Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
|---|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 31479 nr. C |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
|---|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 31479 nr. C |
Ontvangen 12 november 2009
De leden van de fractie van de VVD gaven aan met veel belangstelling kennis te hebben genomen van het wetsvoorstel en positief te staan tegenover de voorgestelde wetswijziging gelet op het grote belang van de energievoorzienings- en leveringszekerheid, de rol van het Slochterenveld en de positie van Nederland op de gasmarkt. Deze leden hadden evenals de leden van de fracties van de ChristenUnie en de SGP, die met instemming hadden kennis genomen van het wetsvoorstel, nog een aantal vragen. Hieronder ga ik graag in op de vragen en opmerkingen van de leden van de hiervoor genoemde fracties.
De leden van de VVD-fractie vroegen de regering het onderliggende convenant tussen de minister van Economische Zaken en mijnbouwondernemingen te overleggen. Zolang het overleg over de definitieve tekst van het convenant nog niet volledig is afgerond, acht ik het niet verstandig een nog in bespreking zijnde versie openbaar te maken. Het convenant bevat een bepaling dat publicatie ervan in de Staatscourant zal plaatsvinden zodra het is ondertekend. Wel kan ik alvast de hoofdlijnen van het convenant schetsen. In het convenant worden om een actieve benutting van de Nederlandse ondergrond voor opsporing, winning en opslag te bevorderen, de procedures en termijnen vastgelegd om vergunninghouders zelf activiteiten te laten ontwikkelen in hun niet of niet meer benutte vergunningsgebieden, dan wel anderen in de gelegenheid te stellen activiteiten voor die gebieden te ontwikkelen. In hoofdlijnen voorziet het convenant in een inventarisatie en afbakening van delen van vergunningsgebieden waar de afgelopen twee kalenderjaren geen significante opsporings-, winnings- of opslagactiviteiten hebben plaatsgevonden of gepland zijn of waar de winningsactiviteiten zijn gestaakt. Deze inventarisatie is gebaseerd op de inventarisatie van inactieve gebieden ingevolge het wetsvoorstel. Vervolgens krijgt de onderneming die de vergunning houdt c.q. de ondernemingen die gezamenlijk de vergunning houden de gelegenheid eerst zelf binnen een redelijke termijn alsnog dergelijke activiteiten te gaan ontwikkelen. Als de vergunninghouder niet binnen de gestelde termijn van negen maanden een plan indient voor toekomstige activiteiten, dan krijgen vervolgens de medevergunninghouders, ieder afzonderlijk of in combinatie, al dan niet met derden daartoe drie maanden de gelegenheid en uiteindelijk zullen bij het uitblijven van plannen voor significante opsporings-, winnings- of opslagactiviteiten van de vergunninghouder en medevergunninghouders geïnteresseerde derden in de gelegenheid worden gesteld een activiteitenplan voor het inactieve gebied in te dienen. Als een dergelijk activiteitenplan van een derde partij wordt goedgekeurd, dan dient de desbetreffende vergunninghouder mee te werken aan splitsing van de vergunning en overdracht van het desbetreffende inactieve deel aan die derde.
Inwerkingtreding van het convenant zal tegelijkertijd met de inwerkingtreding van de voorgestelde financiële maatregel voor de marginale gasvelden offshore dienen plaats te vinden.
Verder vroegen de leden van de fractie van de VVD ten aanzien van het in de nota van wijziging opgenomen financieel overzicht naar een nadere specificatie van de tijdsperiode.
Onderstaand is ten aanzien van de verwachte nieuwe ontwikkelingen zonder en met de financiële maaregel een nadere onderverdeling in de tijd gemaakt. Daaruit blijkt dat van de maatregel wordt verwacht dat in de komende twaalf jaar 21 miljard m3 aardgas extra in productie wordt gebracht ten opzichte van de situatie zonder de maatregel. Daaruit zal de staat ook in latere jaren nog baten ontvangen. Daarnaast worden natuurlijk ook nog gasproductie en gasbaten gegeneerd uit gasvelden die al in productie zijn.
