B
MEMORIE VAN ANTWOORD
Met belangstelling heb ik kennis genomen van de door de leden van de VVD-fractie
gestelde vragen in het voorlopig verslag van de Vaste Commissie voor Justitie.
Gaarne zal ik, mede namens de minister van Financiën, op de gestelde
vragen ingaan.
De leden van de VVD-fractie geven te kennen het minimumdekkingsbedrag
van € 10 000 000 per gebeurtenis voor lichamelijk letsel
in geval van een ongeval met een bus aan de magere kant te vinden. Een en
ander zou immers kunnen betekenen dat bij een ernstig ongeval met een grote
bus het bedrag dat beschikbaar is per persoon lager uitvalt dan bij een ongeval
met een kleinere bus. Deze leden vragen of die consequenties wel zijn overzien.
Waar een verzekeringsplicht wordt geïntroduceerd, bepaalt de verzekerbaarheid
van het te verzekeren risico dwingend de uiterste reikwijdte van de verzekeringsplicht.
Het is niet wenselijk een verzekeringsplicht te introduceren indien er in
de markt geen dekking te krijgen is. Nauw overleg met de verzekeraars is een
vereiste en bij het opstellen van dit wetsvoorstel zijn zij dan ook vanaf
het begin betrokken geweest. Dit heeft geresulteerd in de voorgestelde minimumdekkingsbedragen.
De verzekerde som voor een motorrijtuig ingericht tot het vervoer van
meer dan 8 personen bedraagt op grond van het huidige artikel 2, tweede lid,
van het Besluit bedragen aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen maximaal € 2 722 681.
Hierbij dient te worden opgemerkt dat dit bedrag geldt voor lichamelijk letsel
en materiële schade tezamen. Het voorgestelde minimumdekkingsbedrag van € 10 000 000
is daarentegen geheel voor lichamelijk letsel beschikbaar en betekent derhalve
een zeer forse verhoging ten opzichte van de huidige situatie. Voor materiële
schade geldt een afzonderlijk bedrag van € 1 000 000 per
gebeurtenis.
Voorts vragen deze leden welke bedragen zijn c.q. worden vastgesteld in
andere EU-landen, teneinde te bezien of daarbij zou kunnen worden aangesloten.
De informatie waarover ik beschik dateert van enkele maanden geleden toen
in Brussel een vergadering plaatsvond over de problemen die de lidstaten ondervonden
bij de implementatie van deze richtlijn. Tijdens een «tour
de table» gaven diverse lidstaten een indicatie van de mogelijke hoogte
van de te hanteren minimumdekkingsbedragen. Over de uiteindelijk gekozen of
te kiezen bedragen bestaat thans nog geen duidelijkheid, nu de implementatieprocedure
in de meeste lidstaten nog niet is afgerond.
Allereerst merk ik op dat de volgende lidstaten een onbeperkte dekking
kennen, die overigens reeds bestond voor de totstandkoming van de vijfde Wam-richtlijn:
Frankrijk, Luxemburg, Ierland, Verenigd Koninkrijk en Zweden.
Voor het minimumdekkingsbedrag van € 5 miljoen per gebeurtenis
dat lidstaten ingevolge de richtlijn voor lichamelijk letsel minimaal dienen
te hanteren, kiezen waarschijnlijk: Griekenland, Hongarije, Italië, Letland,
Litouwen, Oostenrijk, Polen, Portugal, Slowakije en Spanje.
Bedragen boven dit minimumdekkingsbedrag zouden worden gehanteerd in België
(€ 100 miljoen), Finland (€ 50 miljoen), Denemarken (€ 12
miljoen), Duitsland (€ 7,5 miljoen), Estland ( € 5,5 miljoen)
en Nederland (€ 10 miljoen: voor motorrijtuigen ingericht tot het
vervoer van meer dan 8 personen).
In de overige lidstaten waren de bedragen nog niet bekend.
Nederland neemt binnen de Europese Unie derhalve een middenpositie in.
Aangezien uit gegevens van het Verbond van Verzekeraars blijkt dat de op de
huidige Wam-polissen verzekerde bedragen tot nu toe zelden of nooit worden «geraakt»,
mag worden aangenomen dat door de verhoging van het minimumdekkingsbedrag
met ongeveer een factor vier, de dekking voorlopig ruimschoots voldoende zal
zijn om op adequate wijze lichamelijk letsel te vergoeden.
De minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin