30 672
Wijziging van de Wet op het financieel toezicht ter uitvoering van richtlijn nr. 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (herschikking) (PbEU L 177) en richtlijn nr. 2006/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 14 juni 2006 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen (herschikking) (PbEU L 177) (Wet implementatie kapitaalakkoord Bazel 2)

A
GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

12 oktober 2006

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de Wet op het financieel toezicht moet worden aangepast aan richtlijn nr. 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (herschikking) (PbEU L 177) en richtlijn nr. 2006/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 14 juni 2006 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen (herschikking) (PbEU L 177);

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet op het financieel toezicht wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1:1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Na de definitie van elektronischgeldinstelling worden drie definities ingevoegd, luidende:

Europese beleggingsonderneming: beleggingsonderneming met zetel in een andere lidstaat die aldaar voor de uitoefening van haar bedrijf een vergunning heeft;

Europese kredietinstelling: kredietinstelling met zetel in een andere lidstaat die aldaar voor de uitoefening van haar bedrijf een vergunning heeft;

Europese levensverzekeraar of schadeverzekeraar: levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een andere lidstaat die aldaar een vergunning heeft voor de uitoefening van zijn bedrijf die overeenkomt met de in artikel 1a:24 bedoelde vergunning;

2. In de definitie van financiële instelling wordt «richtlijn banken» vervangen door: herziene richtlijn banken.

3. Na de definitie van financiële instelling wordt een definitie ingevoegd, luidende:

financiële Nederlandse moederholding: financiële holding met zetel in Nederland die zelf geen dochteronderneming is van een Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse kredietinstelling of van een financiële holding met zetel in Nederland, waarbij onder dochteronderneming wordt verstaan een dochteronderneming als bedoeld in de artikelen 1 en 2 van de richtlijn geconsolideerde jaarrekening, of een onderneming waarop, naar het oordeel van de Nederlandsche Bank, een moederonderneming feitelijk een overheersende invloed uitoefent;

4. In de definitie van handelsportefeuille wordt «artikel 2, zesde lid, van de richtlijn kapitaaltoereikendheid» vervangen door: artikel 11, eerste lid, van de herziene richtlijn kapitaaltoereikendheid.

5. Na de definitie van herverzekeringsbemiddelen worden twee definities ingevoegd, luidende:

herziene richtlijn banken: richtlijn nr. 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (herschikking) (PbEU L 177);

herziene richtlijn kapitaaltoereikendheid: richtlijn nr. 2006/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 14 juni 2006 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen (herschikking) (PbEU L 177);

6. Na de definitie van moedermaatschappij wordt een definitie ingevoegd, luidende:

moederonderneming: een moederonderneming als bedoeld in de artikelen 1 en 2 van de richtlijn geconsolideerde jaarrekening, of een onderneming die, naar het oordeel van de Nederlandsche Bank, feitelijk een overheersende invloed op een andere onderneming uitoefent;

7. Na de definitie van Nederlandsche Bank worden elf definities ingevoegd, luidende:

Nederlandse beleggingsonderneming: beleggingsonderneming met zetel in Nederland die voor de uitoefening van haar bedrijf een vergunning heeft;

Nederlandse EU-moederbeleggingsonderneming: moederbeleggingsonderneming met zetel in Nederland die zelf geen dochteronderneming is van een beleggingsonderneming, kredietinstelling of van een financiële holding met zetel in een lidstaat;

Nederlandse EU-moederkredietinstelling: moederkredietinstelling met zetel in Nederland die zelf geen dochteronderneming is van een beleggingsonderneming of kredietinstelling of van een financiële holding met zetel in een lidstaat;

Nederlandse financiële EU-moederholding: financiële holding met zetel in Nederland die geen dochteronderneming is van een beleggingsonderneming of kredietinstelling of van een financiële holding met zetel in een lidstaat;

Nederlandse kredietinstelling: kredietinstelling met zetel in Nederland die voor de uitoefening van haar bedrijf een vergunning heeft;

Nederlandse levensverzekeraar of schadeverzekeraar: levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in Nederland die voor de uitoefening van zijn bedrijf een vergunning heeft;

Nederlandse moederbeleggingsonderneming: beleggingsonderneming met zetel in Nederland die een beleggingsonderneming, kredietinstelling of financiële instelling als dochteronderneming heeft of die een deelneming heeft in een dergelijke financiële onderneming en die zelf geen dochteronderneming is van een andere Nederlandse beleggingsonderneming, Nederlandse kredietinstelling of financiële holding met zetel in Nederland;

