31 890
Wijziging van de Algemene Kinderbijslagwet en de Algemene nabestaandenwet in verband met aanpassing aan de invoering van een kwalificatieplicht in de Leerplichtwet 1969 en het aanbrengen van een aantal vereenvoudigingen in de Algemene Kinderbijslagwet alsmede enkele andere aanpassingen van die wet

E
NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 11 december 2009

De regering heeft met interesse kennis genomen van de bijdragen van de leden van de fracties van de SP, CDA, PvdA, SGP (mede namens de ChristenUnie) en GroenLinks aan het nader voorlopig verslag inzake het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene Kinderbijslagwet en de Algemene Nabestaandenwet in verband met aanpassing aan de invoering van de kwalificatieplicht in de Leerplichtwet 1969 en het aanbrengen van een aantal vereenvoudi-gingen in de Algemene Kinderbijslagwet alsmede enkele andere aanpassingen van die wet.

In deze nadere memorie van antwoord gaat de regering in op de vragen van de verschillende fracties.

Uitvoering van de motie van de leden Dijsselbloem en Uitslag

De leden van de fracties van de SP, CDA, PvdA, SGP (mede namens de ChristenUnie) en GroenLinks vragen om opheldering over de memorie van antwoord en de brief van 6 november 2009 aan de Tweede Kamer1 over de motie van de leden Dijsselbloem en Uitslag. De Tweede Kamer heeft mijn brief (van 6 november jl.), over het niet uitvoeren van deze motie, besproken en besloten deze voor kennisgeving aan te nemen. Het argument van de regering dat de in de motie Dijsselbloem-Uitslag gevraagde volgorde van acties strijdig is met het principe van maatwerk dat ten grondslag ligt aan de Leerplichtwet 1969 is volgens deze leden in de Tweede Kamer niet aan de orde geweest. Het argument is volgens deze leden ook niet juist. Het lukt de kinderrechter, aldus deze leden, heel vaak, zeker de laatste jaren, op de zitting de jongere weer naar school te krijgen. Dit lukt niet door straf te geven, maar door de beslissing enige tijd (bijvoorbeeld twee maanden) aan te houden. Doel is uiteindelijk te bereiken dat de jongere weer naar school gaat. Door de volgorde van acties zoals in motie Dijsselbloem-Uitslag verwoord, niet aan te houden, is er een gerede kans dat de goodwill van de ouders om samen te werken om de jongere naar school te krijgen, wordt verspeeld. De kans is volgens deze leden reëel dat de maatregel dan contraproductief werkt en de jongere eerder stimuleert zwart te gaan werken in plaats van naar school te gaan.

De regering is het eens met het argument dat een kinderrechter vaak goede resultaten kan behalen indien hij een kind en zijn ouders voor zich heeft. Echter, niet alle spijbelende kinderen en ouders hoeven voor de kanton- of jeugdrechter te verschijnen. Veeleer is er sprake van een geleidelijk in zwaarte toenemende «interventieladder», afhankelijk van de ernst van het verzuim zelf.

De «verzuimketen» is zodanig ingericht dat het in eerste instantie ouders en scholen zijn die het verzuim zelf te lijf gaan. Lukt dat niet, dan komt de gemeente en daarmee de leerplichtambtenaar in beeld. Deze bepaalt op individueel niveau of het verzuim en de achterliggende problematiek ernstig genoeg zijn om een proces-verbaal op te maken. Zo ja, dan kan een Halt-afdoening volgen of een afdoening door het Openbaar Ministerie. Pas in laatste instantie (ultimum remedium) komt een zaak voor de rechter.

In veel gevallen echter is het opmaken van een proces verbaal niet aan de orde, en kan worden volstaan met het optreden van de leerplichtambtenaar zelf. De rol van de leerplichtambtenaar wint aan effectiviteit, wanneer deze een pressiemiddel ter beschikking heeft, om in een vroeg stadium te voorkomen dat het verzuim verder escaleert. De thans voorgestelde maatregel waarbij de kinderbijslag kan worden gestopt, is zo’n pressiemiddel.

