Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | 30887 nr. A |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | 30887 nr. A |
11 oktober 2007
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet belastingen op milieugrondslag te wijzigen teneinde de regelgeving te vereenvoudigen, in de praktijk toegepaste gedragslijnen in de wet vast te leggen en de wetgeving beter op de uitvoeringspraktijk te laten aansluiten, de energiebelasting aan te passen aan ontwikkelingen op de energiemarkt en de implementatie van EU-regelgeving aan te vullen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet belastingen op milieugrondslag wordt als volgt gewijzigd:
A. Artikel 1, onderdeel d, komt te luiden:
d. een belasting op kolen;.
B. Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «artikel 20, eerste lid, onderdeel a, en artikel 36a, eerste lid, onderdelen m, n en o» vervangen door: artikel 20, onderdeel a, en artikel 36a, eerste lid, onderdelen m en n.
2. In het tweede lid wordt «PbEG L 283» vervangen door: PbEU L 283.
C. Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel f, wordt «kubieke meters» vervangen door: kubieke meter.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen worden als één inrichting aangemerkt:
a. inrichtingen die een samenhangend geheel vormen;
b. inrichtingen van dezelfde houder die op minder dan een kilometer afstand van elkaar gelegen zijn en die worden gebruikt voor overeenkomstige doeleinden.
3. Het vierde lid vervalt onder vernummering van het vijfde lid tot vierde lid.
D. Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste tot en met derde lid wordt «kubieke meters» vervangen door: kubieke meter.
2. In het derde lid wordt «Op voordracht van Onze Ministers kunnen bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld» vervangen door: Bij op voordracht van Onze Ministers vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld.
3. In het vierde lid wordt «Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld» vervangen door: Bij regeling van Onze Minister worden nadere regels gesteld.
E. Het opschrift van afdeling 4 van hoofdstuk II komt te luiden: AFDELING 4. TARIEF
F. Artikel 8 komt te luiden:
1. Het tarief bedraagt per kubieke meter onttrokken grondwater € 0,1855.
2. In afwijking van het eerste lid bedraagt het tarief nihil voor onttrekkingen door middel van een inrichting waarbij grondwater wordt onttrokken en vervolgens in een gesloten systeem weer volledig wordt teruggevoerd in hetzelfde watervoerende pakket als waaraan het is onttrokken, in overeenstemming met de voorwaarden welke daartoe zijn gesteld in de vergunning die voor het onttrekken en terugvoeren van water is verleend ingevolge de Grondwaterwet.
3. In afwijking van het eerste lid bedraagt het tarief voor onttrekkingen met behulp van een OEDI per kubieke meter onttrokken grondwater € 0,0600 voor zover de in een jaar onttrokken hoeveelheid grondwater de in dat jaar geïnfiltreerde hoeveelheid water niet overschrijdt, met dien verstande dat in dat geval de onttrekking door middel van een oevergrondwaterwinning en de infiltratie niet in aanmerking wordt genomen.
G. Artikel 9 komt te luiden:
De in artikel 6, tweede lid, bedoelde vermindering bedraagt per kubieke meter geïnfiltreerd water € 0,1554.
H. Na artikel 9 wordt, onder wijziging van afdeling 4a van hoofdstuk II in afdeling 4b, een opschrift ingevoegd, luidende: AFDELING 4A. VRIJSTELLINGEN
I. Artikel 10 komt te luiden:
1. Vrijgesteld zijn de volgende onttrekkingen van grondwater:
a. onttrekking door middel van een inrichting met een pompcapaciteit die niet meer bedraagt dan tien kubieke meter per uur;
b. onttrekking door middel van een inrichting die uitsluitend wordt gebruikt voor het drooghouden van een bouwput ten behoeve van bouw- en waterbouwkundige werken, indien de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 50 000 kubieke meter per maand en de onttrekking niet langer duurt dan vier aaneengesloten maanden;
c. onttrekking door middel van een inrichting die bij wijze van proef grondwater aan de bodem onttrekt, indien de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 50 000 kubieke meter per maand en de onttrekking niet langer duurt dan vier aaneengesloten maanden;
d. onttrekking door middel van een inrichting ten behoeve van noodvoorzieningen, waaronder mede wordt verstaan brandputten, koeling van noodstroomaggregaten, sprinklerinstallaties en dergelijke, indien deze uitsluitend worden gebruikt in buitengewone omstandigheden;
e. onttrekking door middel van een inrichting die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend wordt gebruikt voor beregenings- of bevloeiingsdoeleinden, dan wel voor beide doeleinden;
f. onttrekkingen in het kader van een bodem- of grondwatersaneringsproject;
g. onttrekkingen ten behoeve van koude- en warmteopslag door middel van een inrichting waarbij grondwater wordt onttrokken en vervolgens in een gesloten systeem weer volledig wordt teruggevoerd in hetzelfde watervoerende pakket als waaraan het is onttrokken, in overeenstemming met de voorwaarden welke daartoe zijn gesteld in de vergunning die voor het onttrekken en terugvoeren van water is verleend ingevolge de Grondwaterwet;
h. onttrekkingen ten behoeve van het gebruik als spoelwater voor meermaals te gebruiken productverpakkingen;
i. onttrekkingen ten behoeve van landijsbanen.
2. Een vrijstelling als bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en c, wordt slechts één maal per inrichting verleend.
3. Indien zich in de in het eerste lid, onderdelen b en c, bedoelde periode van vier aaneengesloten maanden ten gevolge van aantoonbare overmacht een onderbreking in de werkzaamheden voordoet, wordt die periode verlengd met een periode die gelijk is aan de duur van de overmachtsituatie.
J. In artikel 10a vervallen het tweede tot en met vierde lid en het zesde lid onder vernummering van het vijfde lid tot tweede lid.
K. Artikel 11 komt te luiden:
1. De belastingplichtige voert een administratie waaruit de hoeveelheden van de onttrekkingen en van de infiltraties van water duidelijk blijken.
2. Geen administratie behoeft te worden gevoerd ter zake van een onttrekking als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdelen a, d, e, f, g en i.
3. Geen administratie behoeft te worden gevoerd ter zake van een onttrekking als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdelen b en c, indien vaststaat dat de onttrekking niet langer dan twee aaneengesloten maanden zal duren en de pompcapaciteit van de inrichting minder dan zestig kubieke meter per uur bedraagt.
4. Bij regeling van Onze Minister worden nadere regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop aan de in het eerste lid bedoelde verplichting wordt voldaan.
L. Artikel 11a, onderdeel e, komt te luiden:
e. particuliere installatie voor centrale watervoorziening: installatie voor de levering van water aan meer dan een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met e, van de Wet waardering onroerende zaken, welke installatie permanent is aangesloten op het distributienet van een waterleidingbedrijf of van een afzonderlijke watervoorziening.
M. Artikel 11c wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en tweede lid wordt «12 maanden» vervangen door: twaalf maanden.
2. In het derde lid wordt «het aantal onroerende zaken, bedoeld in artikel 16, onderdeel c, van de Wet waardering onroerende zaken» vervangen door: het aantal onroerende zaken, bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met e, van de Wet waardering onroerende zaken.