Nederlandse moederkredietinstelling: kredietinstelling met zetel in Nederland die een beleggingsonderneming, kredietinstelling of financiële instelling als dochteronderneming heeft of die een deelneming heeft in een dergelijke financiële onderneming en die zelf geen dochteronderneming is van een andere Nederlandse beleggingsonderneming, Nederlandse kredietinstelling of financiële holding met zetel in Nederland;

Niet-Europese beleggingsonderneming: beleggingsonderneming waaraan een vergunning is verleend in een staat die geen lidstaat is waar naar het oordeel van de Nederlandsche Bank het prudentieel toezicht ten minste gelijkwaardig is aan het prudentieel toezicht op grond van deze wet;

Niet-Europese kredietinstelling: kredietinstelling met zetel in een staat die geen lidstaat is die aldaar voor de uitoefening van haar bedrijf een vergunning heeft;

Niet-Europese levensverzekeraar of schadeverzekeraar: een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is die aldaar een vergunning heeft voor de uitoefening van zijn bedrijf;

8. In de definitie van plaatselijke onderneming komt onderdeel c te luiden:

c. andere afgeleide financiële instrumenten; of

9. De definitie van richtlijn banken vervalt.

10. De definitie van richtlijn kapitaaltoereikendheid vervalt.

B

In artikel 1:2 wordt «artikel 2, derde lid, van de richtlijn banken» vervangen door: artikel 2 van de herziene richtlijn banken.

C

Na artikel 1:12 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1:12a

1. De Nederlandsche Bank maakt de onderstaande informatie openbaar:

a. het bij of krachtens het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen bepaalde;

b. de wijze waarop in Nederland gebruik wordt gemaakt van de keuzemogelijkheden in de richtlijnen van de Europese Unie die specifiek gericht zijn tot beleggingsondernemingen en kredietinstellingen;

c. de algemene uitgangspunten die zij hanteert bij het gebruik van de beleidsruimte die zij heeft ingevolge het bij of krachtens het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen bepaalde;

d. de algemene criteria en methodieken op basis waarvan de evaluatie, bedoeld in artikel 2:46a, wordt verricht; en

e. de geaggregeerde statistische gegevens over de voornaamste aspecten van de tenuitvoerlegging van de prudentiële regels.

2. De op grond van het eerste lid gepubliceerde informatie is voldoende om een zinvolle vergelijking te kunnen maken tussen de uitoefening van het prudentieel toezicht door de toezichthoudende instanties van de verschillende lidstaten.

D

Na artikel 1:33 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1:34

1. De Nederlandsche Bank werkt ten behoeve van het toezicht, bedoeld in afdeling 2.6.2, samen met de betrokken toezichthoudende instanties van andere lidstaten. In het kader daarvan verstrekt de Nederlandsche Bank aan die toezichthoudende instantie desgevraagd, met inachtneming van artikel 1:73, eerste tot en met derde lid, alle relevante informatie.

2. De Nederlandsche Bank verstrekt eigener beweging aan de betrokken toezichthoudende instanties van andere lidstaten alle essentiële informatie voor de vervulling van hun taak ten behoeve van het toezicht, bedoeld in afdeling 2.6.2.

3. Onder essentiële informatie als bedoeld in het tweede lid, worden in elk geval verstaan gegevens over:

a. de structuur van de groep, de belangrijke beleggingsondernemingen en kredietinstellingen van de groep, alsmede de toezichthoudende instanties van andere lidstaten die toezicht houden op de beleggingsondernemingen en kredietinstellingen van de groep;

b. procedures voor de verzameling van informatie bij de beleggingsondernemingen en kredietinstellingen van de groep, alsmede voor de verificatie van deze informatie;

c. ontwikkelingen bij beleggingsondernemingen, kredietinstellingen of andere ondernemingen van de groep die ernstige nadelige gevolgen voor de beleggingsondernemingen of kredietinstellingen zouden kunnen hebben;

d. belangrijke sancties en bijzondere maatregelen die de Nederlandsche Bank of de toezichthoudende instanties van andere lidstaten ten aanzien van de in afdeling 2.6.2 bedoelde financiële ondernemingen hebben getroffen.

