31 238
Samenvoeging van de Wet identificatie bij dienstverlening en de Wet melding ongebruikelijke transacties (Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme)

A
GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

22 mei 2008

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet identificatie bij dienstverlening en de Wet melding ongebruikelijke transacties samen te voegen tot één wet, gericht op het voorkomen van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en het financieren van terrorisme;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 1

1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. instelling:

1°. kredietinstelling als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht die ingevolge artikel 107, tweede lid, onderdeel a, onder 1° tot en met 4° van die wet geregistreerd is;

2°. financiële instelling als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;

3°. onderneming, niet zijnde een kredietinstelling of financiële instelling, die werkzaamheden verricht die zijn opgenomen onder punt 14 van Bijlage I van richtlijn nr. 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (herschikking) (PbEU L 177);

4°. geldtransactiekantoor als bedoeld in artikel 1 van de Wet inzake de geldtransactiekantoren, voor zover dit kantoor geldtransacties verricht als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, onder 1°, 3° en 4° van de Wet inzake de geldtransactiekantoren;

5°. levensverzekeraar als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht met uitzondering van een levensverzekeraar die uitsluitend het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar als bedoeld in dat artikel uitoefent;

6°. beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;

7°. beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;

8°. financiële dienstverlener als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht voor zover deze bemiddelt in levensverzekeringen;

9°. bijkantoor in Nederland van een financiële onderneming als bedoeld onder 1° tot en met 8° met zetel buiten Nederland;

10°. trustkantoor als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wet toezicht trustkantoren;

11°. externe registeraccountant, externe accountant-administratieconsulent of belastingadviseur, voor zover deze zijn beroepsactiviteiten uitoefent dan wel een natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap, voor zover die anderszins zelfstandig onafhankelijk beroeps- of bedrijfsmatig daarmee vergelijkbare activiteiten verricht;

12°. natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap die als advocaat, notaris, of kandidaat-notaris of in de uitoefening van een gelijksoortig juridisch beroep of bedrijf zelfstandig onafhankelijk beroeps- of bedrijfsmatig advies geeft of bijstand verleent bij:

a. het aan- of verkopen van onroerende zaken;

b. het beheren van geld, effecten, munten, muntbiljetten, edele metalen, edelstenen of andere waarden;

c. het oprichten of beheren van vennootschappen, rechtspersonen of soortgelijke lichamen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

d. het aan- of verkopen dan wel overnemen van ondernemingen;

e. werkzaamheden op fiscaal gebied die vergelijkbaar zijn met de werkzaamheden van de onder 11° beschreven beroepsgroepen;

13°. natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap die als advocaat, notaris of kandidaat-notaris dan wel in de uitoefening van een gelijksoortig juridisch beroep optreedt in naam en voor rekening van een cliënt bij enigerlei financiële transactie of onroerende zaaktransactie;

14°. tussenpersoon als bedoeld in artikel 62 van het Wetboek van Koophandel, voor zover deze bemiddelt bij het tot stand brengen en het sluiten van overeenkomsten inzake onroerende zaken en rechten waaraan onroerende zaken zijn onderworpen;

15°. beroeps- of bedrijfsmatig handelende verkoper van goederen, voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van € 15 000 of meer, ongeacht of de transactie plaatsvindt in een handeling of door middel van meer handelingen waartussen een verband bestaat;

16°. natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap die beroeps- of bedrijfsmatig een speelcasino in de zin van artikel 27g, tweede lid, van de Wet op de kansspelen organiseert;

17°. onderneming die creditcards uitgeeft, tenzij de door haar uitgegeven creditcards uitsluitend kunnen worden gebruikt bij haarzelf of bij een onderneming die deel uitmaakt van dezelfde groep;

18°. natuurlijke persoon of rechtspersoon die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie beroepen of bedrijven;

b. cliënt: natuurlijke persoon of rechtspersoon met wie een zakelijke relatie wordt aangegaan of die een transactie laat uitvoeren;

c. identificeren: opgave van de identiteit laten doen;

d. verifiëren van de identiteit: vaststellen dat de opgegeven identiteit overeenkomt met de werkelijke identiteit;

e. politiek prominente persoon: een persoon als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Uitvoeringsrichtlijn, tenzij deze de in dat lid bedoelde functie ten minste gedurende één jaar niet meer heeft uitgeoefend, diens directe familieleden en naaste geassocieerden in de zin van artikel 2, tweede en derde lid, van de Uitvoeringsrichtlijn;

f. uiteindelijk belanghebbende:

1°. natuurlijke persoon die een belang houdt van meer dan 25 procent van het kapitaalbelang of meer dan 25 procent van de stemrechten van de aandeelhoudersvergadering kan uitoefenen van een rechtspersoon anders dan een stichting, dan wel op andere wijze feitelijk zeggenschap kan uitoefenen in deze rechtspersoon, tenzij deze rechtspersoon een vennootschap is die is onderworpen aan openbaarmakingsvereisten als bedoeld in richtlijn nr. 2004/109 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PbEU L 390) of aan voorschriften van een internationale organisatie die gelijkwaardig zijn aan die richtlijn;

2°. begunstigde van 25 procent of meer van het vermogen van een stichting of een trust als bedoeld in het Verdrag inzake het recht dat toepasselijk is op trusts en inzake de erkenning van trusts (Trb. 1985, 141) of degene die bijzondere zeggenschap heeft over 25 procent of meer van het vermogen van een stichting of een trust;

g. zakelijke relatie: zakelijke, professionele, of commerciële relatie tussen een instelling en een natuurlijke persoon of een rechtspersoon, die verband houdt met de professionele activiteiten van die instelling en waarvan op het tijdstip dat het contact wordt gelegd, wordt aangenomen dat deze enige tijd zal duren;

h. transitrekening: door een bank aangehouden bankrekening in een staat die geen lidstaat is en die door een cliënt van de bank die niet in die staat is gevestigd gedebiteerd of gecrediteerd kan worden zonder tussenkomst van de bank;

i. financieren van terrorisme:

1°. opzettelijk verwerven of voorhanden hebben van voorwerpen met geldswaarde, bestemd tot het begaan van een misdrijf als bedoeld in artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht;

2°. opzettelijk verschaffen van middelen met geldswaarde tot het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht; of

3°. het verlenen van geldelijke steun, alsmede het opzettelijk werven van geld ten behoeve van een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht;

j. shellbank: bank of een onderneming die zich met vergelijkbare activiteiten bezig houdt, opgericht in een staat waar zij geen fysieke aanwezigheid heeft en die geen onderdeel uitmaakt van een onder toezicht staand financieel conglomeraat in de zin van de Wet op het financieel toezicht of een daarmee vergelijkbare groep;

k. lidstaat: staat die lid is van de Europese Unie alsmede een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;

l. correspondentbankrelatie: vaste relatie tussen banken in verschillende landen voor de afwikkeling van transacties of de uitvoering van opdrachten;

m. transactie: handeling of samenstel van handelingen van of ten behoeve van een cliënt in verband met het afnemen of het verlenen van diensten;

n. ongebruikelijke transactie: transactie die ingevolge artikel 15 als zodanig is aangemerkt;

o. melding: melding als bedoeld in artikel 16;

p. Uitvoeringsrichtlijn: Richtlijn nr. 2006/70/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 1 augustus 2006 tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de definitie van politiek prominente personen en wat betreft de technische criteria voor vereenvoudigde cliëntenonderzoeksprocedures en voor vrijstellingen op grond van occasionele of zeer beperkte financiële activiteiten (PbEU L 214);

q. meldpunt: het Meldpunt ongebruikelijke transacties, bedoeld in artikel 12, eerste lid;

r. bank: een bank als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht.