3. In het vierde lid wordt «kunnen nadere regels worden gesteld» vervangen door: worden nadere regels gesteld.
N. In artikel 11e, eerste en tweede lid, wordt «kubieke meters» vervangen door: kubieke meter.
O. Artikel 11f komt te luiden:
1. De belasting wordt verschuldigd:
a. in gevallen waarin een voorschotnota wordt uitgereikt of, indien geen voorschotnota wordt uitgereikt, een voorschotbedrag wordt ontvangen:
1°. op het tijdstip waarop een voorschotnota wordt uitgereikt onderscheidenlijk een voorschotbedrag wordt ontvangen; alsmede
2°. op het tijdstip van de uitreiking van de eindfactuur over een verbruiksperiode;
b. in gevallen waarin geen voorschotnota wordt uitgereikt en geen voorschotbedrag wordt ontvangen, op het tijdstip van de uitreiking van de factuur;
c. in overige gevallen op het tijdstip waarop de levering plaatsvindt.
2. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, onder 1°, in samenhang met artikel 11c, eerste lid, wordt de hoeveelheid leidingwater, waarop de voorschotnota dan wel het voorschotbedrag is gebaseerd, aangemerkt als geleverde hoeveelheid.
3. In gevallen waarin per verbruiksperiode van twaalf maanden meer dan 300 kubieke meter leidingwater via een aansluiting aan een verbruiker wordt geleverd en ter zake van die levering voorschotnota’s worden uitgereikt of voorschotbedragen worden ontvangen, wordt bij de berekening van de op de verbruiksperiode betrekking hebbende voorschotbedragen naar evenredigheid rekening gehouden met de belasting die overeenkomstig artikel 11c, eerste lid, ter zake van de hoeveelheid van 300 kubieke meter verschuldigd is.
4. Onder de in het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, bedoelde eindfactuur wordt verstaan de factuur die wordt opgemaakt na afloop van een verbruiksperiode en waarin verrekening plaatsvindt met de op deze verbruiksperiode betrekking hebbende voorschotbedragen.
5. Indien de in het vierde lid bedoelde verrekening leidt tot een lager bedrag dan over de verbruiksperiode aan belasting is voldaan, wordt het verschil in mindering gebracht op de aangifte over het tijdvak waarin de eindfactuur is uitgereikt.
P. In artikel 11g wordt na «kubieke meter» ingevoegd: leidingwater.
Q. Het tweede lid van artikel 11h alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid vervallen.
R. Het opschrift van afdeling 6 van hoofdstuk IIA komt te luiden: AFDELING 6. TERUGGAAF
S. Artikel 11i vervalt.
T. Artikel 11j wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «12 maanden» vervangen door: twaalf maanden.
2. Het derde lid wordt vervangen door:
3. Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de indiening van het verzoek en de wijze waarop kan worden aangetoond dat aan de voorwaarden voor teruggaaf wordt voldaan.
4. Bij regeling van Onze Minister worden nadere regels gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.
U. Artikel 11k komt te luiden:
1. De in artikel 11d bedoelde belastingplichtige voert een administratie waaruit duidelijk alle gegevens blijken die voor de heffing van de belasting van belang kunnen zijn.
2. Bij regeling van Onze Minister worden nadere regels gesteld omtrent de wijze waarop aan de in het eerste lid bedoelde verplichting wordt voldaan.
V. Artikel 12, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel e vervalt.
2. De onderdelen f tot en met j worden geletterd e tot en met i.
W. Artikel 13, derde lid, vervalt.
X. In artikel 15, tweede lid, wordt «Door Onze Ministers kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld» vervangen door: Bij regeling van Onze Ministers kunnen regels worden gesteld.
Y. Artikel 16 komt te luiden:
De belasting wordt verschuldigd op het tijdstip waarop:
a. de afvalstoffen ter verwijdering worden afgegeven;
b. de afvalstoffen binnen de inrichting waarin deze stoffen zijn ontstaan, worden verwijderd.
Z. Na artikel 16 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Op de verschuldigde belasting wordt in mindering gebracht de belasting ter zake van stoffen, preparaten of andere producten die de inrichting, al dan niet na nuttige toepassing, hebben verlaten, met dien verstande dat de vermindering niet wordt toegepast ter zake van percolaat of stortgas.
2. Indien bij de afgifte van een afzonderlijke, duidelijk herkenbare afvalstoffenstroom aan een inrichting bekend is dat deze niet uitsluitend bestaat uit voor verwijdering bestemde afvalstoffen, kan de inspecteur op schriftelijk verzoek van de belastingplichtige toestaan dat voor de berekening van de verschuldigde belasting met betrekking tot die afvalstroom de totale hoeveelheid afgegeven afvalstoffen door toepassing van een verhoudingsgetal wordt herleid tot de hoeveelheid voor verwijdering afgegeven afvalstoffen.
3. Het in het tweede lid bedoelde verhoudingsgetal wordt gebaseerd op de gegevens uit het voorafgaande tijdvak. Na afloop van het kalenderjaar vindt herrekening plaats op de voet van het eerste lid.
4. Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur kunnen voorwaarden en beperkingen worden gesteld waaronder de in het eerste lid bedoelde vermindering van belasting en het in het tweede lid bedoelde verhoudingsgetal worden toegepast.
5. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.
AA. Het opschrift van afdeling 4 van hoofdstuk III komt te luiden: AFDELING 4. TARIEF
BB. Artikel 17 komt te luiden:
1. Het tarief bedraagt in geval van:
a. het storten van afvalstoffen: € 86,91 per 1000 kilogram;
b. het verbranden van afvalstoffen: nihil.
2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, bedraagt het tarief € 14,34 per 1000 kilogram voor:
a. afvalstoffen die uitsluitend bestaan uit de categorieën van afvalstoffen, genoemd in artikel 1, eerste lid, onder 17 en 21, van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen;
b. gevaarlijke afvalstoffen als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer;
c. afvalstoffen met een volumieke massa van meer dan 1100 kilogram per kubieke meter;
d. bij regeling van Onze Ministers aan te wijzen afvalstoffen die niet verbrandbaar en niet herbruikbaar zijn, die onvermengd zijn met andere afvalstoffen en die rechtstreeks door de producent worden aangeboden.
3. Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur kunnen voorwaarden worden gesteld met betrekking tot de toepassing van het tweede lid.
4. Bij regeling van Onze Ministers kunnen regels worden gesteld omtrent de wijze waarop de in het tweede lid bedoelde afvalstoffen moeten worden aangeboden.
CC. Na artikel 17 wordt, onder wijziging van afdeling 4a van hoofdstuk III in afdeling 4b, een opschrift ingevoegd, luidende: AFDELING 4A. VRIJSTELLING
DD. Artikel 18 komt te luiden:
1. Vrijgesteld is de verwijdering van baggerspecie.
2. Indien baggerspecie ter verwijdering wordt afgegeven aan inrichtingen waar op grond van de voor die inrichting geldende vergunning, bedoeld in de Wet milieubeheer, ook andere afvalstoffen dan baggerspecie mogen worden gestort, wordt door de aanbieder van de baggerspecie aan de houder van de inrichting een verklaring overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van baggerspecie.
3. De in het tweede lid bedoelde verklaring wordt verstrekt door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
EE. Artikel 18b komt te luiden:
1. Op verzoek wordt teruggaaf verleend van belasting ter zake van afvalstoffen die afkomstig zijn van een overtreder jegens wie krachtens artikel 18.2 van de Wet milieubeheer bestuursdwang is toegepast, indien:
a. de afvalstoffen ter verwijdering aan een inrichting zijn afgegeven door of vanwege het bevoegd gezag van een provincie of van een gemeente;
b. de afvalstoffenbelasting door de houder van de inrichting bij de provincie of de gemeente in rekening is gebracht;
c. de afvalstoffen gescheiden van andere afvalstoffen zijn afgegeven aan de inrichting; en
d. de kosten die verband houden met de toepassing van bestuursdwang, hieronder begrepen de stortkosten, de verschuldigde afvalstoffenbelasting en de overige kosten die direct met de verwijdering van de afvalstoffen verband houden, niet of niet geheel verhaald kunnen worden op de overtreder.