4. Indien de Nederlandsche Bank toezicht houdt op een Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse kredietinstelling die een dochteronderneming is van een EU-moederbeleggingsonderneming of een EU-moederkredietinstelling en informatie nodig heeft over de invoering van benaderingen of methodieken zoals beschreven ingevolge deze wet en die informatie reeds is verstrekt aan de toezichthoudende instantie die toezicht houdt op die EU-moederbeleggingsonderneming of EU-moederkredietinstelling richt zij zich eerst tot deze toezichthoudende instantie.

5. De Nederlandsche Bank overlegt, voordat zij een besluit neemt dat van belang is voor de toezichthoudende taken als bedoeld in afdeling 2.6.2 van een andere betrokken toezichthoudende instantie, met die instantie over:

a. veranderingen in het aandeelhouderschap, de organisatie of de bestuursstructuur van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen in de groep; en

b. belangrijke sancties of bijzondere maatregelen.

6. De Nederlandsche Bank vraagt advies aan de toezichthoudende instantie van een andere lidstaat die toezicht houdt op geconsolideerde basis, voordat zij een besluit neemt over het opleggen van een sanctie of maatregel als bedoeld in het vijfde lid, onderdeel b.

7. De Nederlandsche Bank kan het inwinnen van advies als bedoeld in het zesde lid in spoedeisende gevallen achterwege laten. In dat geval deelt zij de toezichthoudende instanties van andere lidstaten haar besluit onverwijld mede.

E

Artikel 1:35a1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede «als bedoeld in artikel 2:312, onderdeel a, onderscheidenlijk onderdeel b, met elkaar zijn verbonden als bedoeld in artikel 2:303, eerste lid, onderdeel j» vervangen door: met elkaar zijn verbonden als bedoeld in artikel 2:303, eerste lid, onderdeel i.

2. In het tweede lid wordt de zinsnede «als bedoeld in artikel 2:312, onderdeel a, en een kredietinstelling of een beleggingsonderneming met zetel in een andere lidstaat met elkaar zijn verbonden als bedoeld in artikel 2:303, onderdeel j» vervangen door: en een beleggingsonderneming of een kredietinstelling met zetel in een andere lidstaat met elkaar zijn verbonden als bedoeld in artikel 2:303, onderdeel i.

F

In artikel 1:35a, vijfde lid, vervalt de zinsnede «, bedoeld in artikel 2:303, eerste lid, onderdeel h,».

G

Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, wordt aan artikel 1:51 een onderdeel toegevoegd, luidende:

c. een besluit tot instemming als bedoeld in artikel 2:307, zesde of achtste lid.

H

Na artikel 1:77 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1:77a

Indien de Nederlandsche Bank ingevolge afdeling 2.6.2 toezicht houdt op geconsolideerde basis op een Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse kredietinstelling brengt zij Onze Minister en de instanties, bedoeld in artikel 1:77, eerste lid, onderdeel a, voor zover betrokken, onverwijld op de hoogte van noodsituaties met betrekking tot financiële ondernemingen die in het geconsolideerde toezicht zijn betrokken die de stabiliteit van het financiële stelsel in de lidstaat waar deze laatste ondernemingen hun zetel hebben, kunnen aantasten.

Ha

Artikel 1:93, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het slot van onderdeel a vervalt «en».

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door «; en» wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

c. kredietbeoordelingsbureaus waaraan ingevolge artikel 2:82, tweede lid, een erkenning is verleend.

I

In de artikelen 1a:14, tweede lid, 1a:16a, tweede lid, 1a:22, tweede lid, 1a:23, 2:28, tweede lid, onderdeel a, en 2:35, tweede lid, onderdeel a, wordt «van de richtlijn banken» vervangen door: van de herziene richtlijn banken.

J

Na artikel 2:46 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2:46a

1. De Nederlandsche Bank evalueert periodiek volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels de strategieën, procedures en maatregelen ingevolge artikel 2:45 en het toetsingsvermogen van een bank of beleggingsonderneming met zetel in Nederland gelet op de omvang en de aard van haar huidige en mogelijk toekomstige risico’s.

2. Op grond van de evaluatie, bedoeld in het eerste lid, bepaalt de Nederlandsche Bank of de strategieën, procedures en maatregelen en het door de bank of beleggingsonderneming aangehouden toetsingsvermogen een degelijk beheer en een solide dekking van de risico’s waarborgen.