2. Deze wet is niet van toepassing op belastingadviseurs als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 11°, en de personen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 12° en 13°, voor zover zij voor een cliënt werkzaamheden verrichten betreffende de bepaling van diens rechtspositie, diens vertegenwoordiging en verdediging in rechte, het geven van advies voor, tijdens en na een rechtsgeding of het geven van advies over het instellen of vermijden van een rechtsgeding.

Artikel 2

1. Een instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, 2°, 3°, 5°, 6°, 7° of 8°, die een bijkantoor of een dochtermaatschappij heeft in een staat die geen lidstaat is, draagt er zorg voor dat het bijkantoor onderscheidenlijk de dochtermaatschappij cliëntenonderzoek verricht dat gelijkwaardig is aan dat, geregeld in artikel 3, eerste tot en met het vierde lid, en gegevens met betrekking tot het cliëntenonderzoek vastlegt en bewaart op een wijze die gelijkwaardig is aan hetgeen is geregeld in artikel 33.

2. Indien het recht van de betrokken staat toepassing van het eerste lid niet toelaat, stelt de instelling degene die ingevolge artikel 24 belast is met het toezicht op de naleving van deze wet door de instelling daarvan in kennis en neemt zij maatregelen om het risico van witwassen en financieren van terrorisme te voorkomen.

HOOFDSTUK 2. BEPALINGEN BETREFFENDE CLIËNTENONDERZOEK

§ 2.1 Cliëntenonderzoek

Artikel 3

1. Een instelling verricht ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme cliëntenonderzoek.

2. Het cliëntenonderzoek stelt de instelling in staat om:

a. de cliënt te identificeren en zijn identiteit te verifiëren;

b. indien van toepassing, de uiteindelijk belanghebbende te identificeren en op risico gebaseerde en adequate maatregelen te nemen om zijn identiteit te verifiëren, en indien het een rechtspersoon, een stichting of een trust als bedoeld in het Verdrag inzake het recht dat toepasselijk is op trusts en inzake de erkenning van trusts (Trb. 1985, 141) betreft, op risico gebaseerde en adequate maatregelen te nemen om inzicht te verwerven in de eigendoms- en zeggenschapsstructuur van de cliënt;

c. het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie vast te stellen;

d. voor zover mogelijk, een voortdurende controle op de zakelijke relatie en de tijdens de duur van deze relatie verrichte transacties uit te voeren, teneinde te verzekeren dat deze overeenkomen met de kennis die de instelling heeft van de cliënt en van zijn risicoprofiel, met in voorkomend geval een onderzoek naar de bron van het vermogen.

3. Een instelling verricht het cliëntenonderzoek in de volgende gevallen:

a. indien zij in of vanuit Nederland een zakelijke relatie aangaat;

b. indien zij in of vanuit Nederland een incidentele transactie verricht ten behoeve van de cliënt van ten minste € 15 000, of twee of meer transacties waartussen een verband bestaat met een gezamenlijke waarde van ten minste € 15 000;

c. indien er indicaties zijn dat de cliënt betrokken is bij witwassen of financieren van terrorisme;

d. indien zij twijfelt aan de betrouwbaarheid van eerder verkregen gegevens van de cliënt; of

e. indien het risico van betrokkenheid van een bestaande cliënt bij witwassen of financieren van terrorisme daartoe aanleiding geeft.

4. Een instelling kan het cliëntenonderzoek afstemmen op de risicogevoeligheid voor witwassen of financiering van terrorisme van het type cliënt, zakelijke relatie, product of transactie.

5. Het eerste tot en met het vierde lid is niet van toepassing op trustkantoren als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, onder 10°.

6. Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden geregeld van het in het eerste of tweede lid bepaalde.

7. Onze Minister van Financiën kan, op verzoek van een instelling, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste of tweede lid. Aan een vrijstelling en ontheffing kunnen beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden.

Artikel 4

1. Een instelling voldoet aan artikel 3, tweede lid, onderdelen a en b, voordat de zakelijke relatie wordt aangegaan of een incidentele transactie als bedoeld in artikel 3, derde lid, onderdeel b, wordt uitgevoerd.

2. In afwijking van het eerste lid is het een instelling toegestaan de identiteit van de cliënt en, indien van toepassing, de identiteit van de uiteindelijk belanghebbende te verifiëren tijdens het aangaan van de zakelijke relatie, indien dit noodzakelijk is om de dienstverlening niet te verstoren en indien er weinig risico op witwassen of financieren van terrorisme bestaat. In dat geval verifieert de instelling de identiteit zo spoedig mogelijk na het eerste contact met de cliënt.

3. In afwijking van het eerste en tweede lid is het een instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 5°, toegestaan de begunstigde van een polis te identificeren en de identiteit te verifiëren nadat de zakelijke relatie is aangegaan. In dat geval vindt het identificeren en het verifiëren van de identiteit plaats op of voor het tijdstip van uitbetaling, dan wel op of voor het tijdstip waarop de begunstigde zijn rechten krachtens de polis wil uitoefenen.

4. In afwijking van het eerste en tweede lid is het een kredietinstelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, toegestaan een rekening te openen voordat de verificatie van de identiteit van de cliënt heeft plaatsgevonden, indien zij waarborgt dat deze rekening niet kan worden gebruikt voordat de verificatie heeft plaatsgevonden.

5. In afwijking van het eerste en tweede lid kan een notaris of kandidaat-notaris als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 12°, de identiteit van de cliënt en, indien van toepassing, van de uiteindelijk belanghebbende verifiëren op het moment dat identificatie op grond van artikel 39 van de Wet op het notarisambt is vereist.

Artikel 5

1. Het is een instelling verboden een zakelijke relatie aan te gaan of een transactie uit te voeren, indien zij geen cliëntenonderzoek heeft verricht als bedoeld in artikel 3 of indien het cliëntenonderzoek niet heeft geleid tot het in artikel 3, tweede lid, aanhef en onderdelen a, b en c, bedoelde resultaat. Indien de instelling reeds een zakelijke relatie met de cliënt heeft en de instelling niet kan voldoen aan het bepaalde in artikel 3, eerste en tweede lid, aanhef en onderdelen a, b, en c, beëindigt de instelling de desbetreffende zakelijke relatie.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op de gevallen als bedoeld in de artikelen 6 en 7.