| Situatie zonder maatregel | Extra totaal met maatregel | Extra jaar 1 t/m 4 | Extra jaar 5 t/m 12 | Extra na jaar 12 | |
|---|---|---|---|---|---|
| Reserves in productie in mrd. m3 (prospects en stranded fields) | 91 | 21 | 8 | 13 | 0 |
| Staatsbaten in € mln. bij $ 50 | |||||
| Nominaal | 5 517 | 685 | – 102 | 237 | 550 |
| Gedisconteerd (6% NCW) | 2 694 | 282 | – 97 | 142 | 237 |
| Staatsbaten in € mln. bij $ 100 | |||||
| Nominaal | 13 932 | 2 575 | – 1 | 1 172 | 1 404 |
| Gedisconteerd (6% NCW) | 7 142 | 1 321 | – 11 | 738 | 594 |
Anders dan de leden van de VVD-fractie in hun vraagstelling leken te veronderstellen, worden er geen premies aan betrokken mijnbouwbedrijven uitgekeerd. De maatregel houdt in dat mijnbouwbedrijven die nieuwe investeringen doen voor de opsporing en winning van bepaalde nieuwe marginale gasvelden offshore eenmalig 25% van hun investeringsbedrag ten laste mogen brengen van het bedrijfsresultaat waarover zij winstaandeel moeten betalen. De tabel laat zien dat deze extra investeringsaftrek in de eerste jaren na inwerkingtreding van de maatregel tot een licht negatief effect op de staatsbaten leidt. Een extra investeringsaftrek vermindert immers het fiscale bedrijfsresultaat van de mijnbouwonderneming en leidt dientengevolge aanvankelijk tot een lagere afdracht van winstaandeel. Bij een hogere olieprijs zal dit negatieve effect snel verminderen, omdat mijnbouwondernemingen bij een hogere olieprijs en daardoor een hoger bedrijfsresultaat sneller in een winstaandeelbetalende positie komen te verkeren. Bij een olieprijs van rond de $ 100 zijn deze negatieve initiële effecten nagenoeg verwaarloosbaar op het totaal van de gasbaten.
Wat betreft de gevoeligheden voor en de marges in de uiteindelijke resultaten, waarnaar door de leden van de fractie van de VVD werd gevraagd, kan worden opgemerkt dat het gemiddelde van enkele honderden runs van het rekenmodel van Energie Beheer Nederland B.V. zonder en met de maatregel een goede en betrouwbare schatting oplevert van de resultaten die bij verschillende olieprijzen van de maatregel verwacht mogen worden. Ook aan rekenmodellen die de verwachte werkelijkheid zo dicht mogelijk benaderen is echter inherent dat de uitkomsten niet exact zijn te voorspellen en dat de realisaties van de uitkomsten van het model niet gegarandeerd zijn. Het zijn uiteindelijk de mijnbouwondernemingen die de daadwerkelijke investeringsbeslissingen moeten nemen en uitvoeren.
Op de vraag van de leden van de VVD-fractie of de extra gasopbrengsten als gevolg van de maatregel in het FES-fonds worden gestort, kan geantwoord worden dat ingevolge afspraken in het Coalitieakkoord van het zittende kabinet de voeding van het FES in de lopende kabinetsperiode niet wordt beïnvloed door fluctuaties in de aardgasbaten, bijvoorbeeld als gevolg van mutaties in de olieprijs en/of eurokoers. Voor de FES-voeding in toekomstige kabinetsperiodes is op 29 juni 2009 een wetsvoorstel tot wijziging van de FES-wet aangeboden aan de Tweede kamer (Kamerstukken II 2007/08, 31 993, nrs. 1–3). Hierin wordt de (maximale) FES-voeding gebaseerd op de netto contante waarde van de resterende aardgasbaten vanaf het moment van inwerkingtreding van de wet (die is beoogd in 2012). De extra baten op basis van de fiscale maatregel behoren ook tot deze resterende aardgasbaten en verhogen dan ook de (maximale) FES-voeding. De verhoging van de (maximale) FES-voeding kan naar verwachting globaal enkele tientallen miljoenen euro’s per jaar bedragen. Er is geen sprake van geoormerkte ontvangsten of uitgaven bij deze extra opbrengsten.