3. De Nederlandsche Bank stemt de frequentie en de omvang van de evaluatie af op de aard, omvang en complexiteit van de bank of beleggingsonderneming en het belang van de werkzaamheden van de desbetreffende financiële onderneming voor het financiële stelsel.

4. De Nederlandsche Bank actualiseert de evaluatie ten minste een keer per jaar.

K

Artikel 2:51 komt te luiden:

Artikel 2:51

1. De artikelen 2:45 en 2:46 zijn van overeenkomstige toepassing op in Nederland gelegen bijkantoren van levensverzekeraars of schadeverzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is.

2. De artikelen 2:45 en 2:46 zijn van overeenkomstige toepassing op kredietinstellingen met zetel in een staat die geen lidstaat is.

L

Artikel 2:55 komt te luiden:

Artikel 2:55

De artikelen 2:45, 2:46 en 2:49 zijn van overeenkomstige toepassing op clearinginstellingen met zetel in een niet-aangewezen staat.

M

In de artikelen 2:60, 2:62, eerste lid, onderdeel b, en 2:67, eerste en tweede lid, wordt «van de richtlijn banken» vervangen door: van de herziene richtlijn banken.

N

Artikel 2:82, derde lid, komt te luiden:

3. De aan te houden solvabiliteit van een beheerder, beleggingsonderneming, clearinginstelling of kredietinstelling als bedoeld in het eerste lid, wordt uitgedrukt in een toetsingsvermogen. De aan te houden solvabiliteit van een verzekeraar als bedoeld in het eerste lid, wordt uitgedrukt in een solvabiliteitsmarge.

O

Na artikel 2:102 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2:102a

1. Een bank of beleggingsonderneming met zetel in Nederland maakt ten minste een keer per jaar de gegevens, bedoeld in bijlage XII, delen 2 en 3, van de herziene richtlijn banken, die het oordeel of de beslissing van een ieder die zich op die gegevens baseert voor het nemen van beslissingen van financiële aard beïnvloeden of kunnen beïnvloeden, openbaar. De financiële onderneming maakt die gegevens of een deel van die gegevens met een hogere frequentie openbaar indien dat met het oog op de aard van haar werkzaamheden noodzakelijk is.

2. De financiële onderneming kan de openbaarmaking van gegevens achterwege laten indien de openbaarmaking haar concurrentiepositie zou aantasten of de waarde van haar investeringen zou verminderen dan wel indien de gegevens betrekking hebben op verplichtingen jegens afnemers of relaties met andere wederpartijen op grond waarvan zij aan geheimhouding is gebonden. In dat geval verklaart de financiële onderneming in de ingevolge het eerste lid openbaar gemaakte gegevens dat bepaalde gegevens ontbreken en waarom zij ontbreken. In plaats van de ontbrekende gegevens maakt zij geaggregeerde informatie over de inhoud van de ontbrekende gegevens openbaar.

3. De financiële onderneming beschrijft hoe zij de gegevens, bedoeld in het eerste lid, openbaar zal maken en hoe en met welke frequentie zij de juistheid van deze gegevens zal controleren. Deze beschrijving verstrekt zij aan de Nederlandsche Bank voor het einde van het boekjaar waarop de gegevens betrekking hebben. Indien de gegevens niet in de stukken, bedoeld in artikel 2:96, eerste lid, of 4:85, eerste lid, openbaar worden gemaakt, geeft de financiële onderneming in die stukken aan op welke wijze de gegevens openbaar gemaakt worden.

4. Indien dat noodzakelijk is voor de uitoefening van het prudentieel toezicht kan de Nederlandsche Bank besluiten dat een financiële onderneming:

a. bepaalde gegevens als bedoeld in het eerste lid openbaar maakt;

b. gegevens als bedoeld in het eerste lid met een bepaalde frequentie of binnen een bepaalde termijn openbaar maakt;

c. gegevens als bedoeld in het eerste lid op een bepaalde wijze openbaar maakt; of

d. de juistheid van gegevens als bedoeld in het eerste lid waarvoor geen wettelijke controle is vereist op een bepaalde wijze controleert.

