C
NOTA NAAR AANLEDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 4 februari 2010
1. Inleiding
Het verheugt mij dat de leden van de fractie van D66 met instemming kennis
hebben genomen van het wetsvoorstel. De leden van genoemde fractie hebben
in het verslag nog vragen gesteld. Hieronder zal ik ingaan op hun vragen en
opmerkingen. Hierbij is zoveel mogelijk de volgorde van het verslag aangehouden.
Onderhavig voorstel van wet, alsmede het voorstel van wet tot wijziging
van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers en enige andere wetten
in verband met de harmonisatie van de uitkeringsrechten en het onder de werking
van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers brengen van de commissarissen
van de Koning, de burgemeesters en de bestuurders van waterschappen (30 424)
en het voorstel van wet tot harmonisatie van uitkeringsrechten van leden van
de Tweede Kamer, wijzigingen in verband met de openbaarmaking van nevenfuncties
en inkomsten uit nevenfuncties van leden van de Eerste Kamer en leden van
het Europees Parlement en enkele technische wijzigingen (30 693), vloeien
alle voort uit de advisering van de Commissie Dijkstal. In deze drie voorstellen
van wet zijn bepalingen opgenomen die de rechtspositie van politieke ambtsdragers
op (belangrijke) onderdelen wijzigen. Deze voorstellen van wet zijn nauw met
elkaar verbonden. Ik ben blij dat Uw Kamer mee wil werken aan inwerkingtreding
van deze wijzigingen voordat begin maart 2010 de verkiezing voor de leden
van de gemeenteraden plaatsvindt, zodat de wijzigingen van toepassing worden
op na die verkiezing aantredende wethouders.
2. Openbaarmaking nevenfuncties
Uit het oogpunt van subsidiariteit en proportionaliteit verzochten de
leden van de fractie van D66 om een nadere motivering van de noodzaak dat
politieke ambtsdragers ook de nevenactiviteiten waaruit geen inkomsten worden
verworven, openbaren. Het risico van belangenverstrengeling weegt het zwaarst
als er financiële motieven meespelen, zo stellen deze leden. Het kabinet
is van mening dat het vervullen van nevenfuncties door politieke ambtsdragers
in zijn algemeenheid uit maatschappelijk, bestuurlijk en ook persoonlijk
oogpunt veelal positief is te waarderen. Een goede functievervulling en handhaving
van de onpartijdigheid en onafhankelijkheid dienen echter bepalend te zijn
bij de beslissing of een nevenfunctie wordt aanvaard. Het is daarbij primair
aan de individuele ambtsdrager en het orgaan waaraan die ambtsdrager verantwoording
aflegt, om te beoordelen hoe een nevenfunctie zich verhoudt met de politieke
functie. Hierbij gaat het ook om het tijdsbeslag; deze kan een adequate uitoefening
van het ambt in de weg staan. Het vervullen van nevenfuncties vindt zijn grens
waar dit afbreuk zou kunnen doen aan het aanzien van het ambt of een optimaal
functioneren van degene die het ambt vervult. De openbaarmaking zal er toe
leiden dat door maximale transparantie iedereen zich hierover een oordeel
kan vormen. Zo wordt duidelijk waar de politieke ambtsdragers belangen hebben,
hetgeen eraan bijdraagt dat belangenverstrengeling wordt voorkomen.
Voorts vroegen de aan het woord zijnde leden of onbetaalde nevenfuncties
volgens de regering een dermate groot risico tot belangenverstrengeling vormen
dat de inbreuk op de private sfeer van de politieke ambtsdragers daardoor
gerechtvaardigd is. De verplichting tot openbaarmaking vormt weliswaar een
inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, maar deze leidt niet tot een onaanvaardbare
schending daarvan. Er is sprake van een zwaar maatschappelijk belang bij het
bevorderen van integriteit van het openbaar bestuur en de zuiverheid van het
politieke proces.
Het kabinet deelt de gedachtegang van de leden van de fractie van D66
dat ook bij de leden van de Eerste Kamer, bij de wethouders in gemeenten met
minder dan 18 000 inwoners en bij de leden van gemeenteraden en provinciale
staten het risico van belangenverstrengeling aanwezig is. Anders dan de leden
van deze fractie kennelijk veronderstellen, geldt de verplichting tot openbaarmaking
van nevenfuncties dan ook onverkort voor de leden van de Eerste Kamer, de
wethouders in gemeenten met minder dan 18 000 inwoners en de leden van
gemeenteraden en provinciale staten. Deze categorieën politieke ambtsdragers
behoeven alleen niet de inkomsten uit hun nevenfuncties openbaar te maken.
Het kabinet acht openbaarmaking van de inkomsten uit nevenfuncties, gelet
op de omvang van hun publieke ambt, onevenredig.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
G. ter Horst