2. De teruggaaf wordt verleend aan de provincie of de gemeente, die de afvalstoffen ter verwijdering heeft afgegeven.
3. De teruggaaf bedraagt maximaal de betaalde afvalstoffenbelasting die naar evenredigheid is toe te rekenen aan het deel van de totale kosten van de toepassing van bestuursdwang dat niet verhaald kan worden op de overtreder.
FF. Artikel 18c vervalt.
GG. Artikel 19, tweede lid, vervalt onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.
HH. Het opschrift van hoofdstuk IV komt te luiden: HOOFDSTUK IV. KOLENBELASTING
II. De afdelingen 1 tot en met 7 van hoofdstuk IV met inbegrip van de artikelen 20 tot en met 29 worden vervangen door:
Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. kolen: producten van de GN-codes 2701, 2702 en 2704;
b. brandstof: stof – met inbegrip van alle daaraan toegevoegde stoffen – dienende voor de verbranding met het doel de daarbij ontstane energie te benutten;
c. duaal gebruik: aanwenden van kolen zowel als verwarmingsbrandstof als voor andere doeleinden dan als motor- of verwarmingsbrandstof;
d. vervaardigen van kolen: elk handelen waarbij of waardoor kolen ontstaan;
e. inrichting: iedere plaats waar op grond van de bepalingen van dit hoofdstuk kolen onder schorsing van belasting mogen worden vervaardigd, mogen worden verwerkt, voorhanden mogen zijn, mogen worden ontvangen en mogen worden verzonden;
f. plaats voor tijdelijke opslag: plaats die als zodanig is goedgekeurd krachtens artikel 51, eerste lid, van het Communautair douanewetboek;
g. lidstaat: lidstaat van de Europese Unie;
h. derde land: elk ander grondgebied dan het grondgebied van de lidstaten zoals dat is omschreven in artikel 2 van richtlijn nr. 92/12/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop (PbEG L 76);
i. communautaire douaneregeling: communautaire douaneregeling als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onderdeel I, van de Wet op de accijns;
j. schorsing van belasting: stelsel waarin van kolen die worden vervaardigd, worden verwerkt, voorhanden zijn of worden vervoerd, op grond van de bepalingen van deze wet de belasting nog niet is geheven;
k. ondernemer: ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968;
l. uitslag: brengen van kolen buiten een plaats die voor kolen als inrichting is aangewezen;
m. invoer: vanuit een derde land brengen van kolen in Nederland.
1. Als uitslag wordt mede aangemerkt het gebruik van kolen als brandstof binnen een inrichting.
2. Als uitslag wordt mede aangemerkt het voorhanden hebben van kolen waarvan de belasting niet is geheven, door:
a. een ondernemer in het kader van zijn onderneming, anders dan in een inrichting;
b. een publiekrechtelijk lichaam, anders dan als ondernemer;
c. een natuurlijk persoon voor andere doeleinden dan voor persoonlijk gebruik.
3. Het tweede lid is, onder bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden, niet van toepassing met betrekking tot kolen die worden vervoerd naar:
a. een inrichting;
b. een andere lidstaat via Nederland;
c. een derde land.
4. Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de verplichtingen waaraan de in het tweede lid bedoelde personen of lichamen voor de toepassing van dit hoofdstuk moeten voldoen.
5. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.
1. Als uitslag wordt niet aangemerkt het brengen van kolen vanuit een inrichting naar:
a. een andere inrichting;
b. een ondernemer dan wel een publiekrechtelijk lichaam, anders dan als ondernemer, in een andere lidstaat;
c. een derde land.
2. Als uitslag wordt niet aangemerkt het gebruik van kolen voor het vervaardigen van kolen, aardgas als bedoeld in artikel 36a, eerste lid, onderdeel m, producten die op grond van artikel 36b, tweede lid, als aardgas worden aangemerkt, of minerale oliën als bedoeld in artikel 25 van de Wet op de accijns.
3. Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur kunnen voorwaarden worden gesteld waaronder het eerste en tweede lid toepassing vinden.
4. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.
1. Als invoer wordt mede aangemerkt:
a. het in Nederland beëindigen van een communautaire douaneregeling waaronder kolen zijn geplaatst, anders dan door plaatsing onder een andere communautaire douaneregeling;
b. het in Nederland onttrekken van kolen aan een communautaire douaneregeling;
c. het eigen gebruik als brandstof in Nederland van kolen die onder een communautaire douaneregeling zijn geplaatst of binnen een plaats voor tijdelijke opslag.
2. Als invoer wordt niet aangemerkt het, met inachtneming van bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden:
a. brengen van kolen vanuit een derde land naar een inrichting of naar een plaats voor tijdelijke opslag;
b. in Nederland plaatsen onder een communautaire douaneregeling van vanuit een derde land binnengebrachte kolen;
c. brengen van kolen die zijn geplaatst onder een communautaire douaneregeling naar een inrichting;
d. brengen van kolen vanuit een plaats voor tijdelijke opslag naar een inrichting;
e. onder ambtelijk toezicht vernietigen van kolen die onder een communautaire douaneregeling zijn geplaatst.
3. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.
AFDELING 2. GRONDSLAG, BELASTINGPLICHT EN VERSCHULDIGDHEID
Onder de naam kolenbelasting wordt een belasting geheven ter zake van de uitslag en de invoer van kolen.
1. Ter zake van uitslag wordt de belasting geheven van de vergunninghouder van de inrichting.
2. In afwijking van het eerste lid wordt de belasting bij toepassing van artikel 21, tweede lid, geheven van degene die de kolen voorhanden heeft.
1. Een plaats kan alleen als inrichting worden gebruikt indien daartoe een vergunning is verstrekt door de inspecteur.
2. Als inrichting kan worden aangemerkt:
a. een plaats waar kolen worden vervaardigd;
b. een plaats waar geen kolen worden vervaardigd maar die dient voor de opslag van kolen, indien de hoeveelheid kolen die gemiddeld over eenjaar voorhanden is meer bedraagt dan een bij regeling van Onze Minister vast te stellen hoeveelheid.
1. Degene die een vergunning voor een inrichting wil verkrijgen, dient daartoe een verzoek in bij de inspecteur.
2. Bij regeling van Onze Minister worden nadere regels gesteld met betrekking tot de gegevens die het verzoek dient te bevatten.
3. In afwijking van artikel 26, tweede lid, kan, indien degene die een vergunning voor een inrichting wil verkrijgen niet beschikt over een plaats waar kolen worden vervaardigd dan wel opgeslagen, een verzoek om een vergunning voor een inrichting door de inspecteur worden toegewezen, indien deze persoon in Nederland is gevestigd en in de uitoefening van zijn onderneming optreedt als handelaar in kolen, maar de door hem gekochte kolen niet zelf in opslag neemt.
4. De artikelen 43 tot en met 50 van de Wet op de accijns zijn van overeenkomstige toepassing.
1. Ter zake van uitslag wordt de belasting verschuldigd op het tijdstip van de uitslag.
2. In afwijking van het eerste lid wordt de belasting bij toepassing van artikel 21, tweede lid, verschuldigd op het tijdstip van de aanvang van het voorhanden hebben van de kolen.