P

Het opschrift «AFDELING 2.5.1 PORTEFEUILLEOVERDRACHT» komt te luiden «AFDELING 2.5.1A PORTEFEUILLEOVERDRACHT», het opschrift «§ 2.5.1.1. Verzekeraars met zetel in Nederland» wordt vervangen door «§ 2.5.1a.1. Verzekeraars met zetel in Nederland», het opschrift «§ 2.5.1.2. Levensverzekeraars en schadeverzekeraars met zetel in een andere lidstaat» wordt vervangen door «§ 2.5.1a.2. Levensverzekeraars en schadeverzekeraars met zetel in een andere lidstaat», het opschrift «§ 2.5.1.3. Levensverzekeraars en schadeverzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is» wordt vervangen door «§ 2.5.1a.3. Levensverzekeraars en schadeverzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is» en het opschrift «§ 2.5.1.4. Natura-uitvaartverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat» wordt vervangen door «§ 2.5.1a.4. Natura-uitvaartverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat».

Q

In HOOFDSTUK 2.5 BIJZONDERE REGELS EN MAATREGELEN TEN AANZIEN VAN FINANCIELE ONDERNEMINGEN WERKZAAM OP DE FINANCIELE MARKTEN wordt een nieuwe afdeling ingevoegd, luidende:

AFDELING 2.5.1 BIJZONDERE MAATREGELEN TEN AANZIEN VAN BANKEN EN BELEGGINGSONDERNEMINGEN

Artikel 2:143a

1. De Nederlandsche Bank kan, indien een bank of beleggingsonderneming niet voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde eisen met betrekking tot de bedrijfsvoering en het toetsingsvermogen de onderstaande maatregelen treffen ten aanzien van die bank onderscheidenlijk beleggingsonderneming:

a. voorschrijven dat zij over een hoger toetsingsvermogen beschikt dan ingevolge artikel 2:82 is voorgeschreven;

b. voorschrijven dat in verband met de solvabiliteitsvereisten een specifiek voorzieningenbeleid wordt gevoerd of de activa op een specifieke wijze worden behandeld; of

c. voorschrijven dat het door de bank of beleggingsonderneming gelopen risico wordt beperkt.

2. Indien de Nederlandsche Bank op grond van de evaluatie, bedoeld in artikel 2:46a, van oordeel is dat de strategieën, procedures en maatregelen ingevolge artikel 2:45 of het toetsingsvermogen van die financiële onderneming niet een beheerste en duurzame dekking van zijn risico’s waarborgen, schrijft de Nederlandsche Bank aan de bank of beleggingsonderneming een hoger toetsingsvermogen voor indien andere maatregelen er redelijkerwijs niet toe kunnen leiden dat binnen een redelijke termijn wordt voldaan aan het ingevolge artikel 2:45 bepaalde.

3. De Nederlandsche Bank heft de maatregelen, bedoeld in het eerste en tweede lid, op zodra de bank of beleggingsonderneming weer voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde eisen met betrekking tot de bedrijfsvoering en het toetsingsvermogen.

R

Artikel 2:303, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel c wordt de zinsnede «als bedoeld in artikel 1 van de richtlijn geconsolideerde jaarrekening» vervangen door: als bedoeld in de artikelen 1 en 2 van de richtlijn geconsolideerde jaarrekening.

2. In onderdeel d wordt na «hoofdzakelijk» ingevoegd «beleggingsondernemingen,» en wordt «een kredietinstelling» vervangen door «een beleggingsonderneming of kredietinstelling».

3. Onderdeel h vervalt.

4. De onderdelen i, j en k worden verletterd tot h, i en j.

5. Onderdeel h (nieuw) komt als volgt te luiden:

h. onderneming die nevendiensten verricht: een onderneming die activiteiten verricht die ten opzichte van de hoofdactiviteiten van een beleggingsonderneming of kredietinstelling het karakter van ondersteunende activiteit hebben;

S

Artikel 2:304 komt te luiden:

Artikel 2:304

1. Een Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse kredietinstelling die een moederonderneming of dochteronderneming is van een andere beleggingsonderneming of kredietinstelling, voldoet op geconsolideerde of gesubconsolideerde basis aan het ingevolge artikel 2:45 bepaalde op zodanige wijze dat de procedures en maatregelen ter beheersing van bedrijfsprocessen en risico’s samenhang vertonen en goed geïntegreerd zijn en dat zij de inlichtingen, bedoeld in artikel 1:35, kan verschaffen.

2. Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in Nederland die bij het aanvullend toezicht op levensverzekeraars en schadeverzekeraars in een verzekeringsgroep is betrokken, richt de bedrijfsvoering, bedoeld in artikel 2:45 zodanig in dat de procedures en maatregelen ter beheersing van bedrijfsprocessen en risico’s samenhang vertonen en goed geïntegreerd zijn en dat zij de inlichtingen, bedoeld in artikel 1:35, kan verschaffen.

T

Het opschrift van afdeling 2.6.2 komt te luiden:

AFDELING 2.6.2 GECONSOLIDEERD TOEZICHT OP BELEGGINGSONDERNEMINGEN EN KREDIETINSTELLINGEN

U

Artikel 2:306 vervalt.

V

Artikel 2:307 komt te luiden:

Artikel 2:307

1. De Nederlandsche Bank houdt toezicht op geconsolideerde basis als bedoeld in artikel 2:310 op Nederlandse moederbeleggingsondernemingen, Nederlandse moederkredietinstellingen, Nederlandse EU-moederbeleggingsondernemingen en Nederlandse EU-moederkredietinstellingen.

2. Indien een Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse kredietinstelling als moederonderneming een financiële Nederlandse moederholding of een Nederlandse financiële EU-moederholding heeft, houdt de Nederlandsche Bank op die beleggingsonderneming of kredietinstelling toezicht op geconsolideerde basis, onverminderd het derde, vierde en vijfde lid.

3. Indien een Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse kredietinstelling als moederonderneming een financiële Nederlandse moederholding of een Nederlandse financiële EU-moederholding heeft en die holding een Europese beleggingsonderneming of Europese kredietinstelling als dochteronderneming heeft, houdt de Nederlandsche Bank op die Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse kredietinstelling toezicht op geconsolideerde basis.

4. Indien een Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse kredietinstelling als moederondernemingen zowel een financiële Nederlandse moederholding als een financiële holding in een andere lidstaat heeft en in die andere lidstaat zich een dochteronderneming bevindt die een Europese beleggingsonderneming of Europese kredietinstelling is, wordt het toezicht op geconsolideerde basis uitgeoefend door de Nederlandsche Bank indien de Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse kredietinstelling in vergelijking met die Europese beleggingsonderneming of Europese kredietinstelling het hoogste balanstotaal heeft.

5. Indien een Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse kredietinstelling als moederonderneming een financiële holding met zetel in een andere lidstaat heeft en die financiële holding als dochteronderneming een Europese beleggingsonderneming of Europese kredietinstelling heeft in een andere lidstaat dan de lidstaat van haar zetel, wordt het toezicht op geconsolideerde basis uitgeoefend door de Nederlandsche Bank indien de Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse kredietinstelling in vergelijking met die Europese beleggingsonderneming of Europese kredietinstelling het hoogste balanstotaal heeft.

6. In afwijking van het derde tot en met vijfde lid kan de Nederlandsche Bank besluiten ermee in te stemmen, na overleg met de betrokken toezichthoudende instanties van andere lidstaten, dat een van die andere toezichthoudende instanties het toezicht op geconsolideerde basis houdt indien het relatieve belang van de uitoefening van het bedrijf van de desbetreffende financiële onderneming in een bepaalde lidstaat daartoe aanleiding geeft.

7. Alvorens een besluit als bedoeld in het zesde lid te nemen, stelt de Nederlandsche Bank de Nederlandse EU-moederbeleggingsonderneming, de Nederlandse EU-moederkredietinstelling, de Nederlandse financiële EU-moederholding, de Nederlandse beleggingsonderneming dan wel de Nederlandse kredietinstelling die het hoogste balanstotaal heeft in vergelijking met de andere dochterondernemingen in de gelegenheid haar zienswijze naar voren te brengen.

8. Indien volgens de herziene richtlijn banken op een Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse kredietinstelling toezicht op geconsolideerde basis zou moeten worden uitgeoefend door een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat, kan de Nederlandsche Bank, na overleg met de betrokken toezichthoudende instanties van andere lidstaten en gehoord de betrokken financiële onderneming, ermee instemmen dat zij het toezicht op geconsolideerde basis uitoefent indien het relatieve belang van de uitoefening van het bedrijf van de Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse kredietinstelling daartoe aanleiding geeft.

9. Indien een Nederlandse financiële EU-moederholding een beleggingsonderneming en een kredietinstelling als dochteronderneming heeft, en die kredietinstelling haar zetel in Nederland heeft, oefent de Nederlandsche Bank het toezicht op geconsolideerde basis uit op alle dochterondernemingen.

W

Artikel 2:308 komt te luiden:

Artikel 2:308

1. De Nederlandsche Bank houdt toezicht op Nederlandse moederbeleggingsondernemingen en Nederlandse moederkredietinstellingen, in de mate en op de wijze als bepaald in deze afdeling, op basis van de geconsolideerde financiële positie. Dit toezicht omvat het toezicht op de naleving van het bepaalde ingevolge de artikelen 2:45, eerste en tweede lid, onderdeel c, 2:82 en 2:123, eerste lid, onderdeel c.

2. De Nederlandsche Bank houdt toezicht op Nederlandse beleggingsondernemingen of Nederlandse kredietinstellingen die dochteronderneming zijn van een financiële Nederlandse moederholding, in de mate en op de wijze als bepaald in deze afdeling, op basis van de geconsolideerde financiële positie van de financiële Nederlandse moederholding. Dit toezicht omvat het toezicht op de naleving van het bepaalde ingevolge de artikelen 2:45, eerste en tweede lid, onderdeel c, 2:82 en 2:123, eerste lid, onderdeel c.

3. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op Nederlandse beleggingsondernemingen of Nederlandse kredietinstellingen die dochteronderneming zijn van een financiële Nederlandse moederholding indien de Nederlandsche Bank toezicht houdt op deze beleggingsondernemingen of kredietinstellingen op geconsolideerde basis op grond van artikel 2:307. Indien een financiële Nederlandse moederholding als dochteronderneming zowel een beleggingsonderneming als een kredietinstelling heeft, is de eerste volzin slechts van toepassing op de kredietinstelling.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de berekening van de solvabiliteit op geconsolideerde basis van de beleggingsondernemingen of kredietinstellingen, bedoeld in het eerste en tweede lid.

X

Artikel 2:308a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef, wordt «Nederlandse kredietinstellingen» vervangen door «Nederlandse beleggingsondernemingen of Nederlandse kredietinstellingen» en wordt «niet-Europese kredietinstelling» vervangen door «niet-Europese beleggingsonderneming of niet-Europese kredietinstelling».

2. In het eerste lid, onderdelen a en b, wordt «kredietinstellingen» vervangen door: beleggingsondernemingen of kredietinstellingen.

3. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «artikel 52 van de richtlijn banken» vervangen door: de artikelen 125 en 126 van de herziene richtlijn banken.

4. In het tweede lid wordt «artikel 56 bis, tweede alinea, van de richtlijn banken» vervangen door «artikel 143 van de herziene richtlijn banken» en wordt «artikel 57 van die richtlijn» vervangen door «artikel 151 van die richtlijn».

5. In het derde lid wordt «Nederlandse kredietinstellingen» vervangen door: Nederlandse beleggingsondernemingen of Nederlandse kredietinstellingen.

Y

Na artikel 2:308a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2:308b

1. Een Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse kredietinstelling, die een dochteronderneming is van een beleggingsonderneming of kredietinstelling of als moederonderneming een financiële holding heeft, voldoet op gesubconsolideerde basis aan het bepaalde ingevolge de artikelen 2:45, eerste en tweede lid, onderdeel c, 2:82 en 2:123, eerste lid, onderdeel c, indien de Nederlandse beleggingsonderneming, Nederlandse kredietinstelling of de financiële holding:

a. als dochteronderneming een beheerder heeft van een instelling voor collectieve belegging in effecten, beleggingsonderneming, financiële instelling of kredietinstelling met zetel in een staat die geen lidstaat is; of

b. een deelneming houdt in een beheerder van een instelling voor collectieve belegging in effecten, beleggingsonderneming, financiële instelling of kredietinstelling met zetel in een staat die geen lidstaat is.

2. Indien de financiële holding als dochteronderneming zowel een beleggingsonderneming als een kredietinstelling heeft, is het eerste lid slechts van toepassing op de kredietinstelling.

