31 419
Wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie in verband met verdere modernisering van het stelsel van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie

D
MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 19 december 2008

De regering heeft met belangstelling kennis genomen van de reactie van de leden van de fractie van de VVD van de Eerste Kamer der Staten-Generaal en is graag bereid op de gestelde vragen in te gaan.

De leden van de fractie van de VVD hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben enkele vragen. De product- en bedrijfschappen dienen zowel het algemeen belang als het belang van de sector/branche en in het wetsvoorstel wordt voorgesteld om iedere vier jaar een draagvlakonderzoek te houden om te kunnen beoordelen wat de gevoelens van de ondernemers zijn ten aanzien van hun schap.

Branchebelang

De leden van de VVD-fractie wijzen er op dat het onderzoek vierjaarlijks wordt gehouden onder 400 ondernemers. Er zijn 17 schappen en 400 000 ondernemers. Dit betekent dat vierjaarlijks 6800 ondernemers worden bevraagd, ofwel nog geen 1,7 procent. Indien er een positief oordeel komt van 60 procent van de bevraagde ondernemers, is er sprake van voldoende draagvlak. Dit betekent, aldus de leden van de VVD-fractie, dat er een draagvlak wordt geacht te zijn indien minder dan 1 procent van de ondernemers positief is. De leden van de VVD-fractie vragen of dit wel serieus te noemen is, gelet ook op de steeds weer terugkerende protesten tegen de verplichte heffingen?

Naar aanleiding hiervan merkt de regering het volgende op.

In artikel I, onderdeel H, van het wetsvoorstel (artikel 69 Wbo) wordt bepaald dat de bedrijfslichamen verplicht zijn elke vier jaar door middel van een representatieve steekproef onder de ondernemers die onder de werkingssfeer van het bedrijfslichaam vallen te onderzoeken of er nog voldoende draagvlak is voor het bedrijfslichaam.

Het draagvlakonderzoek is een nieuw onderdeel van de wet en van groot belang voor de democratiseringsslag. Met het draagvlakonderzoek wordt bereikt dat zowel de bij de dragende brancheorganisaties aangesloten als niet bij deze organisaties aangesloten ondernemers, de mogelijkheid krijgen om hun mening te geven over het bedrijfslichaam en daarmee aan te geven of dit bedrijfslichaam naar hun idee moet blijven voortbestaan. In het draagvlakonderzoek wordt ook gevraagd naar de mening van de ondernemers over bepaalde activiteiten van het bedrijfslichaam, de zogenoemde activiteitenpeiling. Zo kan het onderzoek de bedrijfslichamen helpen hun beleid beter af te stemmen op de behoefte van de ondernemers en wordt het draagvlak getoetst.

Een representatieve steekproef is een uitstekend en bewezen middel om te komen tot een betrouwbare uitkomst van onderzoeken. Door het specifieke vereiste dat de steekproef representatief moet zijn, wordt geborgd dat de groep bevraagde ondernemers de populatie van het schap weerspiegelt op in ieder geval de kenmerken «omvang van de onderneming» en het wel of niet lid zijn van een dragende organisatie. Daartoe zullen bij het trekken van de steekproef stratificaties worden ingebouwd. Zo wordt bewerkstelligd dat ook de stem van de kleine ongeorganiseerde ondernemer in het onderzoek wordt gehoord. Er worden door de actieve benadering en sturing op representativiteit immers ondernemers bereikt die bij een onderzoek onder alle ondernemers vaak buiten beeld blijven, omdat ze – om welke reden dan ook – afzien van deelname.

De aantallen ondernemers die in de steekproef worden bevraagd zijn gebaseerd op de in sociaal-wetenschappelijke hoek gebruikelijke methodes. Een tweetal onafhankelijke onderzoekbureaus heeft hier in de voorbereidingsfase van het wetsvoorstel over geadviseerd.

Ook uit kostenoverwegingen is gekozen voor een representatieve steekproef. De kosten van de draagvlakonderzoeken worden, zoals alle uitgaven van het bedrijfslichaam, uiteindelijk opgebracht door middel van heffingen opgelegd aan ondernemers. Het beperken van de kosten is derhalve een tweede belangrijk voordeel van onderzoek door middel van een steekproef.

De leden van de VVD-fractie merken op dat de minister tijdens de mondelinge behandeling heeft gesteld dat, ook al valt het draagvlakonderzoek negatief uit en onderneemt het schap geen actie tot verbetering, dit nog niet betekent dat «de stekker er wordt uitgetrokken». De leden van de VVD-fractie vragen wat er dan gebeurt? Als de Kroon niet ingrijpt, is dan niet het gehele draagvlakonderzoek een volstrekt wassen neus?