3. Het is een bank verboden een correspondentbankrelatie aan te gaan of voort te zetten met een shellbank of met een bank waarvan bekend is dat deze een shellbank toestaat van haar rekeningen gebruik te maken.

§ 2.2 Vereenvoudigd cliëntenonderzoek

Artikel 6

1. Artikel 3, eerste lid, derde lid, aanhef en onderdelen a, b en d, en vierde lid, en artikel 4, eerste lid, zijn niet van toepassing ten aanzien van de volgende cliënten:

a. instellingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1° tot en met 8°, met zetel in Nederland of in een andere lidstaat;

b. instellingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1° tot en met 9°, met zetel in een staat die geen lidstaat is, indien in die staat op de instelling wettelijke voorschriften van toepassing zijn die gelijkwaardig zijn aan het bepaalde in de artikelen 3, tweede lid, derde lid, aanhef en onderdelen a, b, c en d, en vierde lid, en artikel 8, eerste lid, en er toezicht wordt uitgeoefend op de naleving van die voorschriften;

c. rechtspersonen die effecten hebben uitgegeven die in een lidstaat zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;

d. rechtspersonen die effecten hebben uitgegeven in een staat die geen lidstaat is, zijn toegelaten tot de handel op een markt in financiële instrumenten als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, en die daarbij zijn onderworpen aan openbaarmakingsvereisten die overeenkomen met die van richtlijn nr. 2004/109 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PbEU L 390);

e. cliënten die tijdelijk gelden aanhouden op rekeningen op naam van notarissen, advocaten en andere onafhankelijke beoefenaren van juridische beroepen. Voor zover de rekeninghouders niet in een lidstaat gevestigd zijn, is deze bepaling slechts van toepassing indien op hen wettelijke voorschriften van toepassing zijn ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme die overeenkomen met het bepaalde in deze wet en de informatie over de identiteit van de cliënten op verzoek beschikbaar is voor de desbetreffende instelling;

f. Nederlandse overheidsinstanties;

g. instanties:

1°. die zijn belast met openbare functies uit hoofde van het Verdrag betreffende de Europese Unie, de verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen of de afgeleide communautaire wetgeving;

2°. waarvan de identiteit bekend is;

3°. waarvan de activiteiten en boekhoudkundige praktijken transparant zijn; en

4°. die verantwoording schuldig zijn aan een instelling van de Europese Gemeenschappen of aan een overheidsinstantie van een lidstaat of ten aanzien waarvan andere gepaste procedures bestaan om de activiteiten te controleren.

2. Een instelling verzamelt voldoende gegevens om te kunnen vaststellen of het eerste lid op een cliënt van toepassing is.

3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën cliënten worden aangewezen waarop het eerste lid van overeenkomstige toepassing is.

4. Onze Minister van Financiën wijst de staten aan als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

Artikel 7

1. Artikel 3, eerste lid, derde lid, aanhef en onderdelen a, b en d, en vierde lid, alsmede artikel 4, eerste lid, zijn niet van toepassing voor zover het betreft zakelijke relaties of transacties met betrekking tot:

a. levensverzekeringsovereenkomsten als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, waarvan het bedrag van de jaarlijks te betalen premie € 1 000 of minder bedraagt of waarvan het bedrag van de eenmalige premie € 2 500 of minder bedraagt;

b. producten met betrekking tot een pensioen als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet;

c. elektronisch geld als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, waarvan:

1°. indien de geldswaarde die is opgeslagen op de elektronische drager of die op afstand is opgeslagen in een centrale rekeningadministratie niet kan worden heropgeladen, het maximumbedrag niet meer dan € 150 bedraagt; of

2°. indien de geldswaarde die is opgeslagen op de elektronische drager of die op afstand is opgeslagen in een centrale rekeningadministratie kan worden opgeladen, het totaalbedrag van de transacties die in een kalenderjaar kunnen worden verricht niet meer dan € 2 500 bedraagt, tenzij de houder een bedrag van € 1 000 of meer heeft laten terugbetalen in datzelfde kalenderjaar.

2. Een instelling verzamelt voldoende gegevens om te kunnen vaststellen of het eerste lid op een product van toepassing is.

3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen producten of transacties worden aangewezen waarop het eerste lid van overeenkomstige toepassing is.

§ 2.3 Verscherpt cliëntenonderzoek

Artikel 8

1. Een instelling verricht, onverminderd artikel 3, tweede, derde en vierde lid, aanvullend cliëntenonderzoek indien en naar gelang een zakelijke relatie of transactie naar haar aard een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme met zich brengt. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën zakelijke relaties en transacties worden aangewezen die naar hun aard een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme met zich brengen.

2. Onverminderd het eerste lid neemt een instelling, indien een cliënt niet fysiek aanwezig is voor identificatie, maatregelen om het hogere risico te compenseren. De instelling kan aan de vorige volzin voldoen indien zij:

a. de identiteit van de cliënt verifieert aan de hand van aanvullende documenten, gegevens of informatie;

b. de overgelegde documenten beoordeelt op echtheid; of

c. waarborgt dat de eerste betaling die met de zakelijke relatie of transactie verband houdt, wordt gedaan ten gunste of ten laste van een rekening van de cliënt bij een bank met zetel in een lidstaat of in een door Onze Minister van Financiën aangewezen staat die beschikt over een vergunning om in die lidstaat onderscheidenlijk die staat haar bedrijf te mogen uitoefenen.

3. Onverminderd het eerste lid draagt een bank die een correspondentbankrelatie aangaat of is aangegaan met een bank in een staat die geen lidstaat is er zorg voor dat:

a. zij voldoende informatie over de betrokken bank verzamelt om een volledig beeld te krijgen van de aard van haar bedrijfsactiviteiten, en op basis van openbaar beschikbare informatie de reputatie van de bank en de kwaliteit van het toezicht dat op de bank wordt uitgeoefend beoordeelt;

b. zij de procedures en maatregelen ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme van de betrokken bank beoordeelt;

c. indien het een nieuwe correspondentbankrelatie betreft, de beslissing tot het aangaan van die relatie wordt genomen of goedgekeurd door personen die daartoe door de bank gemachtigd zijn;

d. de verantwoordelijkheden van beide banken schriftelijk worden vastgelegd;

e. de betrokken bank de cliënt heeft geïdentificeerd en zijn identiteit heeft geverifieerd en daarnaast doorlopend toezicht houdt op de cliënten die rechtstreeks toegang hebben tot transitrekeningen en dat deze in staat is om haar op verzoek de relevante cliëntgegevens te verstrekken.

4. Een instelling draagt er zorg voor dat zij over op risico gebaseerde procedures beschikt om te bepalen of de cliënt een politiek prominent persoon is die niet in Nederland woont. Onverminderd het eerste lid draagt een instelling die een zakelijke relatie aangaat met of een transactie verricht voor een politiek prominente persoon die niet in Nederland woont, er tevens zorg voor dat:

a. de beslissing tot het aangaan van die relatie of het verrichten van die transactie wordt genomen of wordt goedgekeurd door personen die daartoe door de instelling zijn gemachtigd;

b. zij adequate maatregelen treft om de bron van het vermogen vast te stellen dat bij de zakelijke relatie of transactie wordt gebruikt; en

c. zij doorlopend controle uitoefent op de zakelijke relatie.

