aan een belangenafweging, voordat ze besluiten tot intrekking van het verblijfsrecht van beschermden die al vele jaren in de lidstaat verblijven?

De uitspraak van het Hof van Justitie in de zaak Elgafaji (HvJEG 17 februari 2009, zaaknr. C-465/07) heeft duidelijk gemaakt dat bij de toepassing van artikel 15c de mate van individualiseerbaarheid van het risico op schade afhangt van de mate van willekeur van het geweld. Is de Commissie van mening dat met deze invulling geen aanvullende groepsbescherming meer nodig is in het geval van grootschalig (oorlogs)geweld? Momenteel dreigen nationale vormen van groepsbescherming te worden opgeheven vanwege de grote verscheidenheid in de nationale systemen. Ziet de Commissie hierin een wenselijkheid om groepsbescherming nader te harmoniseren, althans een overzicht te bieden van de verschillende nationale beschermingsmodellen?

Biedt artikel 23 volgens de Commissie de mogelijkheid om een gezinslid met een andere nationaliteit dan de vluchteling of subsidiair beschermde, een minder sterke verblijfsstatus te verlenen dan het gezinslid met dezelfde nationaliteit als de vluchteling of subsidiair beschermde, ook als het gezin zich niet kan vestigen in het land van de andere nationaliteit van het gezinslid?

Procedurerichtlijn (COM (2009) 554)

Betekenen artikel 8 en artikel 35 juncto artikel 41 dat een besluit om een asielzoeker niet de behandeling van zijn verzoek in de lidstaat te laten afwachten, wel door de beslissingsautoriteiten op non-refoulement moet worden getoetst, maar niet door een rechter voorafgaand aan de uitzetting? Zo ja, hoe verhoudt zich dit voorstel tot het recht op een effectief rechtsmiddel?

Kan de Commissie aangeven of asielzoekers die wel zijn geregistreerd maar nog geen verzoek hebben kunnen indienen en in een wachtlocatie de toegang tot de procedure moeten afwachten, in dit stadium wel onder de reikwijdte van de asielrichtlijnen, inclusief de Opvangrichtlijn, vallen?

Is de Commissie van mening dat het voorgestelde lid 6 van artikel 27 lidstaten toestaat om alle asielverzoeken in een achtdaagse procedure te nemen en te behandelen, ook als de daarin toebedeelde tijd aan rechtsbijstand en voorbereiding korter is dan die in een verlengde procedure, die van toepassing is als nader onderzoek noodzakelijk blijkt?

In haar voorstel om in artikel 38 (oud 36) de gemeenschappelijke lijst van Europese derde veilige landen te schrappen, schrapt de Commissie tegelijkertijd de standstill-bepaling. Deze bepaling had feitelijk tot gevolg dat het artikel tot aan de vaststelling van een gemeenschappelijke lijst een dode letter was, omdat alleen Duitsland deze Drittstaatregelung kende en deze lidstaat sinds 2004 omringd is door Dublinlanden. Het opheffen van de standstill-clausule betekent dat de lidstaten aan de oostelijke buitengrenzen asielzoekers die vanuit Belarus, Moldavië, de Russische Federatie en de Oekraïne binnenreizen, de toegang tot een asielprocedure kunnen ontzeggen, als zij van mening zijn dat deze landen aan de gestelde criteria voldoen. Elke individuele beoordeling of weerlegging van de veronderstelde veiligheid wordt hiermee onmogelijk gemaakt. Hoe verhoudt deze bepaling zich tot het verbod op non-refoulement en het recht op een effectief rechtsmiddel, en tot de andere voorstellen om de toegang tot de procedure beter te waarborgen? In het Impact Assessment stelde de Commissie zich op het standpunt dat schrapping van de gehele bepaling de beste waarborg zou bieden voor het naleven van artikel 18 Handvest van de Grondrechten (recht op asiel) en de rechtspraak van het Hof van Justitie inzake het recht op verdediging (zie pp. 26–28). Waarom heeft de Commissie dit niet in haar voorstel verwerkt?

De Commissie stelt voor om het recht op een effectief rechtsmiddel te waarborgen in de richtlijn door amendering van artikel 41 (oud 39). Het voorstel om de lidstaten te verplichten tot een ex nunc toets en tot een toets aan zowel de feitelijke als de juridische gronden, baseert de Commissie naar haar zeggen op jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en het Hof van Justitie. Kan de Commissie precies aangeven op basis van welke arresten de Commissie concludeert dat een rechterlijke toets ook de feitelijke gronden moet omvatten, inclusief de toets aan de geloofwaardigheid van de gestelde feiten?

De Eerste Kamer kijkt met belangstelling uit naar de reactie van de Commissie op haar vragen.

De Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal,

P. R. H. M. van der Linden

Naar boven