A
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 september 2009
Op 25 november 2008 heeft de staatssecretaris van Financiën
u toegezegd, naar aanleiding van een verzoek van het lid Van Driel (PvdA),
in een brief uiteen te zetten hoe het kabinet denkt te bereiken dat betalingstermijnen
beter worden gehandhaafd. Mede namens de minister van Financiën informeer
ik u over de uitkomsten van een onderzoek naar het betaalgedrag van de rijksoverheid
en de te treffen maatregelen om de betalings- termijnen beter te handhaven.
Een brief met gelijke strekking is ook naar de voorzitter van de Tweede Kamer
gestuurd.
Eén van de maatregelen in het kader van de financiële crisis
is dat de rijksoverheid sneller zal gaan betalen. Om die reden is de betaaltermijn
in de Algemene Rijksinkoopvoorwaarden (ARIV)/Algemene Rijksvoorwaarden voor
het verstrekken van Opdrachten tot het verrichten van Diensten (ARVODI) gewijzigd
van 45 dagen naar 30 dagen. In maart 2009 is deze wijziging van de betaaltermijn
in de ARIV en ARVODI gepubliceerd in de Staatscourant (op respectievelijk
6 en 18 maart). In media, Kamervragen en in relatie tot de kredietcrisis
is het betaalgedrag van de overheid diverse malen ter discussie gesteld. In
antwoord op deze en andere berichten over het betaalgedrag is een rijksbreed
onderzoek uitgevoerd naar het betaalgedrag van de departementen (omvattende:
kerndepartement, agentschappen en buitendiensten). Het onderzoek heeft zich
gericht op de vanaf 1 januari 2009 tot en met 30 april 2009
betaalde facturen van derden buiten de rijksdienst voor geleverde goederen
en diensten («transactie-uitgaven»). Subsidies, uitkeringen, salarissen
en andere personeelsgerelateerde uitgaven zoals reisdeclaraties vallen dus
buiten het onderzoek. Er is gemeten naar de nieuwe betaaltermijn van 30 (in
plaats van 45) dagen, om te bezien of aanvullende maatregelen nodig zijn om
deze te realiseren. Op 1 september is het Rapport van bevindingen IODAD-onderzoek1 naar het betaalgedrag bij de departementen ontvangen.
De samenvattende bevinding is dat rijksbreed gemiddeld 75% van
de facturen tijdig is betaald. Langere betaaltermijnen dan 30 dagen worden
voor dit onderzoek ook als tijdig beschouwd indien die zijn overeengekomen
met de leverancier of als de oorzaak voor die langere termijn bij de leverancier
ligt. Het blijkt dat de betaaltermijnen binnen het Rijk sterk uiteenlopen.
Sommige onderdelen voldoen in hoge mate aan de gestelde eisen. Helaas moet
worden geconstateerd dat andere onderdelen achterblijven. Er is geen onderzoek
gedaan naar bij de departementen gelegen oorzaken van lange betaaltermijnen.
Wel zijn indicaties van die oorzaken naar voren gekomen. Indicaties van oorzaken
van niet-tijdige betalingen zijn onder meer de afsluiting van administraties
in december («jaarafsluiting»), bezetting van betaalorganisaties,
trage verificatie van facturen en onjuistheden in administratieve verwerking
en het feit dat bij sommige departementen de betaalprocessen nog geen rekening
hielden met de inmiddels gewijzigde betaaltermijn.
Gezien de uitkomsten van het onderzoek, blijkt het nodig om aanvullende
maatregelen te treffen om de betaaltermijn van 30 dagen te kunnen realiseren.
De betaalorganisaties zullen maatregelen treffen om in het vervolg rekeningen
waarvoor de prestatie is geleverd, binnen 30 dagen na ontvangst van de factuur
te betalen, tenzij met de leverancier een andere termijn is overeengekomen.
Binnen die 30 dagen moet worden vastgesteld of aan de voorwaarden uit de (koop)overeenkomst
is voldaan en moet er bij een positieve bevinding betaald zijn. Het kan zijn
dat sommige betaalorganisaties hiervoor de administratieve procedures moeten
aanpassen of de geautomatiseerde systemen moeten wijzigen. Verder zullen de
departementale directies Financieel Economische Zaken de regierol over het
betaalproces versterken. Indien nodig wordt strikter gemonitord op de naleving
van de geldende betaalnormen en processen (betalen binnen 30 dagen). Ook zal
worden geleerd van die departementen die een veel hoger percentage hebben
gehaald dan het gemiddelde van 75% (best practices). Tot slot zal de
formulering van de ARVODI en ARIV zodanig worden aangepast dat er geen misverstand
kan bestaan wanneer de betaaltermijn aanvangt.
Over een jaar wordt het onderzoek naar het betaalgedrag bij de departementen
herhaald en wordt u geïnformeerd of de al reeds getroffen en nog te treffen
maatregelen tot de gewenste verbetering hebben geleid (sneller betalen).
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
G. ter Horst