Ter zake van de belasting bij invoer zijn de wettelijke bepalingen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van de Douanewet, met uitzondering van artikel 868 van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek, van overeenkomstige toepassing.
AFDELING 3. MAATSTAF VAN HEFFING
De belasting wordt berekend over het gewicht van de kolen, uitgedrukt in kilogram.
Het tarief bedraagt per 1000 kilogram kolen € 12,76.
1. Vrijstelling van de belasting wordt verleend ter zake van de uitslag en de invoer van kolen die worden gebruikt anders dan als brandstof.
2. Vrijstelling van de belasting wordt verleend ter zake van de uitslag en de invoer van kolen die worden gebruikt als brandstof voor het opwekken van elektriciteit in een installatie met een elektrisch rendement van minimaal 30 percent. Als installatie met een elektrisch rendement van minimaal 30 percent wordt aangemerkt een installatie met een gemiddeld verbruik van maximaal 12 megajoule per opgewekt kWh.
3. Vrijstelling van de belasting wordt verleend ter zake van de uitslag en de invoer van kolen die duaal worden gebruikt.
4. Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden voorwaarden en beperkingen gesteld waaronder de vrijstellingen, bedoeld in het eerste tot en met derde lid, worden verleend.
5. Bij regeling van Onze Minister worden nadere regels gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.
1. Op verzoek wordt teruggaaf van de belasting verleend met betrekking tot kolen die worden gebruikt op een in artikel 32, eerste tot en met derde lid, bedoelde wijze.
2. Op verzoek wordt teruggaaf van de belasting verleend met betrekking tot kolen die – anders dan vanuit een inrichting – zijn gebracht naar een andere lidstaat dan wel een derde land.
3. Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de indiening van het verzoek en de wijze waarop kan worden aangetoond dat aan de voorwaarden voor teruggaaf wordt voldaan.
4. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.
AFDELING 7. VERPLICHTINGEN TEN DIENSTE VAN DE BELASTINGHEFFING
1. De belastingplichtige voert een administratie waaruit, voor zover dat voor de heffing van belang kan zijn, de gegevens betreffende het vervaardigen, invoeren, uitslaan en gebruik van kolen duidelijk blijken.
2. Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur kunnen, ter verzekering van de heffing van de belasting, regels worden gesteld met betrekking tot:
a. het vervoer van kolen;
b. het leveren van kolen;
c. het voorhanden hebben van kolen buiten een inrichting.
3. Het tweede lid is niet van toepassing op kolen die zijn geplaatst onder een communautaire douaneregeling.
4. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.
5. Artikel 83 van de Wet op de accijns is van overeenkomstige toepassing.
JJ. Artikel 36a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «15°C» vervangen door: 15 graden Celsius.
2. In het eerste lid, onderdeel h, vervalt «, niet zijnde een installatie voor warmtekrachtkoppeling als bedoeld in onderdeel g,». Voorts wordt «artikel 16, onderdeel c» vervangen door: artikel 16, onderdelen a tot en met e.
3. Het eerste lid, onderdeel n, vervalt.
4. De onderdelen o, p, q, r, s en t worden geletterd n, o, p, q, r en s.
5. Onderdeel o (nieuw) komt te luiden:
o. brandstof: stof – met inbegrip van alle daaraan toegevoegde stoffen – dienende voor verbranding met het doel de daarbij ontstane energie te benutten;
6. In onderdeel p (nieuw) wordt «artikel 36i, zevende lid» vervangen door: onderdeel t.
7. Onderdeel q (nieuw) komt te luiden:
q. kosten van de aankoop van energieproducten en elektriciteit, productiewaarde en toegevoegde waarde: hetgeen ingevolge artikel 17, eerste lid, onderdeel a, van richtlijn nr. 2003/96/EG van de Raad van de Europese Unie van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (PbEU L 283) onder deze begrippen wordt verstaan;
8. Aan het eerste lid worden na onderdeel s (nieuw), onder vervanging van de punt aan het slot van dat onderdeel door een puntkomma, zes onderdelen toegevoegd, luidende:
t. zakelijk verbruik: verbruik door een zakelijke eenheid die zelfstandig, op ongeacht welke plaats, leveringen van goederen en diensten verricht, ongeacht het oogmerk of het resultaat van die economische activiteiten. Economische activiteiten omvatten alle werkzaamheden van een fabrikant, handelaar of verrichter van diensten, met inbegrip van de winning van delfstoffen, de landbouw en de uitoefening van vrije of daarmee gelijkgestelde beroepen. Rijks-, regionale en lokale overheden, alsmede andere publiekrechtelijke lichamen worden als zakelijke eenheid aangemerkt voor zover zij werkzaamheden of transacties verrichten die bij een behandeling als niet-zakelijke eenheid tot concurrentieverstoring van enige betekenis zouden leiden;
u. niet-zakelijk verbruik: verbruik anders dan het zakelijk verbruik, bedoeld in onderdeel t;
v. elektriciteitsbeurs: beurs als bedoeld in artikel 86e van de Elektriciteitswet 1998;
w. gasbeurs: beurs als bedoeld in artikel 66b van de Gaswet;
x. verbruiksperiode:
1°. in gevallen waarin een voorschotnota wordt uitgereikt of, indien geen voorschotnota wordt uitgereikt, een voorschotbedrag wordt ontvangen: tijdvak waarop de eindfactuur betrekking heeft;
2°. in overige gevallen: kalenderjaar;
y. eindfactuur: definitieve factuur waarin verrekening plaatsvindt met de voorschotnota’s of voorschotbedragen die betrekking hebben op het tijdvak waarop de factuur ziet.
9. In het tweede lid wordt «15°C» vervangen door: 15 graden Celsius.
10. In het derde lid wordt «kunnen nadere regels worden gesteld» vervangen door: worden nadere regels gesteld.
11. In het vijfde lid wordt «eerste lid, onderdeel q» vervangen door: eerste lid, onderdeel p.
12. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
6. Met betrekking tot aardgas wordt onder distributienet verstaan een gastransportnet als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Gaswet.
7. Indien in een tijdvak van 18 maanden een of meerdere voorschotnota’s worden uitgereikt dan wel een of meerdere voorschotbedragen worden ontvangen en uiterlijk binnen 13 weken na afloop van dat tijdvak geen eindfactuur wordt uitgereikt, wordt dat tijdvak van 18 maanden aangemerkt als verbruiksperiode.
KK. Artikel 36b wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel e, vervalt.
2. Onder vervanging van de puntkomma aan het slot van het eerste lid, onderdeel d, door «; en» wordt onderdeel f geletterd e.
3. In het tweede lid wordt «onderdelen a tot en met e» vervangen door: onderdelen a tot en met d.
LL. Artikel 36c wordt vervangen door:
Met betrekking tot halfzware olie, gasolie en vloeibaar gemaakt petroleumgas, wordt de belasting geheven ter zake van de uitslag en van de invoer, als was de belasting een accijns.
1. Met betrekking tot aardgas en elektriciteit wordt de belasting geheven ter zake van de levering via een aansluiting aan de verbruiker, alsmede ter zake van de levering van aardgas via een aansluiting aan een CNG-vulstation.
2. Indien een levering van aardgas of elektriciteit via een aansluiting wordt verricht aan een organisatorische eenheid die zich bezighoudt met het leveren van aardgas of elektriciteit dan wel aan een verbruiker die op zijn beurt het geleverde product geheel of gedeeltelijk via een aansluiting levert aan een verbruiker, wordt eerstgenoemde levering niet aangemerkt als een levering als bedoeld in het eerste lid.
