31 515
Wijziging van de Waterschapswet, de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de Wet modernisering waterschapsbestel, tot aanbrenging van verbeteringen van wetstechnische en inhoudelijk ondergeschikte aard

B
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VERKEER EN WATERSTAAT1

Vastgesteld 3 februari 2009

Het voorbereidend onderzoek geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

De leden van de fractie van de PvdA hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. Deze leden constateren, dat over een zestal meer of minder technische wijzigingen voldoende argumenten gewisseld zijn in de Tweede Kamer, en deze leden hebben dan ook geen behoefte om daar nog verder op in te gaan.

Wel constateren deze leden, dat een inhoudelijke correctie van belastingtechnische aard wordt voorgesteld, omdat – zo lijkt de redenering van de regering te moeten worden begrepen – het Rijk zonder deze correctie een bedrag van naar verwachting € 6 miljoen op jaarbasis mis gaat lopen. Deze leden constateren echter uit eigen waarneming dat andere bepalingen van belastingtechnische aard eveneens totaal anders uitwerken dan door het Rijk is voorzien, te weten voor de ingezetenen en voor de eigenaren van woonruimtes (artikel 117 en 120 Waterschapswet).

Feitelijk blijkt de bandbreedte, welke in artikel 120, lid 2 Waterschapswet voor ingezetenen wordt aangegeven, maar vooral ook de toegestane ophoging van de bandbreedte in lid 3, in individuele gevallen veel nadeliger uit te pakken dan destijds is voorzien. Artikel 120, lid 4 is zeer nadelig voor de eigenaren van woonruimtes ten opzichte van eigenaren van overig gebouwd onroerend goed, nu de marktwaarde van dit type onroerend goed zeer veel hoger is dan de herbouwwaarde. Dit is gemiddeld genomen niet het geval bij bedrijfsgebouwd. Ook pakt deze zelfde bepaling uitzonderlijk gunstig uit voor alle ongebouwde onroerend goed, niet alleen natuurterreinen maar ook agrarisch ongebouwd. Dit nu is niet in overeenstemming met het onderscheidende belang dat de desbetreffende categorieën hebben bij een goede uitvoering van de waterschapstaken.

Deze leden realiseren zich, dat de trits «belang-betaling-zeggenschap» in het moderne waterschapsbestel is losgelaten, echter er dient toch nog enige correlatie te zijn tussen belang en betaling, wil het draagvlak in de maatschappij voor betaling van de waterschapsbelasting niet al te wankel worden. Is de regering het met deze laatste opvatting eens? Zo ja, waarom zijn er dan in het onderhavige wetsvoorstel geen corrigerende bepalingen opgenomen (net zoals de wel opgenomen bepaling ten behoeve van de lozingsheffing ten gunste van het Rijk)? Zo nee, hoe denkt de regering het maatschappelijk draagvlak voor deze systematiek van belastingheffing in stand te houden?

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorstel tot wijziging van de Wet Modernisering Waterschapsbestel en hebben daarbij de navolgende vragen.

(1) Kan de regering bevestigen dat bij de behandeling van de Wet Modernisering Waterschapsbestel in de Tweede Kamer in september 2006 door de regering is gesteld dat de in de wet opgenomen invoering van een watersysteemheffing tot gevolg zou hebben dat een bedrag van € 90 miljoen niet langer door boeren, bedrijven en natuurorganisaties hoefde te worden opgebracht, maar door de gezamenlijke huishoudens?

(2) Klopt de berekening van de SP dat de zeven miljoen huishoudens dus gemiddeld € 13,– per jaar extra zouden moeten gaan betalen en deelt de regering deze becijfering dat (met bijtelling van de trendmatige lastenstijging van 2 keer de inflatie = € 6,– ) dat zou moeten uitkomen op een gemiddelde verhoging per huishouden met 19% in 2009?

(3) Heeft de regering kennisgenomen van de door de SP uitgevoerde steekproef, eind 2008, waaruit blijkt dat die gewekte verwachting niet is waargemaakt en de watersysteemheffing met een veelvoud is verhoogd, zoals in de regio Amsterdam plus 80%, regio Haaglanden plus 50%, regio Rotterdam plus 35%, (steeds voor eigenaar/bewoners van een huis met een WOZ-waarde van circa 2 ton)?