§ 2.4 Introduceren van cliënten en uitbesteding van identificatie

Artikel 9

1. Artikel 5, eerste lid, is niet van toepassing ten aanzien van cliënten die zijn geïdentificeerd en waarvan de identiteit reeds is geverifieerd, ingevolge artikel 3 of op daarmee overeenkomende wijze, door:

a. een instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 11° tot en met 13°, met zetel in Nederland of een andere lidstaat; of

b. een instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1° tot en met 3° of 5° tot en met 10°.

2. Een instelling als bedoeld in het eerste lid stelt, op verzoek van de instelling waar zij een cliënt introduceert, de identificatie- en verificatiegegevens en overige gegevens en bescheiden inzake de identiteit van de cliënt of de uiteindelijk belanghebbende ter beschikking aan die instelling.

Artikel 10

1. Een instelling kan het cliëntenonderzoek, bedoeld in artikel 3, eerste lid, voor zover het betrekking heeft op het in het tweede lid, onderdelen a, b, en c, van dat artikel bepaalde, laten verrichten door een derde, onverminderd haar verplichting om te voldoen aan het in die onderdelen bepaalde.

2. Indien de in het eerste lid bedoelde uitbesteding een structureel karakter heeft legt de instelling de opdracht daartoe schriftelijk vast.

§ 2.5 Documenten die voor de verificatie van de identiteit gebruikt kunnen worden

Artikel 11

1. Indien de cliënt een natuurlijke persoon is, wordt diens identiteit geverifieerd aan de hand van documenten, gegevens of inlichtingen uit betrouwbare en onafhankelijke bron. Bij ministeriële regeling kunnen documenten, gegevens of inlichtingen worden aangewezen op basis waarvan kan worden voldaan aan het in de vorige zin bepaalde.

2. Indien de cliënt een rechtspersoon is opgericht naar Nederlands recht en in Nederland zijn zetel heeft of een buitenlandse rechtspersoon is die in Nederland is gevestigd, wordt diens identiteit geverifieerd aan de hand van documenten, gegevens of inlichtingen uit betrouwbare en onafhankelijke bron. Bij ministeriële regeling kunnen documenten, gegevens of inlichtingen worden aangewezen op basis waarvan kan worden voldaan aan het in de vorige zin bepaalde.

3. Indien de cliënt een buitenlandse rechtspersoon is die niet in Nederland is gevestigd, wordt de identiteit geverifieerd op basis van betrouwbare en in het internationale verkeer gebruikelijke documenten, gegevens of inlichtingen of op basis van documenten, gegevens of inlichtingen die bij wet als geldig middel voor identificatie zijn erkend in de staat van herkomst van de cliënt.

4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden vastgesteld met betrekking tot het verifiëren van de identiteit van cliënten die niet onder het eerste tot en met het derde lid vallen.

HOOFDSTUK 3. BEPALINGEN BETREFFENDE HET MELDEN VAN ONGEBRUIKELIJKE TRANSACTIES

§ 3.1. Het meldpunt

Artikel 12

1. Er is een Meldpunt ongebruikelijke transacties.

2. Het Meldpunt ongebruikelijke transacties is de verantwoordelijke autoriteit als bedoeld in de Verordening nr. 2006/1781/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie over de betaler.

3. De algemene leiding, de organisatie en het beheer van het meldpunt berusten bij Onze Minister van Justitie.

4. Benoeming, schorsing en ontslag van het hoofd van het meldpunt geschieden bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister van Justitie, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën.

5. Onze Minister van Justitie bepaalt in overeenstemming met Onze Minister van Financiën de begroting van het meldpunt.

Artikel 13

Het meldpunt heeft met het oog op het voorkomen en opsporen van witwassen en financieren van terrorisme tot taak:

a. het verzamelen, registreren, bewerken en analyseren van de gegevens die het verkrijgt, teneinde te bezien of deze gegevens van belang kunnen zijn voor het voorkomen en opsporen van misdrijven;

b. het verstrekken van persoonsgegevens en andere gegevens in overeenstemming met deze wet en het bij of krachtens de Wet politiegegevens bepaalde;

c. de instelling die overeenkomstig artikel 16 een melding heeft gedaan, berichten over de afdoening van de melding;

d. het verrichten van onderzoek naar ontwikkelingen op het gebied van witwassen en financieren van terrorisme en naar de verbetering van de methoden om witwassen en financieren van terrorisme te voorkomen en op te sporen;

e. het geven van aanbevelingen voor de bedrijfstakken omtrent de invoering van passende procedures voor interne controle en communicatie en andere te treffen maatregelen tot voorkoming van het gebruik van die bedrijfstakken voor witwassen en financieren van terrorisme;

f. het geven van voorlichting omtrent het voorkomen en opsporen van witwassen en financieren van terrorisme aan:

1°. de bedrijfstakken en beroepsgroepen;

2°. de personen die krachtens artikel 24 met het toezicht op de naleving van deze wet zijn belast;

3°. het openbaar ministerie en de overige ambtenaren belast met de opsporing van strafbare feiten;

4°. het publiek;

g. het geven van inlichtingen aangaande het meldgedrag van de instellingen aan de personen die krachtens artikel 24 met het toezicht op de naleving van deze wet zijn belast;

h. het onderhouden van contacten met buitenlandse van overheidswege aangewezen instanties die een vergelijkbare taak hebben als het meldpunt;

i. het jaarlijks uitbrengen van een verslag met betrekking tot de taakuitoefening en zijn werkzaamheden in het voorafgaande jaar en van zijn voornemens voor het komende jaar, dat wordt aangeboden aan Onze Minister van Justitie en ter kennis gebracht van Onze Minister van Financiën.

Artikel 14

1. Bij het meldpunt kunnen persoonsgegevens worden verwerkt ten behoeve van de taak, bedoeld in artikel 13.

2. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de categorieën van personen waarover het meldpunt gegevens verwerkt, de gegevensverstrekking, de bewaring en vernietiging van gegevens en de protocolplicht.

3. Op de verwerking van persoonsgegevens door het meldpunt zijn de artikelen 1, 2, 3, eerste en tweede lid, 4, 5, 6, 7, 15, 16, eerste lid, onderdelen a, b en c, 17, 18, 22 en 23, 25 tot en met 31, alsmede artikel 33 van de Wet politiegegevens van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor het meldpunt als verantwoordelijke in de zin van artikel 1, onderdeel f, van die wet wordt aangemerkt Onze Minister van Justitie.

§ 3.2 De Meldingsplicht

Artikel 15

1. Bij algemene maatregel van bestuur worden, zo nodig per daarbij te onderscheiden categorieën transacties, indicatoren vastgesteld aan de hand waarvan wordt beoordeeld of een transactie wordt aangemerkt als een ongebruikelijke transactie.

