30 868
Wijziging van de Wet adviesstelsel Justitie in verband met de permanente instelling van de commissie auteursrecht

B
MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 1 mei 2007

Met belangstelling heb ik kennis genomen van de opmerkingen en vragen van de leden van de VVD-fractie in het voorlopig verslag. Deze leden vroegen allereerst hoe de voorgestelde instelling bij wet gezien moet worden tegen de achtergrond van de in de regeringsverklaring voorgestelde ombuigingen met betrekking tot de kennisfunctie en adviesraden en de door de regering aangekondigde afslankingsvoorstellen in het algemeen.

De leden van de aan het woord zijnde fractie merken terecht op dat de commissie auteursrecht geen strategische adviesraad is. Adviesraden zijn doorgaans brede colleges, belast met strategische (beleids)advisering over algemene vraagstukken, terwijl de taak van deze commissie zich beperkt tot wetgevingsadvies op het specifieke terrein van het auteursrecht en de naburige rechten. De commissie valt daarom niet onder de ombuigingsvoorstellen die betrekking hebben op de kennisfunctie en adviesraden. De technisch-specialistische adviescolleges zijn ook expliciet buiten beschouwing gelaten in de brief van 18 januari 2007 van de toenmalige Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties over de mogelijke toekomstscenario’s voor een klein en flexibel adviesstelsel (Kamerstukken II 2006/07, 28 101, nr. 9). Los daarvan zij opgemerkt dat de uitgaven voor de commissie auteursrecht uitermate gering zijn. Voor 2007 is hiervoor 3 500 euro begroot. De commissie levert daarmee tegen zeer geringe kosten gezaghebbende adviezen die van grote waarde zijn voor zowel regering als parlement bij de voorbereiding van wetgeving.

De leden van de VVD-fractie vroegen voorts wat verstaan dient te worden onder het begrip «allochtoon». Voorts vroegen zij of van dit begrip één eenduidige definitie wordt gehanteerd door de diverse ministeries en zo ja, welke deze is. Zo deze er niet is, wordt er dan gestreefd om te komen tot een eenduidige definitie, om spraakverwarring en misverstanden te voorkomen, zo vroegen deze leden.

Vooreerst zij opgemerkt dat het wetsvoorstel het begrip «allochtoon» of «(etnische) minderheid» niet gebruikt. Het begrip «allochtoon» wordt alleen gebruikt in de nota naar aanleiding van het verslag bij dit wetsvoorstel, in een passage over de evenwichtige samenstelling van adviescolleges. Daarmee is aansluiting gezocht bij artikel 12, derde lid, van de Kaderwet adviescolleges, het daarop gebaseerde algemene beleid en de door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ontwikkelde «Checklist benoemingen adviescolleges», op grond waarvan bij de benoeming van de voorzitters en andere leden van adviescolleges gestreefd moet worden naar een evenredige deelneming van vrouwen en personen behorende tot etnische of culturele minderheidsgroepen. Artikel 12, derde lid, van de Kaderwet geeft daarmee geen absolute opdracht om te komen tot een evenredige deelneming van minderheidsgroepen, doch beoogt slechts een algemeen wettelijk kader te bieden om te waarborgen dat een adviescollege zoveel mogelijk een met de samenleving afspiegelende samenstelling kent. Het in de nota naar aanleiding van het verslag gehanteerde begrip «allochtoon» moet dan ook worden gelezen in het licht van dit artikel en het hierop gebaseerde beleid. Er bestaat geen eenduidige, rijksbrede definitie van het begrip «allochtoon» of «minderheid». Niet alleen is het moeilijk om een dergelijke definitie te geven buiten de context waarin deze gebruikt wordt, zo’n definitie kan bovendien aan plaats en tijd gebonden zijn.

Met de leden van de VVD-fractie ben ik van mening dat, gezien de specialistische taakstelling van de commissie auteursrecht, voorop moet staan dat haar leden grote deskundigheid en ervaring bezitten. Dit sluit ook aan bij artikel 12, eerste lid, van de Kaderwet adviescolleges, waarin is bepaald dat leden van een adviescollege worden benoemd op grond van de deskundigheid die nodig is voor de advisering op het terrein waarvoor het adviescollege is ingesteld alsmede op grond van hun maatschappelijke kennis en ervaring. Voor evenwichtige en gezaghebbende adviezen is bovendien van belang dat er sprake is van een evenwichtige vertegenwoordiging vanuit de praktijk en de wetenschap. Voorts wordt bij de personele samenstelling grote waarde gehecht aan de onafhankelijkheid van de leden. Wanneer aan deze functionele kwalificaties is voldaan, wordt er binnen het aanwezige potentieel van kandidaat-leden uiteraard gestreefd naar een evenredige deelneming van vrouwen en personen behorende tot etnische of culturele minderheidsgroepen. Artikel 12, derde lid, van de Kaderwet noopt daartoe. Mede daarom is in de nota naar aanleiding van het verslag opgemerkt dat het streven naar zo’n evenredige vertegenwoordiging plaatsvindt binnen de functionele eisen die aan de leden van de commissie worden gesteld.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin.

Naar boven