31 008
Intrekking van diverse wetten, die haar betekenis verloren hebben, op het terrein van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

A
GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

13 september 2007

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de overzichtelijkheid en de omvang van de in Nederland geldende wetgeving ermee gediend worden wanneer wetten, die haar effect gehad hebben en wier voortbestaan geen enkele effect op het recht meer heeft of zal hebben, ingetrokken worden;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I WETTEN MET BETREKKING TOT DE STATEN-GENERAAL EN DE HOGE COLLEGES VAN STAAT

De volgende wetten worden ingetrokken:

a. Wet van 23 februari 1987, houdende beperking schadeloosstelling en toelagen voorzitter en overige leden Tweede Kamer en voorzitter Eerste Kamer der Staten-Generaal (Stb. 1987, 61);

b. Wet van 14 oktober 1993, houdende wijziging van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer en van de Wet schadeloosstelling, uitkering en pensioen leden Europees Parlement, alsmede toekenning van eenmalige uitkeringen aan de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, aan de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal en aan de leden van het Europees Parlement en nadere vaststelling van de toelage van de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal voor de periode 1 april 1992 tot en met 30 juni 1992 (Stb. 1993, 543) en

c. Wet van 16 mei 1994 tot aanpassing van de vergoeding van verblijfkosten van leden van de Tweede Kamer en enige andere wijzigingen van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer en daarmee verband houdende wijzigingen in andere wetten (Stb. 1994, 356).

ARTIKEL II WETTEN MET BETREKKING TOT HET KIESRECHT, VERKIEZINGEN EN POLITIEKE PARTIJEN

De volgende wetten worden ingetrokken:

a. Wet van 2 november 1993 tot wijziging van de Kieswet in verband met de mogelijkheid tot instelling van stembureaus, welke uitsluitend zijn bestemd voor per brief uit te brengen stemmen op diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen van Nederland in het buitenland alsmede op het kabinet van de Gouverneur van de Nederlandse Antillen onderscheidenlijk van Aruba (Stb. 1993, 574);

b. Wet van 10 oktober 1997 tot wijziging van de Kieswet inzake de uitoefening van het kiesrecht door Nederlanders buiten Nederland (Stb. 1997, 491);

c. Wet van 24 december 1998 tot wijziging van de Kieswet, ter nadere uitvoering van richtlijn nr. 93/109/EG van de raad van de Europese Unie van 6 december 1993 tot vaststelling van de wijze van uitoefening van het actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement ten behoeve van burgers van de Unie die verblijven in een lidstaat waarvan zij geen onderdaan zijn (PbEG L 329) (Stb. 1999, 14) en

d. Wet van 30 mei 2002 tot wijziging van de Wet subsidiëring politieke partijen (Verhoging subsidiebedragen) (Stb. 2002, 308).

ARTIKEL III WETTEN MET BETREKKING TOT PROVINCIES EN GEMEENTEN

De volgende wetten worden ingetrokken:

a. Wet D’gemeenten en D’provincies;

b. Wet van 13 april 1992 tot wijziging van de Provinciewet en de gemeentewet houdende algemene regelen inzake het opstellen van plannen en beleidsverslagen door besturen van provincies en gemeenten ten behoeve van het Rijk (Stb. 1992, 237);

c. Wet van 27 april 1994 tot wijziging van de Gemeentewet met betrekking tot de materiële belastingbepalingen (Stb.1994, 419);

d. Wet van 8 februari 1996 tot afschaffing van het preventieve toezicht op belastingverordeningen van gemeenten, provincies en waterschappen (Stb. 1996, 184);

e. Wet van 6 juni 1996 tot vaststelling van bedragen in verband met uitkeringen uit het Provinciefonds voor de uitkeringsjaren 1992 en 1993 alsmede wijziging van de Provinciewet, de Gemeentewet, de Wet gemeenschappelijke regelingen en enkele andere wetten in verband met de nieuwe comptabiliteitsvoorschriften voor provincies en gemeenten (Stb. 1996, 313);

f. Wet van 6 november 1997 tot aanpassing van de Kieswet, Gemeentewet en Provinciewet in verband met de invoering van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en aanpassing aan het geïntegreerd vreemdelingenbeleid (Stb. 1997, 527);

g. Wet wijziging werktuigenvrijstelling en

h. Wet van 13 december 2000, houdende wijziging van enige wetten teneinde de aanspraak jegens bestuursorganen op verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen afhankelijk te maken van het in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens opgenomen gegeven omtrent het adres van een ingezetene (Stb. 2001, 67).

ARTIKEL IV WETTEN MET BETREKKING TOT OPENBARE ORDE EN VEILIGHEID

De volgende wetten worden ingetrokken:

a. Wet van 24 juni 1992 tot wijziging van de Politiewet in verband met de verzelfstandiging van de uitvoering van taken op het gebied van de werving, de selectie en het onderwijs voor de politie (Stb. 1992, 320);

b. Wet van 16 september 1993 tot wijziging van de Rampenwet inzake informatieverschaffing en afstemming van rampen- en rampbestrijdingsplannen alsmede opneming van de planverplichtingen op het terrein van de rampenbestrijding in de bijlage bij de nieuwe Gemeentewet en de nieuwe Provinciewet (Stb. 1993, 503);

c. Invoeringswet Politiewet 1993;

d. Wet van 13 maart 1997 tot wijziging van de Rampenwet en andere wetten in verband met de uitbreiding van de reikwijdte van de Rampenwet tot zware ongevallen en de regeling van enige andere onderwerpen (Stb. 1997, 142) en

e. Wet van 22 december 1999 tot wijziging van de Politiewet 1993 en de Wet politieregisters in verband met de overdracht van het beheer van het Korps landelijke politiediensten aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Stb. 1999, 575).