De leden van de fracties van de SGP en de ChristenUnie wezen op de vraag naar flexibiliteit en het belang van grootschalige gasopslagen voor de gasvoorziening en verzochten de regering haar visie te geven op het belang van gasopslagfaciliteiten in het gasbeleid en de beschikbaarheid van en de toegang tot gasopslagen voor de ontwikkeling van Nederland tot de gasrotonde van Noordwest-Europa. In dat kader zagen deze leden graag een activistischere rol van de regering en vroegen of de regering naast de voorgestelde wijziging van de Mijnbouwwet van plan is fiscale en technische maatregelen te nemen ter bevordering van de bouw en exploitatie van gasopslagfaciliteiten. In mijn brief van 23 oktober 2009 aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (Kamerstukken II 2009/10, 29 023, nr. 73) heb ik zoals gevraagd in de motie Ten Hoopen c.s. (Kamerstukken II, 2008/09, 31 700 XIII, nr. 44) een samenhangende voortgangsrapportage gegeven over de strategie van het kabinet gericht op «Nederland als Gasrotonde». Daarin heb ik aangegeven dat een goed functionerende, efficiënte en transparante gasmarkt met voldoende gasopslagcapaciteit een noodzakelijke voorwaarde is voor een prominente positie van Nederland op de Noordwest-Europese gasmarkt. Eén van de kansen voor Nederland om de spil van de Noordwest-Europese gasrotonde te worden, is gelegen in de mogelijkheden voor het ontwikkelen van ondergrondse opslag van aardgas in uitgeproduceerde gasvelden. Gezien de afnemende flexibele productiemogelijkheden van het Groningenveld zijn tijdige substantiële investeringen in seizoensopslagen essentieel om ook op lange(re) termijn flexibel gas te kunnen leveren in Noordwest-Europa. Om investeringen in gasopslag te bevorderen, zet de Nederlandse regering niet alleen in op de voorgestelde wijziging van de Mijnbouwwet, maar heeft zij bijvoorbeeld ook Gas Transport Services nadrukkelijk gevraagd bij de reeds voorgenomen herziening van het tariefsysteem per 2011 ook de tarieven en tariefstructuur voor transport van gas naar en van gasopslagen te betrekken. Toepassing van de Rijkscoördinatieregeling voor energie-infrastuctuurprojecten op gasopslagprojecten heeft tot doel deze projecten sneller te kunnen realiseren. Verder zullen in het kader van de uitvoering van de evaluatie van de Mijnbouwwet voorstellen worden gedaan voor uniforme wettelijke regels voor financiële afdrachten over opslagactiviteiten. Duidelijkheid vooraf is voor ondernemingen van wezenlijk belang voor het nemen van verantwoorde investeringsbeslissingen. Verder heb ik in genoemde brief aangegeven dat ik verzoeken van Energie Beheer Nederland B.V. om te mogen deelnemen in gasopslagen welwillend zal beoordelen als dat de gewenste totstandkoming van gasopslagen ondersteunt.
Tenslotte verzochten de leden van de fracties van de SGP en de ChristenUnie de regering haar visie te geven over de implementatie van de derde gasrichtlijn, voor zover deze betrekking heeft op gasopslagfaciliteiten. De Europese Commissie onderschrijft dat gasopslagen bijzonder belangrijk zijn voor de voltooiing van de interne markt voor aardgas. De derde gasrichtlijn is gericht op het belang van een goed investeringsklimaat voor gasopslag en draagt verder bij aan de leverings- en voorzieningszekerheid. Ingevolge de richtlijn zullen nadere regels moeten worden opgenomen ten aanzien van opslagsysteembeheerders die deel uitmaken van een verticaal geïntegreerd bedrijf. Zij dienen onafhankelijk te zijn, althans wat hun rechtsvorm, organisatie en besluitvorming betreft, van andere, niet met transmissie, distributie en opslag samenhangende activiteiten. Een wetsvoorstel ter implementatie van de derde gasrichtlijn zal naar verwachting voor het zomerreces 2010 kunnen worden aangeboden aan de Tweede Kamer. Voor het Nederlandse beleid ten aanzien van gasopslagen, dat in lijn is met de ambitie van de Europese Commissie, verwijs ik naar mijn hierboven aangehaalde brief van 23 oktober 2009 aan de Tweede Kamer.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-20092010-31479-C.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.