H
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 maart 2008
Op 10 juli jl. heeft in de Eerste Kamer de behandeling plaats gevonden
van bovengenoemde wetsvoorstel. Na afloop van deze behandeling is het wetsvoorstel
met algemene stemmen aangenomen.
Tijdens de behandeling heeft de heer Van de Beeten van de CDA-fractie
enkele vragen gesteld met betrekking tot het karakter van de bindende adviezen
van de Inspectie voor het onderwijs (hierna: inspectie) en van de Minister
aan de leerplichtambtenaar in relatie tot het begrip «besluit»
zoals opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarbij heeft de heer
Van de Beeten gevraagd naar de opvattingen van de Minister van Justitie op
dit punt. Ik heb zijn vragen aan de Minister van Justitie voorgelegd en in
deze brief wil ik u van zijn en mijn bevindingen op de hoogte te stellen.
1. Bindend advies van de inspectie
De heer Van de Beeten is van mening dat er door de mogelijkheid van bezwaar
en beroep sprake zou zijn van complicaties in de uitvoering doordat niet duidelijk
is of er sprake is van een besluit van de Minister of van een besluit van
de inspectie.
De Minister van Justitie heeft aangegeven dat er een gerede kans bestaat
dat het advies van de inspectie of de Minister van OCW door de rechter als
een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb zal worden aangemerkt. Het
betreft namelijk een advies dat door de leerplichtambtenaar moet worden gevolgd. Het advies van de inspectie houdt zelf al het
oordeel in over de vraag of een onderwijsvoorziening een school is als bedoeld
in artikel 1, onderdeel b, subonderdeel 3 van de Leerplichtwet 1969 (hierna:
Leerplichtwet) en lijkt daarmee op rechtsgevolg gericht. Gevolg is dat belanghebbenden
tegen een advies van de inspectie over bovengenoemde vraag naar alle waarschijnlijkheid
bezwaar kunnen maken en eventueel later beroep in kunnen stellen. Het oordeel
van de leerplichtambtenaar dat op het advies van de inspectie
volgt is niet als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb aan te
merken, omdat dit oordeel al wordt gegeven in het advies van de inspectie.
De beslissing van de leerplichtambtenaar tot toezending van een proces-verbaal
op grond van artikel 22, vierde lid, van de Leerplichtwet, aan de officier
van justitie, is geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, waartegen
bezwaar en beroep openstaat. Artikel 1:6 van de Awb bepaalt namelijk dat de
hoofdstukken 2 tot en met 8 en 10 van de Awb niet van toepassing zijn op (onder
meer) de opsporing en vervolging van strafbare feiten, alsmede tenuitvoerlegging
van strafrechtelijke beslissingen. Deze opvatting is in lijn met hetgeen ik
tijdens de behandeling van het wetsvoorstel heb aangegeven.
2. Karakter van de beslissing van de Minister om
geen advies te geven aan de leerplichtambtenaar
Daarnaast heeft de heer Van de Beeten gevraagd of er ook bezwaar en beroep
mogelijk zou kunnen zijn als de Minister besluit geen advies te geven aan
de leerplichtambtenaar na een melding op grond van artikel 14 van de WOT.
Indien een dergelijk advies van de Minister van OCW als een besluit is
aan te merken (zie antwoord op de eerste vraag) dan staat tegen een schriftelijke
weigering voor belanghebbenden bezwaar en beroep open op grond van artikel
6:2 van de Awb. Een andere mogelijkheid is nog dat de melding van de inspectie
zodanig specifiek is dat deze als een aanvraag in de zin van artikel 1:3 van
de Awb kan worden aangemerkt (verzoek van belanghebbende om een besluit te
nemen). In dat geval is de afwijzing daarvan aan te merken als een beschikking
in de zin van artikel 1:3, tweede lid, van de Awb, waartegen bezwaar en beroep
openstaat.
3. Het advies van de inspectie richt zich tot de
leerplichtambtenaar en niet tot B&W
Tot slot heeft de heer Van de Beeten de vraag aan de orde gesteld of de
constructie van het in de Leerplichtwet opnemen dat het advies zich richt
tot de leerplichtambtenaar, terwijl B&W belast is met de uitvoering van
de wet, wellicht een gekunstelde constructie is.
Een advies van de Minister van OCW, rechtstreeks aan de Leerplichtambtenaar,
zal gelet op de praktijk bij uitvoering van de Leerplichtwet (waarbij de leerplichtambtenaar
namens B&W het voortouw heeft) naar alle waarschijnlijkheid niet tot problemen
leiden. Anderzijds zijn de beslissingsbevoegdheid en het toezicht van de Leerplichtwet
in die wet wel formeel opgedragen aan B&W (zie ook artikel 16 van de Leerplichtwet).
De opvatting van de Minister van Justitie is dan ook dat het juridisch zuiverder
lijkt om in de Leerplichtwet op te nemen dat een advies wordt uitgebracht
aan B&W.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
S. A. M. Dijksma