ARTIKEL V WETTEN MET BETREKKING TOT HET ADVIESSTELSEL

De volgende wetten worden ingetrokken:

a. Herzieningswet adviesstelsel en

b. Aanpassingswet herziening adviesstelsel.

ARTIKEL VI WETTEN MET BETREKKING TOT PENSIOENEN, WACHTGELDEN EN UITKERINGEN

De volgende wetten worden ingetrokken:

a. Wet van 23 april 1952, houdende een minimum-wachtgeldregeling ingevolge artikel 3 van de Garantiewet Militairen K.N.I.L. (Stb. 1952, 219);

b. Uitkeringswet Indische geïnterneerden;

c. Uitkeringswet KNIL-dienstplichttijd;

d. Uitkeringswet KNIL-beroepsmilitairen;

e. Aanpassingstoeslagwet voor gepensionneerden;

f. Wet van 20 februari 1986, houdende voorlopige verlaging van de verschuldigde pensioenbijdrage als bedoeld in de Algemene burgerlijke pensioenwet in verband met verlaging van de invaliditeitspensioenen per 1 januari 1985 (Stb. 1986, 88);

g. Wet van 20 februari 1986, houdende tijdelijke verlaging van de verschuldigde pensioenbijdrage als bedoeld in de Algemene burgerlijke pensioenwet (Stb. 1986, 91);

h. Wet van 20 februari 1986, houdende tijdelijke verlaging van de verschuldigde pensioenbijdrage als bedoeld in de Algemene burgerlijke pensioenwet (Stb. 1986, 92);

i. Wet van 20 februari 1986, houdende tijdelijke regeling van de verschuldigde pensioenbijdrage als bedoeld in de Algemene burgerlijke pensioenwet (Stb. 1986, 93);

j. Wet van 3 mei 1989, houdende tijdelijke verlaging van de verschuldigde pensioenbijdrage als bedoeld in de Algemene burgerlijke pensioenwet over 1986 en 1987 (Stb. 1989, 323);

k. Wet van 22 mei 1991, houdende verlaging van de verschuldigde pensioenbijdrage als bedoeld in de Algemene burgerlijke pensioenwet over de jaren 1988, 1989 en 1990, alsmede verlaging van de verschuldigde wachtgeldtijdbijdrage over het jaar 1990 (Stb. 1991, 365);

l. Wet van 26 maart 1992 tot wijziging van de Algemene burgerlijke pensioenwet met betrekking tot tijd doorgebracht in de Republiek der Verenigde Staten van Indonesië dan wel in de Republiek Indonesië (Verbeterblad) (Stb. 1992, 199)

m. Wet van 8 oktober 1992, houdende wijziging van de Wet vrijwillig vervroegd uittreden (invoering deeltijd-vut en andere wijzigingen) (Stb. 1992, 607).

n. Wet van 23 november 1992 tot wijziging van de Algemene burgerlijke pensioenwet, de Spoorwegpensioenwet en de Algemene militaire pensioenwet in verband met invoering van een weduwnaarspensioen op dezelfde voet en voorwaarden als het weduwenpensioen (Stb. 1992, 637);

o. Wet van 21 april 1993, tot wijziging van de Wet uitkering wegens vrijwillig vervroegd uittreden en de Wet houdende bijzondere regelen met betrekking tot het recht op uitkering als bedoeld in de Wet uitkering wegens vrijwillig vervroegd uittreden (Stb. 1993, 237);

p. Wet van 15 september 1994, houdende toekenning van een uitkering-ineens aan bepaalde categorieën pensioen- en uitkeringsgerechtigden in de overheidssector (Stb. 1994, 804);

q. Wet van 2 november 1994 tot wijziging van de Algemene burgerlijke pensioenwet in verband met de overgang van de Kroon naar het bestuur van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds van de aanwijzing- en intrekkingsbevoegdheid krachtens respectievelijk artikel B 3 en artikel B 4, tweede lid, van die wet (Stb. 1994, 835);

r. Wet van 23 februari 1995, houdende verlaging van de verschuldigde pensioenbijdrage als bedoeld in de Algemene burgerlijke pensioenwet over de jaren 1991 en 1992, alsmede verlaging van de verschuldigde wachtgeldtijdbijdrage over de jaren 1991 en 1992 (Stb. 1995, 119);

s. Wet van 21 december 1995 tot wijziging van de Algemene burgerlijke pensioenwet en de Algemene militaire pensioenwet (invoering partnerpensioen), alsmede van de Uitkeringswet gewezen militairen (rechtspositionele erkenning van andere relatievormen dan het huwelijk) (Stb. 1995, 638) en

t. Wet van 18 oktober 2001 tot wijziging van de Wet privatisering ABP in verband met de wijziging van de aanwijzingsvoorwaarden voor deelneming in het ABP (Stb. 2001, 537).

ARTIKEL VII OVERIGE WETTEN

De volgende wetten worden ingetrokken:

a. Wet privatisering RBB;

b. Wet N.V. RCC;

c. Wet Stichting CAOP en

d. Wet van 24 maart 1988, houdende machtiging tot oprichting van de Stichting arbeidsmarkt- en opleidingsfonds voor de overheid (Stb 1988, 163).

ARTIKEL VIII

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Naar boven