Bij de discussie over de moties in de Tweede Kamer heb ik aangegeven dat het juist de wettelijke taak van de leerplichtambtenaar van de gemeente is om tot eigen beoordelingen te komen op basis van maatwerk. Hij kan ingrijpen, hij kan ook een ander traject, bijvoorbeeld een zorgtraject, inslaan, afhankelijk van de situatie die hij aantreft en van de omstandigheden in het specifieke geval. Ik heb in de Tweede Kamer het lokale maatwerk in de discussie over de handreiking voor de leerplichtambtenaren als cruciaal betiteld. Maatwerk ligt impliciet besloten in de uitoefening van de taak van de leerplichtambtenaar op basis van de Leerplichtwet 1969. Ook de beoordeling of ouders bereid zijn om mee te werken en hoe zij daar verder bij gestimuleerd kunnen worden, behoort tot de professionele vaardigheden van de leerplichtambtenaar. Het doel is immers eerst en vooral het kind weer naar school te krijgen. De maatregel van het stopzetten van de kinderbijslag kan worden gezien als een uitbreiding van de instrumenten die de leerplichtambtenaar kan inzetten om het kind weer naar school te krijgen.

De regering ziet alles bij elkaar genomen geen aanleiding te veronderstellen dat de maatregel contraproductief zou werken.

Richtlijn ter beoordeling relatief verzuim

De leden van de eerdergenoemde fracties vragen op welke termijn de richtlijn voor leerplichtambtenaren van de landelijke brancheorganisatie voor leerplicht en voortijdig schoolverlaten (Ingrado), die in overleg met de VNG wordt ontwikkeld, beschikbaar is. De richtlijn had volgens deze fracties immers al beschikbaar moeten zijn omdat er oorspronkelijk naar gestreefd werd onderhavig wetsvoorstel per 1 oktober 2009 in werking te laten treden.

De laatste versie van de richtlijn van Ingrado is op de algemene ledenvergadering van 8 november jl. besproken maar nog niet aan de leerplichtambtenaren beschikbaar gesteld. Het is de bedoeling om de richtlijn tezamen met de nieuwe modelambtsinstructie voor leerplichtambtenaren, die op dit moment bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten in procedure is gebracht, na vaststelling en publicatie van de onderhavige wet ter beschikking te stellen aan alle gemeenten. De richtlijn is inmiddels aan de Tweede Kamer aangeboden en uw Kamer treft de richtlijn als bijlage aan.

Evaluatie

Leden van de eerder genoemde fracties merken op dat er uit een vergelijking van de memorie van antwoord met het WRR-rapport «Vertrouwen in de school» blijkt dat er sprake is van een spectaculaire daling van het aantal voortijdige schoolverlaters van circa 27% tussen het schooljaar 2006/2007 en 2007/2008, zonder dat nog sprake was van inzet van het instrument van stopzetting van kinderbijslag of wezenuitkering. Dat maakt het volgens deze fracties des te belangrijker om de vraag naar mogelijke negatieve gevolgen van de inzet van dit instrument te beantwoorden. De leden van deze fracties vragen of de regering bereid is om – nu het de SVB niet mogelijk is deze te registreren – de gegevens ten behoeve van een evaluatie van dit wetsvoorstel via een andere weg te inventariseren.

De regering beoogt, zoals eerder vermeld, met het wetsvoorstel een bijdrage te leveren aan de strijd tegen schooluitval en het bevorderen van het behalen van een startkwalificatie. Dat ook andere, al eerder getroffen maatregelen ter bestrijding van de schooluitval en het bevorderen van het behalen van een startkwalificatie een sterke verbetering, laten zien van het voortijdig schoolverlaten, is geen reden om terugdringing van het nog steeds hoge aantal uitvallers te blijven bevorderen, zoals met onderhavig wetsvoorstel. Het genoemde dalingspercentage betreft de 16- en 17-jarige voortijdig schoolverlaters. Deze daling kan meer dan vermoedelijk worden verklaard door invoering van de kwalificatieplicht als onderdeel van de Leerplichtwet 1969 per augustus 2007. Vanwege de invoering van de kwalificatieplicht is deze daling waarschijnlijk eenmalig en zal deze niet zo spectaculair doorzetten. De verwachting is wel dat de onderhavige maatregel zal bijdragen aan een verdere daling.

Uitgangspunt voor de regering is dat alles erop gericht moet zijn jongeren een goede uitgangspositie voor de arbeidsmarkt te bieden en daarbij vanuit verschillende invalshoeken stimulansen te bieden om de school met een startkwalificatie te verlaten. De regering kan zich voorstellen dat – gelet op de opmerkingen van de fracties over de gevolgen van het instrument – over een aantal jaren de ervaringen van de leerplichtambtenaren en de SVB met betrekking tot het gebruik van het instrument worden geïnventariseerd. Als ons daarbij of via andere kanalen bijvoorbeeld bij ander onderzoek, opvallende signalen bereiken zullen we die uiteraard serieus nemen.

De minister voor Jeugd en Gezin,

A. Rouvoet


XNoot
1

Kamerstukken II 2009/10, 31 890, nr. 18.

Naar boven