3. Als een levering als bedoeld in het eerste lid wordt mede aangemerkt het verbruik van aardgas en elektriciteit, indien:
a. deze producten op andere wijze zijn verkregen dan door een levering als bedoeld in het eerste lid;
b. deze producten zijn verkregen door tussenkomst van een gasbeurs of een elektriciteitsbeurs;
c. het verbruik betreft door degene die leveringen via een aansluiting aan de verbruiker verricht.
4. Het derde lid is niet van toepassing met betrekking tot de verbruiker die:
a. elektriciteit heeft opgewekt door middel van hernieuwbare energiebronnen, met uitzondering van elektriciteit uit biomassa die niet als zuivere biomassa wordt aangemerkt;
b. elektriciteit heeft opgewekt door middel van een noodinstallatie in geval van storingen bij de levering via het distributienet;
c. stortgas, rioolwaterzuiveringsgas of biogas heeft gewonnen;
d. elektriciteit heeft opgewekt door middel van een installatie voor warmtekrachtkoppeling.
5. Bij regeling van Onze Minister worden nadere regels gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.
Als levering wordt niet aangemerkt het verbruik van aardgas voor de vervaardiging van producten als bedoeld in artikel 36b, eerste lid, onderdelen a tot en met d, alsmede lichte olie als bedoeld in artikel 26, tweede lid, van de Wet op de accijns en zware stookolie als bedoeld in artikel 26, vijfde lid, van de Wet op de accijns in dezelfde inrichting waarin dat aardgas is ontstaan, mits dat verbruik blijkt uit de administratie.
MM. In artikel 36d wordt telkens na «of van pleziervaartuigen» ingevoegd: dan wel voor de voortstuwing van luchtvaartuigen.
NN. Artikel 36e wordt als volgt gewijzigd:
1. Het vierde tot en met achtste lid en het tiende lid vervallen.
2. Het negende lid wordt vernummerd tot vijfde lid.
3. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. In afwijking van het eerste lid wordt de belasting bij toepassing van artikel 36d geheven van degene die de halfzware olie, de gasolie of het vloeibaar gemaakt petroleumgas gebruikt.
4. In het derde lid (nieuw) vervalt «, overige gassen».
5. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden:
4. In afwijking van het derde lid wordt bij toepassing van artikel 36ca, derde lid, de belasting geheven van degene van wie het verbruik op grond van artikel 36ca, derde lid, is aangemerkt als een levering als bedoeld in artikel 36ca, eerste lid.
6. In het vijfde lid (nieuw) wordt «tweede lid» vervangen door: derde lid. Voorts vervalt «van waaruit de levering wordt verricht».
OO. Artikel 36f komt te luiden:
1. Voor de toepassing van artikel 36e, derde lid, stelt degene die de levering aan de verbruiker verricht, indien hij niet in Nederland is gevestigd en aldaar geen vaste inrichting heeft, een fiscaal vertegenwoordiger aan. De fiscaal vertegenwoordiger treedt namens hem op en treedt in zijn plaats met betrekking tot alle rechten en verplichtingen die hij heeft inzake de belasting.
2. De fiscaal vertegenwoordiger is in het bezit van een daartoe door de inspecteur verstrekte vergunning.
3. Degene die een vergunning als fiscaal vertegenwoordiger wil verkrijgen, dient daartoe een verzoek in bij de inspecteur.
4. Bij het verzoek, bedoeld in het derde lid, wordt een verklaring overgelegd van degene die de levering aan de verbruiker verricht waaruit blijkt dat deze degene die het verzoek indient, machtigt op te treden als zijn fiscaal vertegenwoordiger.
5. Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de gegevens die het verzoek, bedoeld in het derde lid, moet bevatten alsmede met betrekking tot voorwaarden waaronder de vergunning wordt verleend, gewijzigd en ingetrokken.
6. Bij regeling van Onze Minister worden nadere regels gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.
PP. Artikel 36g komt te luiden:
De belasting wordt voor halfzware olie, gasolie, vloeibaar gemaakt petroleumgas en aardgas berekend per eenheid brandstof, uitgedrukt in L, kilogram of kubieke meter, en voor elektriciteit per eenheid energie-inhoud, uitgedrukt in kWh.
QQ. Artikel 36h wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid, aanhef en onderdeel a, komt te luiden:
3. De belasting met betrekking tot de levering van aardgas en de levering van elektriciteit wordt verschuldigd:
a. in gevallen waarin een voorschotnota wordt uitgereikt of, indien geen voorschotnota wordt uitgereikt, een voorschotbedrag wordt ontvangen:
1°. op het tijdstip waarop een voorschotnota wordt uitgereikt onderscheidenlijk een voorschotbedrag wordt ontvangen; alsmede
2°. op het tijdstip van de uitreiking van de eindfactuur over een verbruiksperiode, dan wel, bij toepassing van artikel 36a, zesde lid, op de laatste dag van het aldaar bedoelde tijdvak van 18 maanden;
2. Het vijfde lid vervalt onder vernummering van het zesde en het zevende lid tot vijfde en zesde lid.
3. In het vijfde lid (nieuw) wordt «artikel 36c, vierde lid» vervangen door: artikel 36ca, derde lid.
4. Het zesde lid (nieuw) komt te luiden:
6. Indien de verrekening, bedoeld in artikel 36a, eerste lid, onderdeel u, leidt tot een lager bedrag dan over de verbruiksperiode aan belasting is voldaan, wordt het verschil in mindering gebracht op de aangifte over het tijdvak waarin de eindfactuur is uitgereikt.
RR. Na artikel 36h wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Indien in een verbruiksperiode ten aanzien van degene van wie op grond van artikel 36e, vierde en vijfde lid, de belasting wordt geheven zowel sprake is van door hem op grond van artikel 36e, vierde onderscheidenlijk vijfde lid, verschuldigde belasting als van aan hem in rekening gebrachte belasting ter zake van aan hem geleverde hoeveelheden aardgas of elektriciteit, wordt in totaal niet meer belasting geheven dan de belasting die zou zijn verschuldigd indien de totale hoeveelheid aardgas of elektriciteit was betrokken van één leverancier, met dien verstande dat de belasting primair wordt geheven van degene, bedoeld in artikel 36e, derde lid.
SS. Artikel 36i wordt vervangen door:
1. Het tarief bedraagt voor:
a. halfzware olie, per 1000 L € 163,74;
b. gasolie, per 1000 L € 165,10;
c. vloeibaar gemaakt petroleumgas, per 1000 kilogram € 195,48.
2. In afwijking van het eerste lid bedraagt het tarief nihil voor halfzware olie, gasolie en vloeibaar gemaakt petroleumgas bestemd voor het aandrijven van motorrijtuigen op de weg of van pleziervaartuigen dan wel voor de voortstuwing van luchtvaartuigen.
3. In afwijking van het eerste lid bedraagt het tarief voor halfzware olie, gasolie en vloeibaar gemaakt petroleumgas voor verwarming ter bevordering van het groeiproces van tuinbouwproducten als bedoeld in post a 32 van de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 behorende Tabel I onderscheidenlijk € 17,5795, € 17,7102 en € 21,1255, indien geen aansluiting aanwezig is voor aardgas.
4. Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.