2. Indien het spoedeisende belang dat vereist, kunnen bij regeling van Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Justitie gezamenlijk de indicatoren, bedoeld in het eerste lid, worden vastgesteld voor een termijn van ten hoogste zes maanden.

Artikel 16

1. Een instelling meldt een verrichte of voorgenomen ongebruikelijke transactie binnen veertien dagen nadat het ongebruikelijke karakter van de transactie bekend is geworden, aan het meldpunt.

2. Bij een melding als bedoeld in het eerste lid verstrekt de instelling de volgende gegevens:

a. de identiteit van de cliënt en, voor zover mogelijk, de identiteit van degene ten behoeve van wie de transactie wordt uitgevoerd;

b. de aard en het nummer van het identiteitsbewijs van de cliënt;

c. de aard, het tijdstip en de plaats van de transactie;

d. de omvang en de bestemming en herkomst van de gelden, effecten, edele metalen of andere waarden die bij een transactie betrokken zijn;

e. de omstandigheden op grond waarvan de transactie als ongebruikelijk wordt aangemerkt;

f. een omschrijving van de desbetreffende zaken van grote waarde bij een transactie boven de € 15 000;

g. aanvullende, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen, gegevens.

Artikel 17

1. Het meldpunt kan bij de instelling die een melding heeft gedaan, alsmede bij de instelling die bij een transactie is betrokken waarover het meldpunt gegevens heeft verzameld, nadere gegevens of inlichtingen vragen, teneinde te kunnen beoordelen of verzamelde gegevens dienen te worden verstrekt op grond van zijn taak bedoeld in artikel 13, onderdeel b.

2. De instelling waaraan overeenkomstig het eerste lid deze gegevens of inlichtingen zijn gevraagd, verstrekt deze schriftelijk, alsmede in spoedeisende gevallen mondeling, aan het meldpunt binnen de door het meldpunt gestelde termijn.

Artikel 18

Het meldpunt bepaalt de wijze waarop een melding moet worden gedaan, of gegevens of inlichtingen als bedoeld in artikel 17, eerste lid, moeten worden verstrekt.

§ 3.3 Vrijwaring

Artikel 19

1. Gegevens of inlichtingen die in overeenstemming met de artikelen 16 of 17 zijn verstrekt, kunnen niet dienen als grondslag voor of ten behoeve van een opsporingsonderzoek of een vervolging wegens verdenking van, of als bewijs ter zake van een tenlastelegging wegens witwassen of financieren van terrorisme door de instelling die deze gegevens of inlichtingen heeft verstrekt.

2. Gegevens of inlichtingen die zijn verstrekt in de redelijke veronderstelling dat uitvoering wordt gegeven aan de artikelen 16 of 17 kunnen niet dienen als grondslag voor of ten behoeve van een opsporingsonderzoek of een vervolging wegens verdenking van, of als bewijs ter zake van een tenlastelegging wegens, overtreding van artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht door de instelling die deze gegevens of inlichtingen heeft verstrekt.

3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van personen die werkzaam zijn voor een instelling die gegevens of inlichtingen heeft verstrekt als omschreven in het eerste of tweede lid en die daaraan hebben meegewerkt.

Artikel 20

De instelling die tot een melding op de voet van artikel 16 is overgegaan, is niet aansprakelijk voor schade die een derde dientengevolge lijdt, tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat gelet op alle feiten en omstandigheden in redelijkheid niet tot melding had mogen worden overgegaan.

§ 3.4 De Commissie inzake de meldingsplicht ongebruikelijke transacties

Artikel 21

1. Er is een Commissie inzake de meldingsplicht van ongebruikelijke transacties.

2. De commissie treedt periodiek in overleg met vertegenwoordigers van Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Financiën over:

a. de inrichting en uitvoering van de meldingsplicht;

b. de vaststelling van de indicatoren bedoeld in artikel 15.

3. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de samenstelling en de organisatie van de commissie.

§ 3.5 Geheimhouding

Artikel 22

Het is aan een ieder die uit hoofde van de toepassing van deze wet of van krachtens deze wet genomen besluiten enige taak vervult of heeft vervuld verboden van gegevens of inlichtingen, die ingevolge deze wet zijn verstrekt of ontvangen, verder of anders gebruik te maken of daaraan verder of anders bekendheid te geven dan voor de uitoefening van zijn taak of door deze wet wordt geëist.

Artikel 23

1. Een instelling die ingevolge artikel 16 een melding heeft gedaan of die ingevolge artikel 17 nadere informatie heeft verstrekt, is verplicht tot geheimhouding hiervan, alsmede van het gegeven dat deze melding of verstrekking aanleiding kan geven tot nader onderzoek, behoudens voor zover uit deze wet de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit.

2. De instelling die ingevolge artikel 13, onderdeel c, gegevens of inlichtingen verkrijgt, is verplicht tot geheimhouding daarvan.

3. De in het eerste lid bedoelde geheimhoudingsplicht is niet van toepassing op een mededeling gedaan door een instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 11°, 12° en 13°, aan een cliënt met als doel deze te doen afzien van een onwettige handeling.

4. Een instelling kan, in afwijking van het eerste lid, mededelingen doen aan:

a. instellingen die behoren tot hetzelfde financieel conglomeraat als bedoeld in artikel 3:290 van de Wet op het financieel toezicht en die tenminste hebben voldaan aan de verplichting tot het vereenvoudigd cliëntenonderzoek, bedoeld in de artikelen 6 en 7;

b. instellingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, met zetel in een lidstaat of een staat die geen lidstaat is die eisen stelt die gelijkwaardig zijn aan die in deze wet, en die hun werkzaamheden, al dan niet als werknemer, uitoefenen binnen eenzelfde rechtspersoon of netwerk;

c. instellingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1° tot en met 12°, met zetel in een lidstaat, mits het dezelfde cliënt en dezelfde transactie betreft en de mededeling uitsluitend is bedoeld ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme;

d. instellingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1° tot en met 12°, met zetel in een staat die geen lidstaat is die eisen stelt die gelijkwaardig zijn aan die in deze wet, die zijn onderworpen aan gelijkwaardige verplichtingen op het gebied van het beroepsgeheim en de bescherming van persoonsgegevens, en tot dezelfde beroepscategorie behoren, mits het dezelfde cliënt en dezelfde transactie betreft en de mededeling uitsluitend is bedoeld ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.

HOOFDSTUK 4. BEPALINGEN BETREFFENDE TOEZICHT EN HANDHAVING

Artikel 24

1. Bij besluit van Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Justitie gezamenlijk kunnen personen worden aangewezen die belast zijn met het toezicht op de naleving door de instellingen van deze wet.

2. De personen die op grond van het eerste lid belast zijn met het toezicht op de instellingen, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 10° tot en met 15°, kunnen het toezicht op een risicogeoriënteerde wijze uitoefenen.

3. De Nederlandsche Bank N.V. is belast met het toezicht op de naleving van de Verordening nr. 2006/1781/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie over de betaler.

