B
BRIEF AAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 november 2009
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat/Algemene
Zaken en Huis der Koningin heeft in haar vergadering van dinsdag 27 oktober
jl. gesproken over uw brief van 28 september 2009 (kenmerk BPR2009/U56899)
betreffende wijzigingen in de mogelijkheden om bij de Eerste Kamerverkiezingen
lijstencombinaties aan te gaan. De commissie wil u laten weten dat met name
de laatste alinea van de brief bij haar veel vragen heeft opgeroepen. U schrijft
hier dat in het wetsvoorstel tot wijziging van de Kieswet van vervroeging
van het tijdstip van kandidaatstelling voor de Eerste Kamerverkiezingen is
afgezien, en dat gekozen is voor een bepaling die stelt dat alleen lijstencombinaties
die bij de provinciale statenverkiezingen in meer dan de helft van de provincies
zijn aangegaan als een lijstencombinatie gelden voor de Eerste Kamerverkiezing.
Het was de commissie niet duidelijk wat hiermee bedoeld werd. Wat zouden bijvoorbeeld
de gevolgen van een dergelijke bepaling zijn voor een politieke partij als
de Onafhankelijke Senaatsfractie (OSF)?
Inmiddels is het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer ingediend. De leden
van de commissie hebben er dus kennis van kunnen nemen en hebben daardoor
een beter beeld van de bedoelingen van de regering gekregen. De commissie
wil opmerken dat zij bezwaren heeft tegen het voorgestelde nieuwe artikel
S 8 Kieswet. Deze bezwaren spitsen zich toe op twee punten:
1. Het nieuw voorgestelde artikel S 8 bepaalt dat kandidatenlijsten van
verschillende politieke groeperingen zijn verbonden tot een lijstencombinatie,
indien diezelfde lijstencombinatie bij de laatstgehouden verkiezingen van
de leden van provinciale staten in meer dan de helft van de provincies is
aangegaan. Dit betekent dat politieke partijen die zijn georganiseerd als
federatief samenwerkingsverband van provinciale politieke partijen geen lijstverbindingen
kunnen aangaan voor de Eerste Kamerverkiezingen. De regering geeft dat ook
met zoveel woorden aan in de memorie van toelichting, waarbij zij het voorbeeld van de OSF noemt. De commissie acht de gekozen oplossing principieel
onjuist. Verder merkt zij op dat de wetgever in het verleden juist rekening
gehouden heeft met de positie van politieke partijen die zijn georganiseerd
als samenwerkingsverband van provinciale partijen. De commissie wijst in dit
verband op artikel 4, tweede lid, van de Wet subsidiëring politieke partijen
(Wspp), waarin – kort gezegd – is bepaald dat indien van een politieke
partij een andere politieke groepering lid is, de leden van deze politieke
groepering worden aangemerkt als leden van de politieke partij als bedoeld
in de Wspp.
Op grond van het voorgaande geeft de commissie de regering in overweging
het voorgestelde artikel S 8 Kieswet aan te passen. De commissie geeft alles
afwegende toch de voorkeur aan vervroeging van het aangaan van lijstencombinaties
voor de verkiezing van de Eerste Kamer, zoals ook gevraagd is in de motie-Noten
c.s., waarin de regering werd verzocht om wetgeving te bevorderen waardoor
lijstverbindingen niet ná de verkiezingen van de provinciale staten
kunnen worden aangegaan (Kamerstukken I 2008/09, 31 200 IIA, F). Uiteraard
staat de commissie open voor eventuele andere oplossingen om uitvoering te
geven aan de genoemde motie.
2. Op grond van het nieuw voorgestelde artikel S 8 is voortaan geen sprake
meer van keuzevrijheid voor politieke partijen om al dan niet een lijstencombinatie
aan te gaan. Lijstencombinaties die bij de verkiezingen voor provinciale staten
zijn aangegaan werken namelijk automatisch door bij de Eerste Kamerverkiezingen.
De commissie kan de gedachte achter deze verplichte doorwerking weliswaar
volgen, maar zij is niet direct overtuigd van de noodzaak van een dergelijke
doorwerking. Zij is van mening dat het nog te vroeg is om de vrijheid van
partijen om al dan niet hun lijsten te combineren in te perken.
De commissie wacht met belangstelling op een reactie van de zijde van
de regering.
De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Hoge
Colleges van Staat/Algemene Zaken en Huis der Koningin (BZK/AZ),
L. M. L. H. A. Hermans