1. Het tarief bedraagt voor:
a. aardgas, met uitzondering van aardgas als bedoeld in onderdeel b, met een bovenste verbrandingswaarde van 35,17 megajoule per Nm3 voor dat gedeelte van de geleverde hoeveelheid per verbruiksperiode van twaalf maanden per aansluiting dat:
– niet hoger is dan 5000 kubieke meter, per kubieke meter € 0,1531;
– hoger is dan 5000 kubieke meter, maar niet hoger dan 170 000 kubieke meter, per kubieke meter € 0,1342;
– hoger is dan 170 000 kubieke meter, maar niet hoger dan 1 000 000 kubieke meter, per kubieke meter € 0,0372;
– hoger is dan 1 000 000 kubieke meter, maar niet hoger dan 10 000 000 kubieke meter, per kubieke meter € 0,0118;
– hoger is dan 10 000 000 kubieke meter, per kubieke meter € 0,0110 voor niet-zakelijk verbruik en per kubieke meter € 0,0078 voor zakelijk verbruik;
b. aardgas, met een bovenste verbrandingswaarde van 35,17 megajoule per Nm3, dat wordt geleverd aan een CNG-vulstation € 0,03 per kubieke meter;
c. elektriciteit voor dat gedeelte van de geleverde hoeveelheid per verbruiksperiode van twaalf maanden per aansluiting dat:
– niet hoger is dan 10 000 kWh, per kWh € 0,0716;
– hoger is dan 10 000 kWh, maar niet hoger dan 50 000 kWh, per kWh € 0,0369;
– hoger is dan 50 000 kWh, maar niet hoger dan 10 000 000 kWh, per kWh € 0,0102;
– hoger is dan 10 000 000 kWh, per kWh € 0,0010 voor niet-zakelijk verbruik en per kWh € 0,0005 voor zakelijk verbruik.
2. Bij aardgas met een bovenste verbrandingswaarde die lager of hoger is dan 35,17 megajoule per Nm3, worden de in het eerste lid, onderdelen a en b, genoemde tarieven naar evenredigheid verlaagd, onderscheidenlijk verhoogd alsmede de hoeveelheidsgrenzen naar evenredigheid verhoogd onderscheidenlijk verlaagd.
3. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, bedraagt het tarief voor aardgas € 0,1531 per kubieke meter voor de totale hoeveelheid aardgas die wordt geleverd aan een verbruiker die dat aardgas gebruikt voor een installatie voor blokverwarming.
4. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, bedragen de tarieven nihil voor in artikel 36b, tweede lid, als aardgas aangemerkte producten voor zover deze als brandstof worden gebruikt in de inrichting waarin zij zijn ontstaan.
5. Indien bij een aansluiting sprake is van zowel zakelijk verbruik als niet-zakelijk verbruik, worden de tarieven, genoemd in het eerste lid, voor verbruik boven 10 000 000 kubieke meter respectievelijk 10 000 000 kWh toegepast naar evenredigheid van elk type verbruik. Indien het verbruik nagenoeg geheel bestaat uit zakelijk verbruik of niet-zakelijk verbruik, wordt het volledige verbruik als zodanig aangemerkt.
6. Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden voorwaarden en beperkingen gesteld waaronder de tarieven, bedoeld in het eerste lid, worden toegepast.
7. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de toepassing van het eerste lid.
1. In afwijking van artikel 36ia, eerste lid, onderdeel a, bedraagt het tarief voor aardgas voor verwarming ter bevordering van het groeiproces van tuinbouwproducten als bedoeld in post a 32 van de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 behorende Tabel I voor aardgas met een bovenste verbrandingswaarde van 35,17 megajoule per Nm3, voor dat gedeelte van de geleverde hoeveelheid per verbruiksperiode van twaalf maanden per aansluiting dat:
– niet hoger is dan 5000 kubieke meter, per kubieke meter € 0,01412;
– hoger is dan 5000 kubieke meter, maar niet hoger dan 170 000 kubieke meter, per kubieke meter € 0,02245;
– hoger is dan 170 000 kubieke meter, maar niet hoger dan 1 000 000 kubieke meter, per kubieke meter € 0,01880;
– hoger is dan 1 000 000 kubieke meter, maar niet hoger dan 10 000 000 kubieke meter, per kubieke meter € 0,0118;
– hoger is dan 10 000 000 kubieke meter, per kubieke meter € 0,0078.
2. Indien behalve voor het in het eerste lid vermelde doel mede aardgas wordt toegepast in één of meerdere woonhuizen, wordt per verbruiksperiode van twaalf maanden per woonhuis een geleverde hoeveelheid van 5000 kubieke meter in de heffing betrokken naar het tarief, bedoeld in artikel 36ia, eerste lid, onderdeel a, tenzij de geleverde hoeveelheden voor de verschillende toepassingen en de verschillende woonhuizen afzonderlijk worden gemeten.
3. Bij aardgas met een bovenste verbrandingswaarde die lager of hoger is dan 35,17 megajoule per Nm3, worden de in het eerste lid genoemde tarieven naar evenredigheid verlaagd, onderscheidenlijk verhoogd alsmede de hoeveelheidsgrenzen naar evenredigheid verhoogd onderscheidenlijk verlaagd.
4. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.
Bij een verbruiksperiode korter dan wel langer dan twaalf maanden worden de hoeveelheidsgrenzen, genoemd in artikel 36ia, eerste lid, 36ib, eerste en tweede lid, 36la, eerste lid, en 36lb, tweede lid, naar evenredigheid verlaagd, onderscheidenlijk verhoogd.
Indien op basis van een contract tussen de belastingplichtige en de verbruiker de geleverde hoeveelheid aardgas gemeten wordt in Nm3, worden de tarieven toegepast, zoals die met betrekking tot aardgas in artikel 36ia, eerste lid, onderdeel a, en derde lid, en artikel 36ib, eerste lid, worden toegepast per kubieke meter.
TT. Artikel 36j wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «ter zake van de levering van aardgas en elektriciteit, bedoeld in artikel 36c, tweede en derde lid» vervangen door: ter zake van de levering van elektriciteit, bedoeld in artikel 36ca, eerste lid. Voorts wordt «12 maanden» vervangen door: twaalf maanden.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. In de gevallen waarin een voorschotnota wordt uitgereikt of, indien geen voorschotnota wordt uitgereikt, een voorschotbedrag wordt ontvangen, wordt bij de berekening van het voorschotbedrag naar evenredigheid rekening gehouden met de belastingvermindering, bedoeld in het eerste lid.
3. In het derde lid wordt «12 maanden» vervangen door: twaalf maanden.
4. In het vierde lid wordt «artikel 36c, vierde lid» vervangen door: artikel 36ca, derde lid.
5. Het zesde lid vervalt onder vernummering van het zevende lid tot zesde lid.
6. In het zesde lid (nieuw) wordt «kunnen nadere regels worden gesteld» vervangen door: worden nadere regels gesteld.
UU. Artikel 36k wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «producten als bedoeld in artikel 36b, eerste lid, onderdelen d tot en met f,» vervangen door: aardgas en elektriciteit. Voorts wordt «minimaal 30%» vervangen door: minimaal 30 percent dan wel in een installatie met behulp waarvan elektriciteit wordt opgewekt uitsluitend door middel van hernieuwbare energiebronnen en elektriciteit.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Als installatie met een elektrisch rendement van minimaal 30 percent wordt aangemerkt een installatie met een gemiddeld gebruik van maximaal 0,38 Nm3 aardgas per opgewekt kWh.