4. Ten aanzien van personen die op grond van het eerste lid belast zijn met het toezicht op de naleving van de artikelen, genoemd in het eerste en derde lid, zijn de bepalingen van hoofdstuk 5, afdeling 5.2, van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.

5. Van een besluit tot aanwijzing op grond van het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

6. Bij ministeriële regeling kunnen banken die deel uitmaken van een groep banken die op 15 december 1977 blijvend was aangesloten bij een centrale kredietinstelling die controle uitoefent op de bedrijfsvoering en uitbesteding van die banken worden vrijgesteld van het toezicht door de Nederlandsche Bank N.V. op de naleving van deze wet, indien de centrale kredietinstelling toezicht houdt op die groep banken en in voldoende mate bevoegd is voor de naleving van deze wet noodzakelijke instructies te geven aan die banken. Aan deze vrijstelling kunnen beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden.

Artikel 25

Indien de personen die met wettelijk toezicht op instellingen zijn belast bij de uitoefening van hun taak feiten ontdekken die kunnen duiden op witwassen of financieren van terrorisme, lichten zij, zo nodig in afwijking van de toepasselijke wettelijke geheimhoudingsbepalingen, het meldpunt in.

Artikel 26

1. Onze Minister van Financiën kan een last onder dwangsom opleggen ter zake van overtreding van de artikelen 2, 3, eerste tot en met derde en zevende lid, 4, eerste lid, tweede lid, tweede volzin, derde lid, tweede volzin, en vierde lid, 5, eerste en derde lid, 6, tweede lid, 7, tweede lid, 8, 10, tweede lid, 11, 16, 17, tweede lid, 23 eerste en tweede lid, 33, 34 en 35 van deze wet, artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht en het bepaalde in Verordening (EG) nr. 2006/1781 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 november 2006 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie over de betaler (PbEU L 345).

2. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van degene die, in geval van bezwaren tegen diens handelen of nalaten in de beroepsuitoefening, onderworpen is aan tuchtrechtspraak.

Artikel 27

1. Onze Minister van Financiën kan een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding van de artikelen 2, 3, eerste tot en met derde en zevende lid, 4, eerste lid, tweede lid, tweede volzin, derde lid, tweede volzin, en vierde lid, 5, eerste en derde lid, 6, tweede lid, 7, tweede lid, 8, 10, tweede lid, 11, 16, eerste en tweede lid, 17, tweede lid, 23, eerste en tweede lid, 33, 34, en 35 van deze wet, artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht en het bepaalde in Verordening (EG) nr. 2006/1781 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 november 2006 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie over de betaler (PbEU L 345).

2. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van degene die, in geval van bezwaren tegen diens handelen of nalaten in de beroepsuitoefening, onderworpen is aan tuchtrechtspraak.

Artikel 28

1. Het bedrag van de bestuurlijke boete wordt bepaald door vermenigvuldiging van € 5445 met de factor die voor de desbetreffende categorie instelling in de bijlage bij dit artikel is bepaald.

2. De bijlage kan bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd.

Artikel 28a

Degene jegens wie Onze Minister van Financiën een handeling heeft verricht waaraan hij in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat deze hem wegens een overtreding een bestuurlijke boete zal opleggen, is niet verplicht ter zake daarvan enige inlichting te verstrekken. Hij wordt hiervan door Onze Minister van Financiën in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie met betrekking tot de desbetreffende overtreding wordt gevraagd.

Artikel 28b

1. Indien Onze Minister van Financiën voornemens is een bestuurlijke boete op te leggen, geeft hij de betrokkene daarvan kennis onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust.

2. In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht, stelt Onze Minister van Financiën de betrokkene in de gelegenheid om naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de bestuurlijke boete wordt opgelegd.

Artikel 28c

1. Onze Minister van Financiën legt de bestuurlijke boete op bij beschikking.

2. De beschikking vermeldt in ieder geval:

a. het feit ter zake waarvan de bestuurlijke boete wordt opgelegd, alsmede het overtreden voorschrift;

b. het bedrag van de bestuurlijke boete en de gegevens op basis waarvan dit bedrag is bepaald; en

c. de termijn, bedoeld in artikel 28d, eerste lid, waarbinnen de bestuurlijke boete moet worden betaald.

Artikel 28d

1. De bestuurlijke boete wordt betaald binnen zes weken na de inwerkingtreding van de beschikking waarbij zij is opgelegd.

2. De bestuurlijke boete wordt vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de dag waarop sedert de bekendmaking van de beschikking zes weken zijn verstreken.

3. Indien de bestuurlijke boete niet tijdig is betaald, stuurt Onze Minister van Financiën schriftelijk een aanmaning om binnen twee weken de boete, verhoogd met de kosten van de aanmaning, alsnog te betalen. De aanmaning bevat de aanzegging dat de bestuurlijke boete, voor zover deze niet binnen de gestelde termijn wordt betaald, overeenkomstig het vierde lid zal worden ingevorderd.

4. Bij gebreke van tijdige betaling kan Onze Minister van Financiën de bestuurlijke boete, verhoogd met de kosten van de aanmaning en van de invordering, bij dwangbevel invorderen.

5. Het dwangbevel wordt op kosten van de overtreder bij deurwaardersexploit betekend en levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

6. Gedurende zes weken na de dag van betekening staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de Staat.

7. Het verzet schorst de tenuitvoerlegging niet, tenzij de voorzieningenrechter van de rechtbank in kort geding desgevraagd anders beslist.

8. Het verzet kan niet worden gegrond op de stelling dat de bestuurlijke boete ten onrechte of op een te hoog bedrag is vastgesteld.

Artikel 28e

1. De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt indien ter zake van de overtreding op grond waarvan de boete kan worden opgelegd, tegen de overtreder een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvordering is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.

2. Het recht tot strafvervolging met betrekking tot een overtreding van de artikelen genoemd in artikel 27 vervalt, indien Onze Minister van Financiën ter zake van die overtreding reeds een boete heeft opgelegd.

Artikel 28f

1. De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt drie jaren na de dag waarop de overtreding is begaan.

2. De termijn bedoeld in het eerste lid wordt gestuit door de bekendmaking van de beschikking waarbij een bestuurlijke boete wordt opgelegd.

Artikel 28g

De werkzaamheden in verband met het opleggen van een dwangsom of van een bestuurlijke boete worden verricht door personen die niet betrokken zijn geweest bij het vaststellen van de overtreding en het daaraan voorafgegane onderzoek.

Artikel 29

Onze Minister van Financiën kan de bestuurlijke boete invorderen bij dwangbevel.

Artikel 30

In afwijking van artikel 8:7 van de Algemene wet bestuursrecht is voor beroep tegen besluiten op grond van deze wet de rechtbank te Rotterdam bevoegd.

Artikel 31

1. De bevoegdheden die Onze Minister van Financiën op grond van dit hoofdstuk heeft, kunnen bij algemene maatregel van bestuur worden overgedragen aan personen die ingevolge artikel 24, eerste lid, zijn aangewezen. Alsdan gelden de verplichtingen op grond van dit hoofdstuk jegens Onze Minister van Financiën als verplichtingen jegens de desbetreffende persoon.

