B
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE
ORDENING EN MILIEU/WONEN, WIJKEN EN INTEGRATIE1
Het voorbereidend onderzoek heeft de commissie, in het bijzonder de leden
van de PvdA-fractie, aanleiding gegeven tot het
maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling
kennis genomen van de Wijziging van de Wet op de architectentitel. Dit wetsvoorstel
geeft uitvoering aan de Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van
7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (hierna:
de richtlijn). De voorgestelde wijziging is voor deze leden aanleiding om
enkele vragen te stellen over de bij- en nascholing en meer in het bijzonder
het verplichtende karakter ervan en de wijze van handhaving.
Artikel 22 van de richtlijn legt de EU-lidstaten de plicht op om te waarborgen
dat architecten door bij- en nascholing of permanente educatie voldoende op
de hoogte kunnen blijven van de vooruitgang op hun vakgebied om hun beroep
op veilige en efficiënte manier te kunnen blijven uitoefenen. De bewoordingen
van de richtlijn lijken de wetgever geen ruimte te bieden voor een vrijblijvende
regeling inzake permanente educatie voor architecten. Het voorliggende wetsvoorstel
bevat echter – anders dan in het oorspronkelijke voorstel beoogd –
een regeling met een hoge mate van vrijblijvendheid (art. 27). De architect
dient weliswaar door middel van bij- en nascholing zelf de ontwikkelingen
op het vakgebied bij te houden, maar er is geen controle op de naleving van
die plicht. Het gevolg hiervan is dat het niet volgen van bij- en nascholing
niet tot enige sanctie leidt: iedereen die staat ingeschreven in het architectenregister
blijft daarin ingeschreven, ongeacht of bij- en nascholing is gevolgd. De
vraag die de leden van de PvdA-fractie aan de minister willen stellen, is
hoe met deze open eind regeling de Nederlandse regering kan voldoen aan zijn
EU-verplichting te waarborgen dat de Nederlandse architecten door bij- en
nascholing op de hoogte blijven van de vooruitgang op het vakgebied?
In het verlengde van deze vraag, bevreemdt het de leden van de PvdA-fractie
dat bij andere beroepen die ook onder de richtlijn vallen (denk aan artsen,
verpleegkundige of apotheker) een andere afweging wordt gemaakt dan voor de
architecten. Daar is de nascholingsverplichting strikter omschreven dan voor
de architecten zoals met deze wijziging wordt voorgesteld. De consument moet
er toch op kunnen vertrouwen dat een in het architectenregister ingeschreven
architect gedurende de beroepsuitoefening zijn kennis en vaardigheden op peil
houdt?
Bij de behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer is een onderscheid
gemaakt tussen titelbescherming en beschermd beroep. In het geval van de architecten
zou het om het eerste gaan en dat wordt aangevoerd als rechtvaardiging voor
het afzien van verplichte bijscholing met sancties. Graag vernemen de leden
van de PvdA-fractie van de minister wat dit onderscheid nu precies inhoudt,
en waarom een verschil met andere beroepen is aangebracht. Dit alles tegen
de achtergrond van het feit dat het naar het oordeel van deze leden van groot
belang is dat de kwaliteit en veiligheid van het werk van architecten naar
behoren wordt geborgd.
In het wetsvoorstel wordt voorzien in een bevoegdheid voor de Stichting
Bureau Architectenregister (SBA) om kwalitatieve beleidsregels vast te stellen
ter zake van passende bij- en nascholing. De overweging die door de Tweede
Kamer naar voren is gebracht en overgenomen, is dat niet de wetgever, maar
de beroepsgroep zelf beleidsregels voor bij- en nascholing zou moeten geven.
Het wetsvoorstel voorziet nu in een bevoegdheid voor de SBA om kwalitatieve
beleidsregels vast te stellen ter zake van passende bij- en nascholing. Deze
regels dienen de architecten houvast te bieden wanneer zij in elk geval geacht
worden te hebben voldaan aan de wettelijke verplichting tot bij- en nascholing.
De vraag van de leden van de PvdA-fractie is hoe de minister het nut en de
effectiviteit van deze regels beoordeelt als op het niet volgen van de bij-
en nascholing geen sanctie staat wat het voeren van de architectentitel betreft.
Is het risico niet erg groot dat het bij een ritueel blijft en dat het gewenste
civiele effect uitblijft? Wat is in de zienswijze van de minister nu precies
de rol van de SBA in dezen?
Tenslotte. Het wetsvoorstel is een tussenstap op weg naar een volledige
herziening van de Wet op de architectentitel, waarin verdergaande kwaliteitseisen
zullen worden gesteld voor inschrijving in het architectenregister. Daarbij
is het de bedoeling dat de SBA wordt omgevormd tot een openbaar lichaam in
de zin van artikel 134 van de Grondwet en dat de uitvoering van de uit de
wet voortvloeiende taken bij dit openbaar lichaam wordt belegd (Tweede Kamer
2007–2008, 25 268, nr. 52). Kan de minister aangeven hoe het onderhavige
voorstel zich verhoudt tot het in de herfst van 2008 in te dienen herzieningsvoorstel?
De commissie ziet de antwoorden met belangstelling tegemoet.
De voorzitter van de commissie,
Meindertsma
De griffier van de commissie,
Van Dooren
XNoot
1Samenstelling:
Van den Berg (SGP), Meindertsma (PvdA), voorzitter, Meulenbelt (SP), Rosenthal
(VVD), Swenker (VVD), Slagter-Roukema (SP), Schouw (D66), Putters (PvdA),
Eigeman (PvdA), Leijnse (PvdA), Thissen (GL), Slager (SP), Hendrikx (CDA),
De Boer (CU), Willems (CDA), Hofstra (VVD), Asscher (VVD), Klein Breteler
(CDA), Huijbregts-Schiedon (VVD), Laurier (GL), Meurs (PvdA), Leunissen (CDA),
De Vries-Leggedoor (CDA), vice-voorzitter, Janse de Jonge (CDA), Koffeman
(PvdD), Böhler (GL), Kuiper (CU), Lagerwerf-Vergunst (CU), Smaling (SP)
en Yildirim (Fractie-Yildirim).