31 373
Wijziging van de Wet op de jeugdzorg en de Wet van 20 december 2007, Stb. 578 (Reparatiewet gesloten jeugdzorg)

C
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR JEUGD EN GEZIN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 juni 2008

In het debat over de reparatiewet gesloten jeugdzorg op 15 april jl., waarbij uw Kamer het wetsontwerp heeft aanvaard, heeft uw Kamer mij verzocht een nadere toelichting te geven over de positie van de jeugdigen op basis van de reparatiewet. Deze toelichting geef ik u, mede namens de minister van Justitie, graag met deze brief.

De reparatiewet heeft als belangrijkste doel dat jeugdigen zo snel mogelijk behandeling krijgen voor hun problematiek en, als eerste prioriteit, op een voor hen veilige plek zitten. In de overgangsperiode tot 2010 komt de capaciteit van gesloten jeugdzorg gefaseerd tot stand. In die periode moeten jeugdigen met een machtiging gesloten jeugdzorg ook nog in een justitiële jeugdinrichting (JJI) kunnen worden geplaatst. De keuze daartussen moet zoveel mogelijk gebaseerd zijn op inhoudelijke gronden. Het instemmingsvereiste in het overgangsrecht doorkruiste dit beleid en is daarom met de reparatiewet geschrapt.

De Eerste Kamer heeft terecht geconstateerd dat in het geval van artikel 29k, tweede lid, van de Wet op de jeugdzorg het instemmingsvereiste ook in de overgangsperiode van kracht is. De kern van het debat zat in de vraag of er daardoor sprake is van rechtsongelijkheid. Dat is naar onze mening niet het geval.

Doel overgangsrecht en ventiel

Uw Kamer heeft vragen gesteld over de verhouding tussen de regeling in het (gerepareerde) overgangsrecht (artikel VII van de Wet van 20 december 2007, Stb. 578) en die in artikel 29k, tweede lid, van de Wet op de jeugdzorg (hierna: het ventiel).

Het overgangsrecht en het ventiel dienen verschillende doelen. Het overgangsrecht heeft tot doel om plaatsing in de JJI’s tot 2010 nog mogelijk te maken in verband met een gefaseerde opbouw van de capaciteit van de gesloten jeugdzorg.

Het doel van het ventiel staat los van het capaciteitsvraagstuk. Het ventiel ziet op voortgezette plaatsing in de JJI waarin de jeugdige zijn straf heeft uitgezeten, om de opleiding of behandeling waarmee hij in die JJI is begonnen af te maken. Daarbij is de instemming van de jeugdige cruciaal. Het doel van het ventiel is om jeugdigen die weliswaar hun straf hebben uitgezeten, maar toch nog niet zonder gesloten jeugdzorg kunnen, niet onnodig over te plaatsen.

Het ventiel stelt specifieke eisen aan de mogelijkheid om een jeugdige in dezelfde JJI te laten zitten. De jeugdige moet om te beginnen vanzelfsprekend in aanmerking komen voor een machtiging gesloten jeugdzorg. Daarnaast moet de jeugdige op het moment dat de machtiging wordt verleend al in de desbetreffende JJI zitten op basis van een veroordeling. Verder duurt de plaatsing in de JJI slechts zolang als de periode die nodig is om de jeugdige een reeds aangevangen opleiding of behandeling te laten afronden. Als laatste bepaalt het ventiel dat de voortgezette plaatsing in de JJI slechts mogelijk is als de jeugdige en, indien hij nog geen zestien is, degenen die het gezag over hem hebben, instemmen met de plaatsing.

Instemmingsvereiste

Met de reparatiewet is het instemmingsvereiste uit het overgangsrecht gehaald. In het ventiel is het echter wel blijven staan, met een uitdrukkelijke reden.

Zoals eerder al aangegeven doorkruiste het instemmingvereiste in het overgangsrecht de keuze om in de overgangsperiode op inhoudelijke gronden een jeugdige in een instelling voor gesloten jeugdzorg of nog in een JJI te plaatsen. Het doel van het schrappen van het instemmingsvereiste is dan ook om de plaatsing op inhoudelijke gronden voorop te stellen.