Naar aanleiding hiervan merkt de regering het volgende op. Na elk draagvlakonderzoek brengt het bedrijfslichaam de resultaten van het onderzoek en de conclusies die het daaraan verbindt, ter kennis van de SER. De SER stuurt het onderzoek vergezeld van zijn advies vervolgens aan de minister van SZW. Na een negatieve uitkomst van het draagvlakonderzoek kan de minister van SZW, in voorkomend geval in overeenstemming met de minister van EZ of LNV beslissen, dat er binnen twee jaar een nieuw onderzoek moet plaatsvinden. Ook naar aanleiding van het eventuele tweede onderzoek brengt de SER weer een advies uit. Het kabinet kan na het eerste draagvlakonderzoek of na het tweede (herhaalde) draagvlakonderzoek besluiten het schap op te heffen. Ook is het mogelijk de werkingssfeer van het schap aan te passen. Alleen als om redenen van het algemeen belang wordt besloten het schap ondanks één dan wel twee negatieve draagvlakonderzoeken toch te laten voortbestaan, «grijpt de Kroon niet in». In dat geval blijft het bedrijfslichaam op grond van het algemeen belang dus in stand.

De ondernemers zullen vanuit hun ondernemerschap in de eerste plaats een mening hebben over de betekenis van het bedrijfslichaam voor hun onderneming. Van een individuele ondernemer kan niet verwacht worden dat hij een afweging maakt in hoeverre het bedrijfslichaam tevens het algemeen belang dient.

Dit betekent dat een negatief oordeel van de ondernemers over het voortbestaan van het schap gebaseerd kan zijn op overwegingen waarin het algemeen belang niet wordt meegewogen. Als ondernemers bijvoorbeeld alleen negatief oordelen omdat ze de verplichte heffingen niet meer wensen te betalen, is dit geen afweging van het sectorale belang, laat staan van het algemeen belang.

De regering heeft in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel aangegeven dat de afweging of een bedrijfslichaam kan blijven voortbestaan niet alleen afhankelijk is van de uitkomsten van het draagvlakonderzoek. Deze afweging dient breder te zijn. Zo is in de memorie van toelichting aangegeven dat ook het algemeen belang een rol dient te spelen bij deze afweging. Daarbij zal de regering zich laten adviseren door de SER, die advies uitbrengt naar aanleiding van het draagvlakonderzoek bij het desbetreffende bedrijfslichaam. Bij het opstellen van dit advies zal de SER zeker de dragende organisaties van het bedrijfslichaam raadplegen. De regering kan bij haar afweging tevens de gegevens betrekken die de SER in zijn toezichtstaak gedurende de jaren heeft verzameld. Hierbij valt onder andere te denken aan het jaarverslag van het bedrijfslichaam en de beoordeling daarvan door de SER. Al deze elementen en overige op dat moment relevante informatie samen zullen het beeld completeren waarop de regering haar beslissing baseert.

De draagvlakonderzoeken zijn niet alleen van belang om te kunnen beoordelen of een schap nog bestaansrecht heeft. De uitkomsten van de activiteitenpeiling bieden de schappen een schat aan gegevens over hun functioneren en over hun activiteiten. Het bestuur van een schap kan in de uitkomsten van het draagvlakonderzoek aanleiding zien om het beleid aan te passen, zodat het beter is afgestemd op de behoeften van de ondernemers.

Algemeen belang

De leden van de fractie van de VVD geven aan dat de minister heeft gesteld dat het voor de betrokken ondernemer niet goed mogelijk is om het algemeen belang van een bedrijf- of productschap te beoordelen en dat dit ter beoordeling van de Kroon is. Zij vragen welke de criteria zijn waaraan de regering het algemeen belang toetst.

Naar aanleiding hiervan merkt de regering het volgende op.

De bedrijfslichamen zijn ingesteld, zo bepaalt artikel 71 van de Wbo, om een het algemeen belang dienende bedrijfsuitoefening door de ondernemingen die onder hun werkingssfeer vallen te bevorderen alsmede om het gemeenschappelijk belang van die ondernemingen en van de daarbij betrokken personen te behartigen. Daarmee is aangegeven dat zij op sectorniveau en op de middellange en lange termijn zijn gericht. Het draagvlakonderzoek richt zich veel meer op het individuele niveau en op de korte termijn. Het kabinet zal in zijn beslissing over het voortbestaan van het schap dan ook alles mee moeten wegen en de uitkomst van het draagvlakonderzoek als een van de te wegen elementen beschouwen. Het gaat om een integrale beoordeling.

Er zijn geen vaststaande criteria om het algemeen belang in te vullen. Het algemeen belang is geen statisch begrip en is ook niet altijd strikt te scheiden van het belang van de sector. Bij de behandeling van een eerdere wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie is al eens aangegeven waaraan daarbij gedacht kan worden (Zie Kamerstukken I 1998/99 25 695, nr. 67a, blz. 1 en 2). Ter illustratie werden toen genoemd: bevordering van de transparantie van de markt, de stimulering van constante en hoogwaardige kwaliteitszorg, ketenbeheer, milieuzorgsystemen, het stimuleren van product- en consumentenonderzoek, vakopleidingen, het bevorderen van sociale en technologische innovatie, de bestrijding van (winkel)criminaliteit, de verbetering van het ondernemerschap, het stimuleren van een moderne bedrijfsvoering, het verbeteren van arbeidsomstandigheden, het stimuleren van scholingsprojecten en het aanpakken van arbeidsmarktvraagstukken in de sector. Nu, tien jaar later, is deze opsomming nog steeds actueel.

Deze memorie van antwoord wordt door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ondertekend mede namens de minister van Economische Zaken en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner

Naar boven