30 860
Wijziging van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen en de Wet op het financieel toezicht ter implementatie van de vijfde richtlijn motorrijtuigenverzekering

B
MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 21 mei 2006

Met belangstelling heb ik kennis genomen van de door de leden van de VVD-fractie gestelde vragen in het voorlopig verslag van de Vaste Commissie voor Justitie.

Gaarne zal ik, mede namens de minister van Financiën, op de gestelde vragen ingaan.

De leden van de VVD-fractie geven te kennen het minimumdekkingsbedrag van € 10 000 000 per gebeurtenis voor lichamelijk letsel in geval van een ongeval met een bus aan de magere kant te vinden. Een en ander zou immers kunnen betekenen dat bij een ernstig ongeval met een grote bus het bedrag dat beschikbaar is per persoon lager uitvalt dan bij een ongeval met een kleinere bus. Deze leden vragen of die consequenties wel zijn overzien.

Waar een verzekeringsplicht wordt geïntroduceerd, bepaalt de verzekerbaarheid van het te verzekeren risico dwingend de uiterste reikwijdte van de verzekeringsplicht. Het is niet wenselijk een verzekeringsplicht te introduceren indien er in de markt geen dekking te krijgen is. Nauw overleg met de verzekeraars is een vereiste en bij het opstellen van dit wetsvoorstel zijn zij dan ook vanaf het begin betrokken geweest. Dit heeft geresulteerd in de voorgestelde minimumdekkingsbedragen.

De verzekerde som voor een motorrijtuig ingericht tot het vervoer van meer dan 8 personen bedraagt op grond van het huidige artikel 2, tweede lid, van het Besluit bedragen aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen maximaal € 2 722 681. Hierbij dient te worden opgemerkt dat dit bedrag geldt voor lichamelijk letsel en materiële schade tezamen. Het voorgestelde minimumdekkingsbedrag van € 10 000 000 is daarentegen geheel voor lichamelijk letsel beschikbaar en betekent derhalve een zeer forse verhoging ten opzichte van de huidige situatie. Voor materiële schade geldt een afzonderlijk bedrag van € 1 000 000 per gebeurtenis.

Voorts vragen deze leden welke bedragen zijn c.q. worden vastgesteld in andere EU-landen, teneinde te bezien of daarbij zou kunnen worden aangesloten.

De informatie waarover ik beschik dateert van enkele maanden geleden toen in Brussel een vergadering plaatsvond over de problemen die de lidstaten ondervonden bij de implementatie van deze richtlijn. Tijdens een «tour de table» gaven diverse lidstaten een indicatie van de mogelijke hoogte van de te hanteren minimumdekkingsbedragen. Over de uiteindelijk gekozen of te kiezen bedragen bestaat thans nog geen duidelijkheid, nu de implementatieprocedure in de meeste lidstaten nog niet is afgerond.

Allereerst merk ik op dat de volgende lidstaten een onbeperkte dekking kennen, die overigens reeds bestond voor de totstandkoming van de vijfde Wam-richtlijn: Frankrijk, Luxemburg, Ierland, Verenigd Koninkrijk en Zweden.

Voor het minimumdekkingsbedrag van € 5 miljoen per gebeurtenis dat lidstaten ingevolge de richtlijn voor lichamelijk letsel minimaal dienen te hanteren, kiezen waarschijnlijk: Griekenland, Hongarije, Italië, Letland, Litouwen, Oostenrijk, Polen, Portugal, Slowakije en Spanje.

Bedragen boven dit minimumdekkingsbedrag zouden worden gehanteerd in België (€ 100 miljoen), Finland (€ 50 miljoen), Denemarken (€ 12 miljoen), Duitsland (€ 7,5 miljoen), Estland ( € 5,5 miljoen) en Nederland (€ 10 miljoen: voor motorrijtuigen ingericht tot het vervoer van meer dan 8 personen).

In de overige lidstaten waren de bedragen nog niet bekend.

Nederland neemt binnen de Europese Unie derhalve een middenpositie in. Aangezien uit gegevens van het Verbond van Verzekeraars blijkt dat de op de huidige Wam-polissen verzekerde bedragen tot nu toe zelden of nooit worden «geraakt», mag worden aangenomen dat door de verhoging van het minimumdekkingsbedrag met ongeveer een factor vier, de dekking voorlopig ruimschoots voldoende zal zijn om op adequate wijze lichamelijk letsel te vergoeden.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven