E
NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD
De leden van de fractie van de VVD hadden met belangstelling kennis genomen
van de memorie van antwoord inzake het bovenvermelde wetsvoorstel. Deze leden
vroegen een organogram te leveren waaruit de huidige betrokkenheid van de
rijksoverheid blijkt, rekening houdend met deze en andere recente wetten en
besluiten. Voorts vroegen zij nogmaals daarbij aan te geven welke participatiegraad
per onderdeel geldt en welk financieel belang per onderdeel aan de orde is.
Ik begrijp de vraag van de leden van de fractie van de VVD zo dat zij
een organogram willen van de belangen van de rijksoverheid in bedrijven die
zich bezighouden met het opsporen en winnen van, het transport van en de handel
in aardgas. Deze vraag kan als volgt worden beantwoord. De belangen van de
staat in de opsporing en winning van de koolwaterstoffen aardgas en aardolie
zijn ingevolge de Mijnbouwwet ondergebracht bij Energie Beheer Nederland B.V.
(«EBN»). De aandelen van EBN zijn voor 100% in handen van
de staat. Op basis van overeenkomsten van samenwerking met houders van opsporings-
en winningsvergunningen participeert EBN op grond van de Mijnbouwwet voor
40% in opsporings- en winningsactiviteiten die worden verricht uit
hoofde van 26 opsporingsvergunningen offshore en in 115 winningsvergunningen,
waarvan 20 onshore en 95 offshore. Voorts heeft EBN voor 40% belang
in een drietal ondergrondse bergingen van aardgas in Norg, Alkmaar en Grijpskerk;
deze bergingen zijn dienstig aan de productie van gas uit de kleine velden.
Verder participeert EBN in joint ventures voor enkele pijpleidingen voor gastransport
op het continentaal plat, te weten NOGAT (Northern Offshore Gas Transport),
NGT (Noordgastransportleiding) en WGT (Westgastransportleiding) en de uitbreidingen
die hierop zijn aangebracht. Deze pijpleidingen zijn onder meer van belang
voor en dienstig aan de afvoer en het transport van het in de kleine velden
offshore gewonnen aardgas.
Wat betreft de infrastructuur voor het transport van gas is de deelname
van de staat in het aardgas infrastructuurbedrijf de N.V. Nederlandse Gasunie
(«Gasunie») relevant. De aandelen van deze vennootschap berusten
eveneens volledig bij de staat. Gasunie is de eigenaar van het landelijk gastransportnet
en zowel voor Nederland als (Noord West) Europa een onafhankelijke aanbieder
van gastransport en gasinfrastructuur en daarmee verwante diensten als LNG
en opslag. Haar 100% dochteronderneming Gas Transport Services B.V.
(«GTS») is op grond van de artikelen 2 en 4 van de
Gaswet met instemming van de Minister van Economische Zaken aangewezen als
de netbeheerder van het landelijk gastransportnet en belast met wettelijke
taken op het gebied van het transport, het beheer en de ontwikkeling van het
landelijk gastransportnet en – ingevolge artikel 54a van de Gaswet –
met de inname van het uit de Nederlandse gasvelden on- en offshore gewonnen
aardgas. Andere activiteiten van Gasunie zijn, om de onafhankelijkheid van
het netbeheer te waarborgen, ondergebracht en gestructureerd in separate vennootschappen
en deelnemingen. De activiteiten die Gasunie door middel van haar deelnemingen
verricht, houden alle nauw verband met het transport van aardgas in ruime
zin.
Ten slotte is voor de handel in aardgas relevant de deelname van de staat
in GasTerra B.V. («GasTerra»), een internationaal opererende handelsonderneming
in aardgas. De staat neemt onmiddellijk voor 10% en middellijk (via
EBN) voor 40% deel in het aandelenkapitaal van deze vennootschap. De
overige aandeelhouders Shell Nederland B.V. en Esso Nederland B.V. hebben
ieder 25% van de aandelen van GasTerra. GasTerra vervult ingevolge
artikel 54 van de Gaswet publieke taken op het terrein van het kleine velden
beleid. Zij is gehouden zorg te dragen voor de afname van het aardgas uit
de kleine velden als de desbetreffende vergunninghouders daarom verzoeken
en de afname van het uit het balansveld Groningen gewonnen aardgas daarop
af te stemmen.
Het organogram1 waarnaar door de leden van
de VVD-fractie was gevraagd waarin het bovenstaande schematisch is weergegeven,
is als bijlage bij deze nadere memorie van antwoord gevoegd.
De minister van Economische Zaken,
M. J. A. van der Hoeven