3. In het vierde lid wordt «aardgas en overige gassen die worden gebruikt» vervangen door: aardgas dat wordt gebruikt.
4. In het zesde lid wordt «kunnen nadere regels worden gesteld» vervangen door: worden nadere regels gesteld.
VV. Na artikel 36k wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Bij op voordracht van Onze Minister, mede namens Onze Minister van Economische Zaken, Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt voorzien in een regeling op grond waarvan, onder daarbij te stellen voorwaarden, vrijstelling van de belasting wordt verleend ter zake van de levering van elektriciteit ten behoeve van zakelijk verbruik voor zover het zakelijk verbruik, na aftrek van het gedeelte van het zakelijk verbruik dat reeds is vrijgesteld op grond van artikel 36k, eerste of derde lid, hoger is dan 10 000 000 kWh per verbruiksperiode van twaalf maanden per aansluiting. De vrijstelling wordt verleend indien de verbruiker in het kader van met Onze Minister van Economische Zaken, Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit of Onze Minister van Verkeer en Waterstaat gemaakte afspraken verplichtingen op zich heeft genomen ter verbetering van de energie-efficiëntie en hij als energie-intensief bedrijf wordt aangemerkt.
2. Bij een verbruiksperiode korter dan wel langer dan twaalf maanden wordt de in het eerste lid genoemde hoeveelheidsgrens naar evenredigheid verlaagd, onderscheidenlijk verhoogd.
3. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.
WW. Artikel 36l wordt vervangen door:
1. Op verzoek wordt aan de verbruiker teruggaaf van de belasting verleend met betrekking tot halfzware olie, gasolie en vloeibaar gemaakt petroleumgas, mits de verbruiker de brandstoffen voor eigen verbruik heeft betrokken en voor zover de hoeveelheid die door de verbruiker is betrokken hoger is dan 159 000 L halfzware olie, 153 000 L gasolie onderscheidenlijk 119 000 kilogram vloeibaar gemaakt petroleumgas per kalenderjaar. De teruggaaf bedraagt:
a. indien voornoemde producten zijn belast naar het tarief, bedoeld in artikel 36i, eerste lid, onderdelen a, b en c:
– voor halfzware olie, per 1000 L € 148,28;
– voor gasolie, per 1000 L € 149,52; en
– voor vloeibaar gemaakt petroleumgas, per 1000 kilogram € 176,88;
b. indien voornoemde producten zijn belast naar het tarief, bedoeld in artikel 36i, derde lid:
– voor halfzware olie, per 1000 L € 2,1204;
– voor gasolie, per 1000 L € 2,1383; en
– voor vloeibaar gemaakt petroleumgas, per 1000 kilogram € 2,5293.
2. Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden voorwaarden en beperkingen gesteld waaronder de teruggaaf, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend.
3. Bij regeling van Onze Minister worden nadere regels gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.
1. Op verzoek wordt teruggaaf van de belasting verleend voor aardgas dat is belast naar het tarief, bedoeld in artikel 36ia, eerste lid, onderdeel a, voor het verbruik niet hoger dan 5000 kubieke meter, voor zover het verbruik van warmte in een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdeel a tot en met e, van de Wet waardering onroerende zaken die door een installatie voor blokverwarming wordt verwarmd, hoger is dan 158 000 megajoule per verbruiksperiode van twaalf maanden.
2. De teruggaaf, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend aan de gebruiker van de in het eerste lid bedoelde onroerende zaak. De teruggaaf bedraagt het verschil tussen het bedrag van de belasting dat volgt uit toepassing van het tarief, bedoeld in artikel 36ia, eerste lid, onderdeel a, voor het verbruik niet hoger dan 5000 kubieke meter en het bedrag van de belasting dat volgt uit toepassing van artikel 36ia, eerste lid, onderdeel a, als aan de gebruiker een hoeveelheid aardgas geleverd zou zijn die correspondeert met de verbruikte warmte.
3. Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden voorwaarden en beperkingen gesteld waaronder de teruggaaf, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend.
4. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.
1. Op verzoek wordt aan de verbruiker teruggaaf van de belasting verleend met betrekking tot aardgas en elektriciteit, voor zover de belasting over de hoeveelheden aardgas en elektriciteit die door de verbruiker in een kalenderjaar van verschillende leveranciers zijn betrokken, hoger is dan de belasting die zou zijn verschuldigd indien sprake was van één leverancier.
2. Op verzoek wordt aan de verbruiker teruggaaf van de belasting verleend voor zover met betrekking tot zakelijk verbruik van aardgas boven de 10 000 000 kubieke meter of elektriciteit boven de 10 000 000 kWh per verbruiksperiode van twaalf maanden per aansluiting het tarief voor niet-zakelijk verbruik in rekening is gebracht.
3. Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden voorwaarden en beperkingen gesteld waaronder de teruggaven, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden verleend.
4. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.
1. Op verzoek wordt teruggaaf van de belasting verleend met betrekking tot aardgas en elektriciteit, verbruikt in een onroerende zaak die in hoofdzaak is bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningsbijeenkomsten van levensbeschouwelijke aard.
2. Op verzoek wordt teruggaaf van de belasting verleend met betrekking tot aardgas en elektriciteit, verbruikt in een onroerende zaak die hoofdzakelijk in gebruik is bij een charitatieve, culturele, wetenschappelijke of het algemeen nut beogende instelling dan wel een instelling die een sociaal belang behartigt, mits:
a. de instelling beschikt over notarieel verleden statuten waaruit de charitatieve, culturele, wetenschappelijke, het algemeen nut beogende of sociaal belang behartigende doelstelling blijkt;
b. de feitelijke werkzaamheden van de instelling overeenkomen met de doelstelling;
c. de instelling niet of slechts in beperkte mate werkzaam is op het gebied van sport, gezondheidszorg of onderwijs;
d. de instelling niet aan vennootschapsbelasting is onderworpen dan wel daarvan is vrijgesteld;
e. de instelling beschikt over een eigen aansluiting; alsmede, indien het een instelling betreft die een sociaal belang behartigt:
f. de werkzaamheden van de instelling nagenoeg geheel worden verricht door natuurlijke personen om niet of naar een loon dat in belangrijke mate lager is dan hetgeen in het economische verkeer gebruikelijk is.
3. Op verzoek wordt teruggaaf van de belasting verleend met betrekking tot aardgas en elektriciteit, verbruikt in een onroerende zaak die hoofdzakelijk in gebruik is bij meer dan één instelling die charitatief, cultureel, wetenschappelijk of het algemeen nut beogend is dan wel een sociaal belang behartigt, mits:
a. de instellingen die de onroerende zaak gebruiken, beschikken over notarieel verleden statuten waaruit de charitatieve, culturele, wetenschappelijke, het algemeen nut beogende of een sociaal belang behartigende doelstelling blijkt, dan wel, voor zover het gaat om verenigingen als bedoeld in artikel 26 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek die niet beschikken over notarieel verleden statuten, over door die verenigingen verstrekte verklaringen waaruit de charitatieve, culturele, wetenschappelijke, het algemeen nut beogende of een sociaal belang behartigende doelstelling blijkt;
b. de instelling die de desbetreffende onroerende zaak beheert en exploiteert, beschikt over notarieel verleden statuten waaruit blijkt dat de instelling zich ten doel stelt de onroerende zaak te beheren en exploiteren ten nutte van instellingen als bedoeld in onderdeel a;
c. de feitelijke werkzaamheden van de instellingen, bedoeld in de onderdelen a en b, overeenkomen met de doelstelling;
d. de instellingen, bedoeld in onderdeel a, niet of slechts in beperkte mate werkzaam zijn op het gebied van sport, gezondheidszorg of onderwijs;
e. de instellingen, bedoeld in de onderdelen a en b, niet aan vennootschapsbelasting zijn onderworpen dan wel daarvan zijn vrijgesteld;
f. de instelling, bedoeld in onderdeel b, beschikt over een eigen aansluiting.