Bij het ventiel is sprake van een andere situatie. Na 2010 is het in pricipe niet meer mogelijk om een jeugdige met een machtiging gesloten jeugdzorg in een JJI te plaatsen. Alleen in de gevallen waarop het ventiel doelt, is dit nog wel mogelijk. Ongewenste samenplaatsing van jeugdigen met een machtiging gesloten jeugdzorg met jeugdigen met een strafrechttitel mag na 2010 niet meer voorkomen. Daarom moeten de jeugdige en degene die het gezag over hem heeft instemmen met de voortgezette plaatsing. Bovendien gaat het bij het ventiel om het afronden van een reeds gestarte behandeling of opleiding. De jeugdige zit met dat specifieke doel nog korte tijd in de JJI. Zijn instemming is nodig om er zeker van te zijn dat de jeugdige gemotiveerd is de behandeling of scholing af te ronden. Dit is ook tijdens de overgangsperiode van belang. Daarom is het instemmingsvereiste in het ventiel ook tot 2010 van toepassing.

Niet instemmen in het ventiel

Het ventiel is bedoeld om de jeugdige een reeds gestarte opleiding of behandeling te laten afmaken. Als daarvan geen sprake is, of als de jeugdige zelf door het weigeren van instemming aangeeft hiervoor niet gemotiveerd te zijn, is het ventiel niet aan de orde.

Als de jeugdige niet instemt, komt hij na 2010 in ieder geval in een instelling voor gesloten jeugdzorg. Tot 2010 wordt, net als bij de andere jeugdigen met een machtiging gesloten jeugdzorg, bekeken welke plek het meest aangewezen is: een plek in de gesloten jeugdzorg of in een (andere) JJI. Daarbij wordt gelet op het feit dat er nog niet voldoende plekken in de gesloten jeugdzorg beschikbaar zijn én op de problematiek van de jeugdige. De jeugdigen worden zoveel mogelijk direct aansluitend in een andere instelling geplaatst. Daarbij is wel van belang dat tijdig gestart wordt met het vragen van een machtiging en het aanmelden van de jeugdige voor plaatsing.

Ik wil nogmaals benadrukken dat, als de jeugdige op grond van het ventiel niet instemt met voortgezette plaatsing, hij daarmee in de overgangsperiode niet een plaats afdwingt in de gesloten jeugdzorg, maar hij in de reguliere plaatsingsprocedure komt die voor alle jeugdigen met een machtiging gesloten jeugdzorg geldt. Plaatsing in een (andere) JJI behoort dan ook tot de mogelijkheden. Het ventiel gaat dus, ook in de overgangsperiode, niet ten koste van andere jeugdigen met een machtiging gesloten jeugdzorg.

Het belang van de jeugdige

Het overgangsrecht en het ventiel zijn een uitwerking van twee verschillende belangen. Aan de ene kant is er het belang van een individuele jeugdige, die al was opgenomen in een JJI, bij het zoveel mogelijk onafgebroken voortzetten van zijn behandeling of opleiding en het niet onnodig overgeplaatst worden. Dit belang wordt met het ventiel behartigd. Het instemmingsvereiste in het ventiel ondersteunt dit belang, aangezien het de motivering van de jeugdige toont voor de afronding van zijn opleiding of behandeling. De jeugdige krijgt daarmee in feite een extra kans om, indien hij daarmee instemt, niet overgeplaatst te worden en zo snel mogelijk zijn scholing of behandeling te kunnen afronden. Dit is ook in de overgangsperiode relevant. Het ventiel is in feite een codificatie van de omzettingen zoals die in de praktijk zijn ontstaan, waarbij goed werd bekeken voor welke situaties het in het belang van de jeugdige is om voortgezette plaatsing in de JJI mogelijk te maken. Het kabinet en de Staten-Generaal hebben met de gesloten jeugdzorg gekozen voor een scheiding in de gesloten voorzieningen van jeugdigen met een machtiging gesloten jeugdzorg en met een strafrechtelijke titel. Een omzetting waarbij de jeugdige in een JJI blijft moet, gezien die keuze, na afloop van de overgangsperiode alleen in uitzonderingssituaties mogelijk zijn. Alleen als dat in het belang van de jeugdige is – hij kan een al gestarte opleiding of behandeling in korte tijd afronden én de jeugdige en degenen die het gezag over hem hebben stemmen daarmee in – dan is voortgezette plaatsing in een JJI nog mogelijk.

Aan de andere kant is er het belang van alle jeugdigen met een machtiging gesloten jeugdzorg om, ook in de overgangsperiode als de capaciteit van gesloten jeugdzorg nog niet volledig is, met een gelijke uitgangspositie het plaatsingsproces in te gaan. Hierbij wordt op basis van de problematiek van de jeugdige bepaald waar hij terecht komt en hoe snel deze plaatsing gerealiseerd moet zijn. Dit belang werd door het instemmingsvereiste doorkruist. Daarom is dat er met de reparatiewet uitgehaald.