2. Aan de overdracht, bedoeld in het eerste lid, kunnen beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden.

Artikel 32

Indien een instelling niet voldoet aan haar verplichtingen ingevolge artikel 16 of 17, tweede lid, kan de op grond van artikel 24, eerste lid, aangewezen persoon door middel van het geven van een aanwijzing de instelling verplichten binnen een door de op grond van artikel 24, eerste lid, aangewezen persoon gestelde termijn een bepaalde gedragslijn te volgen aangaande:

a. de ontwikkeling van interne procedures en controles ter voorkoming van witwassen en het financieren van terrorisme; en

b. de opleiding van werknemers als bedoeld in artikel 35.

HOOFDSTUK 5. BEPALINGEN MET BETREKKING TOT HET BEWAREN VAN BEWIJSSTUKKEN EN TRAINING

§ 5.1 Gegevens met betrekking tot cliëntenonderzoek

Artikel 33

1. Een instelling die op grond van deze wet de cliënt of zakelijke relatie heeft geïdentificeerd en zijn identiteit heeft geverifieerd, legt op toegankelijke wijze de volgende gegevens vast:

a. van natuurlijke personen:

1°. de geslachtsnaam, de voornamen, de geboortedatum, het adres en de woonplaats dan wel plaats van vestiging van de cliënt alsmede van degene die namens die natuurlijke persoon optreedt of een afschrift van het document dat een persoonidentificerend nummer bevat en aan de hand waarvan de identificatie heeft plaatsgevonden;

2°. de aard, het nummer en de datum en plaats van uitgifte van het document met behulp waarvan de identiteit is geverifieerd;

3°. de aard van de dienstverlening;

b. van naar Nederlands recht opgerichte rechtspersonen:

1°. de rechtsvorm, de statutaire naam, de handelsnaam, het adres met huisnummer, de postcode, de plaats van vestiging, het land van statutaire zetel en, indien de rechtspersoon bij een Kamer van Koophandel en Fabrieken is geregistreerd, het registratienummer bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken en de plaats van vestiging van de Kamer van Koophandel en Fabrieken die het desbetreffende handelsregister houdt en de wijze waarop de identiteit is geverifieerd;

2°. van degenen die voor de rechtspersoon bij de instelling optreden: de geslachtsnaam, de voornamen en de geboortedatum;

3°. de aard van de dienstverlening;

c. van buitenlandse rechtspersonen:

1°. de documenten aan de hand waarvan de identiteit is geverifieerd;

2°. van degenen die voor de rechtspersoon bij de instelling optreden: de geslachtsnaam, de voornamen en de geboortedatum;

3°. de aard van de dienstverlening.

2. Een instelling bewaart de in het eerste lid bedoelde gegevens op toegankelijke wijze gedurende vijf jaar na het tijdstip van het beëindigen van de zakelijke relatie of tot vijf jaar na het uitvoeren van de desbetreffende transactie.

§ 5.2 Gegevens met betrekking tot een ongebruikelijke transactie

Artikel 34

Een instelling bewaart de gegevens, bedoeld in artikel 16, tweede lid, op toegankelijke wijze gedurende vijf jaar na het tijdstip van het doen van de melding.

§ 5.3 Opleiding

Artikel 35

Een instelling draagt er zorg voor dat haar werknemers, voor zover relevant voor de uitoefening van hun taken, bekend zijn met de bepalingen van deze wet en opleidingen genieten die hen in staat stellen een ongebruikelijke transactie te herkennen.

HOOFDSTUK 6. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 36

De rechtsgeldigheid van een privaatrechtelijke rechtshandeling van een instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, welke is verricht in strijd met de bij of krachtens deze wet gestelde regels is niet uit dien hoofde aantastbaar.

Artikel 37

Een ontheffing die is verleend op grond van artikel 2, zesde lid, van de Wet identificatie bij dienstverlening, berust vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet op artikel 3, zevende lid.

Artikel 38

1. Artikel 3, eerste lid, is niet van toepassing ten aanzien van cliënten die reeds op grond van de Wet identificatie bij dienstverlening zijn geïdentificeerd of ten aanzien van wie geen verplichting tot identificatie op grond van die wet was vereist.

2. Gegevens van de in het eerste lid bedoelde personen die reeds op grond van de Wet identificatie bij dienstverlening zijn vastgelegd, worden geacht te zijn vastgelegd ingevolge deze wet.

Artikel 39

Een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet was opgelegd ter zake van overtreding van een voorschrift, gesteld bij of krachtens de Wet identificatie bij dienstverlening of de Wet melding ongebruikelijke transacties, wordt aangemerkt als een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 26 onderscheidenlijk 27.

Artikel 40

Op bezwaar of beroep, ingesteld vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet tegen een besluit op grond van de Wet identificatie bij dienstverlening of de Wet melding ongebruikelijke transacties, blijft het recht van toepassing dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.

Artikel 41

1. De personen die op grond van artikel 24, eerste lid, zijn belast met het toezicht op de naleving van deze wet, kunnen na inwerkingtreding van deze wet tot drie jaren na de dag waarop de overtreding is begaan een bestuurlijke boete opleggen terzake van overtreding van een voorschrift gesteld bij of krachtens de Wet identificatie bij dienstverlening of de Wet melding ongebruikelijke transacties.

2. Op een bestuurlijke boete als bedoeld in het eerste lid blijft het recht van toepassing dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.

Artikel 42

Een aanwijzing die is gegeven op grond van artikel 17u van de Wet melding ongebruikelijke transacties, wordt vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aangemerkt als een aanwijzing als bedoeld in artikel 32.

Artikel 43

De Wet inzake de geldtransactiekantoren wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 11 komt als volgt te luiden:

Artikel 11

Het is een instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, met uitzondering van een instelling als bedoeld in onderdeel 15°, verboden een zakelijke relatie aan te gaan met of een incidentele transactie als bedoeld in artikel 3, derde lid, onder b van die wet te verrichten ten behoeve van een geldtransactiekantoor waarop, naar de instelling weet of redelijkerwijs kan vermoeden, het verbod van artikel 3, eerste lid, van toepassing is.

2. In artikel 13 wordt de zinsnede «het meldpunt, bedoeld in artikel 2 van de Wet melding ongebruikelijke transacties» vervangen door: het Meldpunt ongebruikelijke transacties, bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.

Artikel 44

In artikel 1, onder 2°, van de Wet op de economische delicten vervallen de zinsneden met betrekking tot de Wet melding ongebruikelijke transacties en de Wet identificatie bij dienstverlening en wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd: de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, de artikelen 2, 3, eerste lid, 4, eerste lid, 5, eerste en derde lid, 8, 16, 17, tweede lid, 23 eerste en tweede lid, 33 en 34.

Artikel 45

Artikel 27, eerste lid, onderdeel b, onder 3°, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur komt als volgt te luiden:

3°. het Meldpunt ongebruikelijke transacties en die ingevolge artikel 14, derde lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme kunnen worden verstrekt;.