(4) In de Nota n.a.v. het Nader Verslag aan de Tweede Kamer (d.d. 9 december 2008) schrijft de regering dat op dat moment veel waterschappen de nieuwe tarieven nog niet hadden vastgesteld. Ook bij de behandeling van het voorstel in de Tweede Kamer op 18 december jl. kon de regering geen volledig overzicht leveren van de tarieven per 1-1-2009. Beschikt de regering inmiddels wel over dat overzicht en zo ja, kan ze ons daarvan een afschrift geven?

(5) Indien het totale overzicht eveneens wijst op een veel drastischer lastenstijging voor de burgers dan door de regering in het vooruitzicht is gesteld, is de regering dan met de leden van de SP-fractie van mening dat de volksvertegenwoordiging in 2006 onjuist is geïnformeerd over de gevolgen van de systeemwijziging?

(6) Indien de cijfers uit het SP-onderzoek onweersproken blijven, overweegt de regering dan om bij AMvB de beleidsvrijheid van de waterschappen om hun tarieven zelf vast te stellen te beperken? Zo nee, welke argumenten heeft ze om dat niet te doen?

(7) Hoe oordeelt de regering over de in het SP-rapport getrokken conclusie dat alleenstaanden onevenredig hard worden getroffen door de nieuwe tarieven die door veel waterschappen worden berekend?

(8) Heeft de regering in het SP-rapport gezien dat er zeer grote verschillen in de totale waterschapslasten zijn bij vergelijkbare waterschappen, zoals bijvoorbeeld Rijnland en Delfland (verschil € 100,– per jaar). Is de regering met de leden van de SP fractie van mening dat ook deze verschillen vragen om een beperking van de vrijheid van tariefstelling door de waterschappen?

De leden van de fracties van de SGP en ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Wel leven er bij deze leden nog enkele vragen.

De invoering van de Wet Modernisering waterschapsbestel leidt tot een lastenverschuiving tussen de verschillende categorieën belastingplichtigen. De regering gaf eerder aan dit voorjaar een rapport te verwachten waarin de Unie van Waterschappen de effecten van deze verschuiving evalueert. November vorig jaar heeft het Hoogheemraadschap Delfland de regering gevraagd om een zogeheten W1-status met het oog op de kosten van de groot stedelijke wateropgave voor dit waterschap. Betrekt de regering het verzoek van Delfland bij de behandeling van het rapport van de Unie van Waterschappen?

Het wetsvoorstel leidt mede tot een verhoging van de rijksheffing op directe lozingen op oppervlaktewateren. Deze leden vragen zich af in hoeverre dit wenselijk is met het oog op de toenemende schaarste van zoetwater in delen van de Nederlandse delta. In Terneuzen werken overheden en industrie samen in een zoetwaterproject, waarin stedelijk afvalwater naar zuivering wordt gebruikt in industriële toepassingen. Wanneer een waterschap stedelijk afvalwater loost op een regionaal water, behoeft het geen heffing te betalen. Wordt ditzelfde water door de industrie op een rijkswater geloosd, dat is het bedrijf daarvoor de volledige heffing verschuldigd. Hoe beoordeelt de regering de effecten van dit verschil voor de kansen van nieuwe samenwerkingsprojecten tussen waterschappen en bedrijven? Is de regering bereid te onderzoeken in hoerverre de regering bedrijven kan vrijstellen van deze heffing?

De voorzitter van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat,

Schouw

De griffier van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat,

Hester Menninga


XNoot
1

Samenstelling:

Schuurman (CU), Van den Berg (SGP), Meindertsma (PvdA), Dupuis (VVD), Slagter-Roukema (SP), Linthorst (PvdA), Schouw (D66) (voorzitter), Thissen (GL), Slager (SP), Hendrikx (CDA), Haubrich-Gooskens (PvdA), Hofstra (VVD), Asscher (VVD), Klein Breteler (CDA), Hillen (CDA), Huijbregts-Schiedon (VVD), Laurier (GL), De Vries-Leggedoor (CDA), Janse de Jonge (CDA), Smaling (SP), Koffeman (PvdD), Rehwinkel (PvdA), Vliegenthart (SP), (vice-voorzitter) en Yildirim (Fractie-Yildirim).

Naar boven