31 200 IIA
Vaststelling van de begrotingsstaat van de Staten-Generaal (IIA) voor het jaar 2008

B
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 maart 2008

Eind 2007 hebben wij een gesprek gehad aangaande de omgangsvormen tussen regering en Staten-Generaal bij de opstelling van de raming en de begrotingswet van de beide Kamers. U heeft me toen gevraagd mijn opvatting over het zogenaamde herenakkoord (2002) per brief aan u kenbaar te maken. Ik heb toegezegd dat snel te doen. Omdat kort daarop duidelijk werd dat de Tweede Kamer de behandeling van de tweede wijziging van de comptabiliteitswet (CW) en de daarbij eerder ingediende amendementen zou hernemen, heb ik in afwachting van de uitkomst daarvan u niet eerder kunnen informeren.

Tijdens het debat met de Tweede Kamer over de wijziging van de CW is uitvoerig stilgestaan bij het punt van de zelfstandige begrotingsautoriteit van de Staten-Generaal. Het lid Mastwijk heeft daarover een nieuw amendement ingediend, waarop de discussie zich eerst en vooral richtte. Ik heb tijdens dit debat aangegeven dat mijn doel blijft om materieel invulling te geven aan de wens van de Staten-Generaal voor een zelfstandige begrotingsautoriteit. Daarmee bevestig ik de intentie zoals die achter het herenakkoord van 2002 lag. Het is in mijn ogen wenselijk het herenakkoord te actualiseren en te preciseren om daarmee een einde te maken aan de discussies van de afgelopen periode. Ik beoog vooral praktische afspraken te maken met de Staten-Generaal over de procedure voor de begrotingsvoorbereiding.

Deze afspraken kunnen wat mij betreft nader worden uitgewerkt in een draaiboek dat wordt vastgelegd in een nieuw te sluiten akkoord tussen de Staten-Generaal en de regering. Voor de volledigheid verwijs ik naar de bijgevoegde brief1, die ik naar aanleiding van het debat over de CW naar de Tweede Kamer heb verzonden.

Ik vertrouw erop u hiermee voor dit moment voldoende te hebben geïnformeerd en zal u indien nodig na afronding van de beraadslaging in de Tweede Kamer over de CW nader berichten.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst


XNoot
1

Kamerstukken II 2007–2008, 29 833, nr. 16.

Naar boven