Artikel 46

Artikel 40, vierde lid, van de Wet op het Centraal bureau voor de statistiek vervalt.

Artikel 47

In artikel 13, eerste lid, onder b, van de Wet toezicht trustkantoren wordt de zinsnede «de Wet melding ongebruikelijke transacties» vervangen door: de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.

Artikel 48

In artikel 4h, eerste lid, van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen wordt de zinsnede «de Wet identificatie bij dienstverlening» vervangen door: de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.

Artikel 48a

Indien het bij koninklijke boodschap van 22 juli 2004 ingediende voorstel van wet houdende aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht (Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht) (29 702) tot wet is of wordt verheven en die wet in werking is getreden of treedt, vervallen de artikelen 28a tot en met 28g.

Artikel 48b

De Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt als volgt gewijzigd:

1

In artikel 25, derde lid, onderdeel b, wordt «de artikelen 52a en 53» vervangen door: artikel 53.

2

In artikel 27e, onderdeel b, wordt «de artikelen 52a en 53» vervangen door: artikel 53.

3

In artikel 47b, tweede lid, vervalt de zinsnede «, een document dat op hem betrekking heeft als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage te verstrekken en een afschrift daarvan in de administratie te laten opnemen».

4

Artikel 52a vervalt.

5

In artikel 54 wordt «de artikelen 52 of 52a» vervangen door: artikel 52.

6.

Artikel 68, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt «50, eerste lid, en 52a, onderdelen a en b» vervangen door: en 50, eerste lid.

2  In onderdeel c wordt «35e, eerste lid, aanhef en onderdelen a, b, d, e en f» vervangen door: 35e, aanhef en onderdelen a, b, d, en e.

Artikel 48c

In de Invorderingswet 1990 wordt in artikel 49, vierde lid, onderdeel b, «de artikelen 52a en 53» vervangen door: artikel 53.

Artikel 48d

De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:

1

In artikel 29 vervalt het vierde lid.

2

In artikel35a, derde lid, wordt «artikel 35e, eerste lid, onderdeel e» vervangen door: artikel 35e, onderdeel e.

3

In artikel 35d vervalt het derde lid.

4

In artikel 35e vervallen het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.

Artikel 48e

In de Arbeidsomstandighedenwet wordt in artikel 24, zesde lid, «artikel 47b, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen» vervangen door: artikel 47b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

Artikel 48f

In de Wet arbeid vreemdelingen wordt in artikel 16 «artikel 47b, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen» vervangen door: artikel 47b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

Artikel 49

De Wet identificatie bij dienstverlening en de Wet melding ongebruikelijke transacties worden ingetrokken.

Artikel 50

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 51

Deze wet wordt aangehaald als: Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden,

Gegeven

De minister van Financiën,

De minister van Justitie,

Bijlage als bedoeld in artikel 28 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme

Categorie-indeling

1. Voor de instellingen die onder de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme vallen geldt de volgende categorie-indeling:

a. voor een kredietinstelling als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht:

Categorie I: met een balanstotaal van minder dan € 45 378 000; factor: 1;

Categorie II: met een balanstotaal van ten minste € 45 378 000, maar minder dan € 453 780 000; factor: 2;

Categorie III: met een balanstotaal van ten minste € 453 780 000, maar minder dan € 4 537 800 000; factor: 3;

Categorie IV: met een balanstotaal van ten minste € 4 537 800 000, maar minder dan € 45 378 020 000; factor: 4;

Categorie V: met een balanstotaal van ten minste € 45 378 020 000; factor: 5.

b. voor een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht:

Categorie I: met een eigen vermogen van minder dan € 453 800; factor: 1;

Categorie II: met een eigen vermogen van ten minste € 453 800, maar minder dan € 4 538 000; factor: 2;

Categorie III: met een eigen vermogen van ten minste € 4 538 000, maar minder dan € 45 378 000 ; factor: 3;

Categorie IV: met een eigen vermogen van ten minste € 45 378 000, maar minder dan € 453 780 000; factor: 4;

Categorie V: met een eigen vermogen van ten minste € 453 780 000; factor: 5.

c. Voor een geldtransactiekantoor als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wet inzake de geldtransactiekantoren, een speelcasino als bedoeld in artikel 27g, tweede lid, van de Wet op de kansspelen, of een onderneming die creditcards uitgeeft:

Categorie I: met een opbrengst van minder dan € 45 400; factor: 0,25;

Categorie II: met een opbrengst van ten minste € 45 400, maar minder dan € 90 800; factor: 0,5;

Categorie III: met een opbrengst van ten minste € 90 800, maar minder dan € 226 900; factor: 1;

Categorie IV: ingeschreven geldtransactiekantoren met een opbrengst van ten minste € 226 900, maar minder dan € 453 800; factor: 2;

Categorie V: ingeschreven geldtransactiekantoren met een opbrengst van ten minste € 453 800; factor: 3.

d. Voor een beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht:

Categorie I: met een eigen vermogen van minder dan € 136 100; factor: 1;

Categorie II: met een eigen vermogen van ten minste € 136 100, maar minder dan € 272 300; factor: 2;

Categorie III: met een eigen vermogen van ten minste € 272 300, maar minder dan € 453 800; factor: 3;

Categorie IV: met een eigen vermogen van ten minste € 453 800, maar minder dan € 4 538 000; factor: 4;

Categorie V: met een eigen vermogen van ten minste € 4 538 000; factor: 5.

e. Voor een verzekeraar als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht:

Categorie I: met een balanstotaal van minder dan € 13 613 000; factor: 1;

Categorie II: met een balanstotaal van ten minste € 13 613 000, maar minder dan € 68 067 000; factor: 2;

Categorie III: met een balanstotaal van ten minste € 68 067 000, maar minder dan € 340 335 000; factor: 3;

Categorie IV: met een balanstotaal van ten minste € 340 335 000, maar minder dan € 1 361 340 000; factor: 4;

Categorie V: met een balanstotaal van ten minste € 1 361 340 000; factor: 6.

f. Voor instellingen, niet genoemd in de onderdelen a tot en met e:

Categorie I: instellingen met een omzet van minder dan € 45 400; factor: 0,5;

Categorie II: instellingen met een omzet van ten minste € 45 400, maar minder dan € 90 800; factor: 1;

Categorie III: instellingen met een omzet van ten minste € 90 800, maar minder dan € 226 900; factor: 2;

Categorie IV: instellingen met een omzet van ten minste € 226 900, maar minder dan € 453 800; factor: 3;

Categorie V: instellingen met een omzet van ten minste € 453 800; factor: 4.

2. Indien de gegevens omtrent het balanstotaal, het eigen vermogen, de opbrengst of de omzet niet aan Onze Minister beschikbaar zijn gesteld, kan Onze Minister aan degene aan wie de boete wordt opgelegd, verzoeken deze gegevens binnen een door hem te stellen termijn te verstrekken. Indien de betrokkene niet binnen de gestelde termijn voldoet aan dit verzoek, is bij de vaststelling van de hoogte van de boete categorie V van toepassing.

Naar boven