4. Voor de toepassing van dit artikel en de op dit artikel berustende bepalingen wordt een statuut als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek gelijkgesteld met notarieel verleden statuten indien dit statuut schriftelijk is vastgelegd.
5. De teruggaven, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden verleend aan de gebruiker van de desbetreffende onroerende zaak en bedragen 50 percent van de aan hem in rekening gebrachte belasting.
6. De teruggaaf, bedoeld in het derde lid, wordt verleend aan de instelling die de desbetreffende onroerende zaak beheert en exploiteert en bedraagt 50 percent van de aan haar in rekening gebrachte belasting.
7. De teruggaven, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot halfzware olie, gasolie en vloeibaar gemaakt petroleumgas, indien geen aansluiting aanwezig is voor aardgas.
8. Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden voorwaarden en beperkingen gesteld waaronder de teruggaven, bedoeld in dit artikel, worden verleend.
9. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.
1. Op verzoek wordt aan de verbruiker teruggaaf van de belasting verleend met betrekking tot aardgas en elektriciteit die worden gebruikt op een in artikel 36k, eerste lid, bedoelde wijze.
2. Op verzoek wordt aan de verbruiker teruggaaf van de belasting verleend met betrekking tot elektriciteit die wordt gebruikt op een in artikel 36k, derde lid, bedoelde wijze.
3. Op verzoek wordt aan de verbruiker teruggaaf van de belasting verleend met betrekking tot aardgas dat wordt gebruikt op een in artikel 36k, vierde lid, bedoelde wijze.
4. Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden voorwaarden en beperkingen gesteld waaronder de teruggaven, bedoeld in het eerste tot en met derde lid, worden verleend.
5. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.
XX. Artikel 36m vervalt.
YY. Artikel 36n komt te luiden:
1. De belastingplichtigen, bedoeld in artikel 36e, derde tot en met vijfde lid, voeren een administratie waaruit duidelijk alle gegevens blijken die voor de heffing van de belasting van belang kunnen zijn.
2. Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld omtrent de wijze waarop aan de in het eerste lid bedoelde verplichting wordt voldaan.
3. Bij regeling van Onze Minister worden voorwaarden gesteld aan de administratie van een installatie waarin zuivere biomassa zodanig wordt verwerkt dat daaruit elektriciteit wordt opgewekt of waarin stortgas, rioolwaterzuiveringsgas of biogas wordt gewonnen.
ZZ. In hoofdstuk Va vervalt afdeling 10.
AAA. Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «artikel 36h, tweede lid» telkens vervangen door: artikel 28, tweede lid, dan wel artikel 36h, tweede lid.
2. Onder vernummering van het derde lid tot vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
3. In afwijking van het tweede lid kan de inspecteur, bij toepassing van artikel 21, tweede lid, onderdeel a, op verzoek toestemming verlenen om de in een week op de voet van artikel 28, tweede lid, verschuldigd geworden belasting uiterlijk op de vrijdag van de week daaropvolgend op aangifte te voldoen.
3. In het vierde lid (nieuw) vervalt de laatste volzin.
BBB. Artikel 37a komt te luiden:
De artikelen 10.1 en 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 zijn van overeenkomstige toepassing op de in de artikelen 8, eerste en derde lid, 9, 11g, 17, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, 31, 36i, eerste en derde lid, 36ia, eerste en derde lid, 36ib, eerste lid, en 36l, eerste lid, onderdelen a en b, vermelde bedragen.
CCC. Na artikel 37a worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. De inspecteur beslist op het verzoek, bedoeld in artikel 10a, eerste lid, 11j, eerste lid, 18b, eerste lid, 33, eerste en tweede lid, 36f, derde lid, 36l, eerste lid, 36la, eerste lid, 36lb, eerste en tweede lid, 36lc, eerste tot en met derde lid, 36ld, eerste tot en met derde lid, 37, derde lid, en 37c, eerste lid, bij een voor bezwaar vatbare beschikking.
2. Binnen acht weken na ontvangst van het verzoek geeft de inspecteur een beschikking op dat verzoek, dan wel zendt hij de in het derde lid bedoelde kennisgeving.
3. Indien de inspecteur de beschikking niet binnen de in het tweede lid genoemde termijn kan geven, stelt hij de belanghebbende daarvan onder opgaaf van redenen in kennis en noemt hij de termijn waarop de beschikking wel zal worden gegeven.
1. Op verzoek wordt teruggaaf verleend van belasting op leidingwater, afvalstoffenbelasting en energiebelasting, voor zover de door de belastingplichtige ter zake te ontvangen bedragen niet zijn en niet zullen worden ontvangen.
2. Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.
DDD. Artikel 38 komt te luiden:
1. Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur kunnen ter verzekering van een juiste toepassing van de wet regels worden gesteld ter aanvulling van de in deze wet geregelde onderwerpen.
2. Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur.
EEE. In hoofdstuk VI vervalt afdeling 3.
In artikel 69a, eerste lid, van de Wet op de accijns wordt «artikel 36c, vierde lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag» vervangen door: artikel 36ca, derde lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag.
In artikel 72o, derde lid, van de Elektriciteitswet 1998 wordt «artikel 36i van de Wet belastingen op milieugrondslag» vervangen door: artikel 36ia van de Wet belastingen op milieugrondslag.
Indien het bij koninklijke boodschap van 1 juni 2006 ingediende voorstel van wet tot Algehele herziening van de douanewetgeving (Algemene douanewet), Kamerstukken II 2005/06, 30 580, nr. 1, tot wet is of wordt verheven, en eerder in werking is getreden of treedt dan artikel I, onderdeel II, van deze wet, wordt in het in artikel I, onderdeel II, van deze wet voorgestelde artikel 29 «bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van de Douanewet» vervangen door: bedoeld in artikel 1:1, eerste en tweede lid, van de Algemene douanewet.
De tekst van de Wet belastingen op milieugrondslag wordt in het Staatsblad geplaatst zoals deze luidt per 1 januari 2008, of indien deze wet in werking treedt op een latere datum, zoals deze luidt per die datum. Voor de plaatsing in het Staatsblad stelt Onze Minister van Financiën de nummering van de artikelen, hoofdstukken en afdelingen van de Wet belastingen op milieugrondslag opnieuw vast en brengt hij de in deze wet voorkomende aanhalingen van de artikelen, hoofdstukken en afdelingen met de nieuwe nummering in overeenstemming.
Ingeval de samenloop van onderhavig wetsvoorstel en wetten die wijzigingen aanbrengen in de Wet belastingen op milieugrondslag en die eerder dan onderhavig wetsvoorstel, nadat het tot wet is verheven, in het Staatsblad zijn of worden gepubliceerd, niet of niet juist is geregeld, of als gevolg van die samenloop onjuistheden ontstaan in de aanduiding van artikelen, artikelonderdelen, verwijzingen en dergelijke in de Wet belastingen op milieugrondslag, kan die wet op dit punt bij ministeriële regeling worden gewijzigd.
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Financiën,
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-20072008-30887-A.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.