De rechtspositie van een jeugdige die niet instemt met voortgezette plaatsing volgens het ventiel is niet gunstiger of ongunstiger dan die van andere jeugdigen met een machtiging gesloten jeugdzorg in het reguliere plaatsingsproces. Als de jeugdige in het plaatsingsproces komt, wordt immers op basis van inhoudelijke gronden bekeken welke instelling het meest aangewezen is. En welke jeugdige zo snel mogelijk op een voor hem veilige plek terecht moet komen. Dat verloopt voor iedere jeugdige hetzelfde, onafhankelijk van een eventueel strafrechtelijk verleden. Jeugdigen die op basis van een strafrechtelijke titel in een JJI verbleven en daarna in aanmerking komen voor een plek in de gesloten jeugdzorg hoeven niet langer te wachten dan noodzakelijk, als tijdig voor de afloop van het strafrechttraject wordt gestart met de procedure voor plaatsing in de gesloten jeugdzorg.

De afspraken, die hierover in het plaatsingsprotocol, in overleg met mij en na inhoudelijke goedkeuring door de gedeputeerden, door de staatssecretaris van Justitie en de vertegenwoordigers van de branchecommissies bureaus jeugdzorg en zorgaanbieders van de MOgroep zijn gemaakt, schrijven voor dat de meest kwetsbare jeugdigen, bijvoorbeeld slachtoffers van seksueel misbruik, als eersten in de gesloten jeugdzorg worden geplaatst. Deze kwetsbare groepen worden dus vanaf 1 januari van dit jaar zo min mogelijk in de JJI’s geplaatst. Ik meen dat dit in overeenstemming is met de wens van uw Kamer.

Geen rechtsongelijkheid

Uw Kamer heeft gevraagd of het enerzijds schrappen van het instemmingsvereiste in het overgangsrecht en het anderzijds behouden ervan in het ventiel leidt tot rechtsongelijkheid. Van rechtsongelijkheid zou sprake zijn als gelijke gevallen ongelijk worden behandeld. Dat is niet het geval aangezien er geen sprake is van gelijke gevallen. Zoals ik uiteen heb gezet betreft het hier verschillende, goed afgescheiden, doelgroepen: de kleine doelgroep die voldoet aan de voorwaarden van het ventiel en de grote doelgroep van alle andere jeugdigen met een machtiging gesloten jeugdzorg. Als de jeugdigen die daarvoor in aanmerking komen geen gebruik willen maken van het ventiel, komen ze in het reguliere plaatsingsproces, waarin ze gelijk worden behandeld aan alle andere jeugdigen met een machtiging gesloten jeugdzorg en is instemming niet aan de orde.

Ik wil deze brief afsluiten met de voorbeelden die het lid Quik-Schuijt van uw Kamer in het debat aanhaalde van een seksueel misbruikt meisje en een jongere die op basis van een straf al in een JJI zat.

In de overgangsperiode zal de keuze voor plaatsing in de gesloten jeugdzorg of in een JJI op basis van inhoudelijke gronden gemaakt worden. Op basis van het plaatsingsprotocol zal in de overgangsperiode geconstateerd worden dat het seksueel misbruikte meisje tot één van de meest kwetsbare groepen behoort. Zij zal dan in eerste instantie in aanmerking komen voor een plek in een instelling voor gesloten jeugdzorg. Alleen als er geen plek beschikbaar is in een instelling voor gesloten jeugdzorg en het van groot belang is dat het meisje zo snel mogelijk op een voor haar veilige plek zit, wordt bekeken of ze in een JJI geplaatst kan worden. Daarbij wordt op basis van de problematiek bekeken welke JJI in dat geval het meest aangewezen is. Na 2010 is plaatsing in een JJI voor haar in ieder geval niet meer aan de orde.

Als de jongere die al een straf in een JJI heeft uitgezeten onder de voorwaarden van het ventiel valt, dan krijgt hij de mogelijkheid om zijn scholing of opleiding af te maken in dezelfde JJI als waar hij zat. Stemmen hij, of degenen die het gezag over hem hebben daarmee niet in, dan wordt gekeken naar het plaatsingsprotocol. Op basis daarvan wordt bekeken wat voor hem de meest aangewezen instelling is. In de overgangsperiode is dat voor hem waarschijnlijk een (andere) JJI. Na 2010 kan deze jongere op basis van het ventiel nog wel in dezelfde JJI blijven. Stemmen hij of degenen die het gezag hebben daarmee niet in, dan komt hij na 2010 in de gesloten jeugdzorg.

Ik vertrouw erop dat ik met deze uiteenzetting over het overgangsrecht en het ventiel uw vragen heb beantwoord.

De minister voor Jeugd en Gezin,

A. Rouvoet

Naar boven