B
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ECONOMISCHE ZAKEN1
Vastgesteld 28 januari 2009
Inleiding
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling
kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Na de uitgebreide behandeling in de Tweede
Kamer hebben deze leden nog slechts enkele vragen.
De leden van de PvdA-fractie hebben met bijzondere
belangstelling kennisgenomen van de tijdelijke regels voor experimenten met
een gebiedgerichte bestemmingsheffing ten behoeve van aanvullende activiteiten
van samenwerkende ondernemers mede in het publiek belang (Experimentenwet
BGV-zones, ook wel BI-zones). In de Tweede Kamer heeft een uitgebreide behandeling
plaatsgevonden en in aansluiting daarop is er bij de leden een tweetal vragen
gerezen.
De leden van de fracties van SP en D66 hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Inhoud van het wetsvoorstel
Algemeen
In de memorie van toelichting wordt gesproken over het feit dat ondernemers
zitten te springen om deze regeling. De leden van de CDA-fractie vragen de regering waaruit dit is gebleken?
De leden van de PvdA-fractie vragen de regering
aan te geven waarom gekozen is voor een experiment tot 1 januari 2015
en niet voor een directe invoering de wet? Deze leden vragen de regering ook
aan te geven of er tussen dit wetsvoorstel en de Grondexploitatiewet een relatie
is en wat de doorwerking is.
Lasten
De Raad van State legt een relatie met het gemeentelijk belastingbeleid.
Is de heffing te rangschikken onder de noemer van gemeentelijke belastingen? Bestaat er een relatie met de baatbelasting, zo vragen de leden
van de CDA-fractie?
De afgelopen jaren heeft het Rijk zich krachtig ingezet de gemeentelijke
lasten te beperken.
Is het in dit licht niet vreemd, zo vragen deze leden, de mogelijkheid
van nieuwe heffingen mogelijk te maken? Op welke wijze is de staatssecretaris
van Financiën bij deze Wet betrokken? In een brief van de Raad Nederlandse
Detailhandel (RND) van 13 januari jl. wordt de vrees uitgesproken dat
er een oneerlijke concurrentie kan ontstaan met wijken waar geen heffingen
worden ingevoerd. Is dit argument betrokken bij de uitwerking van dit wetsvoorstel?
Draagvlak
Ruwweg moet tweederde van de helft van de ondernemers instemmen met de
heffing. Is dit vanuit democratisch gezichtspunt, zo vragen de leden van de CDA-fractie, niet een te klein draagvlak om heffingen
in te voeren?
Er wordt in het voorstel een systeem gecreëerd van draagkrachtmeting
voor bijdrageplichtigen. De VVD-fractie heeft in de tweede kamer de vraag
gesteld of het draagvlak van tweederde van de helft (artikel 5, eerste lid,
a jo sub b), dus eenderde van de bijdrageplichtigen, wel voldoende was. De
leden van deD66-fractie hebben ook twijfels bij
dit draagvlak, temeer in het licht van de combinatie van artikel 5 met artikel
6.
Uit het antwoord van de regering op de vraag naar het draagvlak volgt
dat het systeem van «wie zwijgt stemt toe» volgens de regering
verantwoord is daar er in het wetsvoorstel waarborgen zijn dat ondernemers
goed geïnformeerd zijn en alle ondernemers in de gelegenheid zijn geweest
om hun voorkeur uit te spreken. De leden van de D66-fractie merken op dat «in
de gelegenheid stellen zich schriftelijk voor of tegen inwerkingtreding uit
te spreken» (artikel 4, tweede lid, eerste volzin) niet de waarborg
voor goede informatievoorziening omvat. Waarom is die waarborg, reden voor
dit principe, niet opgenomen in het wetsvoorstel?
De draagvlakvraag (artikel 5) is in combinatie met artikel 6 extra van
belang. De leden van de D66-fractie signaleren dat bij voldoende steun de
verordening wordt ingetrokken (artikel 6, elfde lid). Daar dit dus wederom
een eis is die theoretisch door een derde van de bijdrageplichtigen gehaald
kan worden, zou een situatie van een derde vóór, die in eerste
instantie wel op de hoogte zijn van de vordering en een derde tegen voor onnodige
rompslomp kunnen zorgen, waarbij het ene jaar wel, het andere niet een vordering
van kracht is. Deze combinatie tussen artikel 5 en 6, waarbij in beide gevallen
het «wie zwijgt stemt toe principe» geldt en waar dus voor zowel
het instellen als het intrekken van de verordening een lage drempel gehaald
dient te worden, lijkt oplosbaar door in eerste instantie het draagvlak voldoende
volledig te testen. Nu kent de vordering een dubbele toetsing, waarbij de
tweede toetsing gekozen lijkt om het probleem op te lossen dat de eerste toetsing
niet volledig is. De vraag is dan ook waarom de steun niet in eerste instantie
breder getest wordt in plaats van te kiezen voor het reactionaire stelsel
van artikel 6? Dit is vooral van belang omdat de «grote stille of indifferente
groep», die de regering in haar antwoord noemt, ná de betalingsverplichting
wellicht wel een (negatieve) mening vormt (die dan o.g.v. artikel 6 het jaar
erop het project weer stil kan leggen).
WOZ-waarde als graadmeter
De leden van de SP-fractie zijn bang dat er
sprake zal zijn van rechtsongelijkheid onder deelnemers binnen de BI-zone,
wanneer één of twee grootwinkelbedrijven in een straat met voor
de rest zelfstandige ondernemers niet mee willen doen. Waarom is gekozen voor
de WOZ-waarde als graadmeter en niet de numerieke meerderheid van betrokken
ondernemers? Met andere woorden: waarom niet «one ondernemer, one vote»?
Rapport van de Commissie Noordanus
De leden van de SP-fractie vragen de regering aan te geven in hoeverre
het rapport van de Commissie Noordanus (Herstructurering Bedrijventerreinen)
tot aanvullende c.q. nieuwe inzichten heeft geleid ten aanzien van urgentie
en waarde van het onderhavige wetsvoorstel?
De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken,
Kneppers-Heynert
De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken,
Warmolt de Boer