Z

Artikel 2:309 komt te luiden:

Artikel 2:309

1. Het toezicht op individuele basis op de naleving van het bepaalde ingevolge de artikelen 2:45, eerste en tweede lid, onderdeel c, en 2:82 is niet van toepassing op Nederlandse beleggingsondernemingen of Nederlandse kredietinstellingen die dochteronderneming zijn van een Nederlandse moederbeleggingsonderneming of Nederlandse moederkredietinstelling indien:

a. op die Nederlandse moederbeleggingsonderneming of Nederlandse moederkredietinstelling toezicht op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend en de dochteronderneming in dat toezicht is opgenomen; en

b. het toetsingsvermogen tussen de Nederlandse moederbeleggingsonderneming of Nederlandse moederkredietinstelling en de dochterondernemingen adequaat verdeeld is doordat:

1°. er geen feitelijke of juridische belemmering aanwezig of te voorzien is die een onmiddellijke overdracht van toetsingsvermogen of terugbetaling van schulden door de Nederlandse moederbeleggingsonderneming of Nederlandse moederkredietinstelling kan verhinderen;

2°. de Nederlandse moederbeleggingsonderneming of Nederlandse moederkredietinstelling zorg draagt voor een beheerste bedrijfsvoering bij de dochteronderneming en met instemming van de Nederlandsche Bank instaat voor de verplichtingen van de dochteronderneming, of de risico’s ten aanzien van de dochteronderneming verwaarloosbaar zijn;

3°. de risicobeoordeling, meet- en controleprocedures van de Nederlandse moederbeleggingsonderneming of Nederlandse moederkredietinstelling ook de dochteronderneming omvatten; en

4°. de Nederlandse moederbeleggingsonderneming of Nederlandse moederkredietinstelling meer dan vijftig procent van de stemrechten heeft verbonden aan de deelnemingen in het kapitaal van de dochteronderneming of het recht heeft om de meerderheid van de personen die het dagelijks beleid bepalen van de dochteronderneming te benoemen of te ontslaan.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op Nederlandse beleggingsondernemingen en Nederlandse kredietinstellingen die dochteronderneming zijn van een financiële holding met zetel in Nederland waarop soortgelijk toezicht als op beleggingsondernemingen of kredietinstellingen wordt uitgeoefend op de naleving van het bepaalde ingevolge de artikelen 2:45, eerste en tweede lid, onderdeel c, 2:82 en 2:123, eerste lid, onderdeel c.

3. Het toezicht op individuele basis met betrekking tot de artikelen 2:45, eerste en tweede lid, onderdeel c, en 2:82 is niet van toepassing op Nederlandse moederbeleggingsondernemingen en Nederlandse moederkredietinstellingen indien:

a. op die Nederlandse moederbeleggingsondernemingen en Nederlandse moederkredietinstellingen toezicht op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend; en

b. het toetsingsvermogen tussen de Nederlandse moederbeleggingsondernemingen en Nederlandse moederkredietinstellingen en de dochterondernemingen adequaat verdeeld is doordat:

1°. er geen feitelijke of juridische belemmering aanwezig of te voorzien is die een onmiddellijke overdracht van toetsingsvermogen of terugbetaling van schulden door de dochteronderneming kan verhinderen; en

2°. de risicobeoordeling, meet- en controleprocedures die relevant zijn voor het geconsolideerde toezicht, ook de Nederlandse moederbeleggingsondernemingen en Nederlandse moederkredietinstellingen omvatten.

4. De Nederlandsche Bank maakt de onderstaande informatie openbaar:

a. de criteria die zij toepast om vast te stellen dat er geen feitelijke of juridische belemmering aanwezig of te voorzien is die een onmiddellijke overdracht van toetsingsvermogen of terugbetaling van schulden kan verhinderen;

b. het aantal Nederlandse moederbeleggingsondernemingen en Nederlandse moederkredietinstellingen dat valt onder de toepassing van het derde lid en hoeveel moederondernemingen daarbij dochterondernemingen in een staat die geen lidstaat is, betrekken; en

c. indien het derde lid van toepassing is, de geaggregeerde gegevens voor Nederland met betrekking tot:

1°. het totaal bedrag aan toetsingsvermogen op geconsolideerde basis van de Nederlandse moederbeleggingsondernemingen en Nederlandse moederkredietinstellingen, dat wordt aangehouden in dochterondernemingen met zetel in een staat die geen lidstaat is;

2°. het toetsingsvermogen dat door Nederlandse moederbeleggingsondernemingen en Nederlandse moederkredietinstellingen wordt gehouden in dochterondernemingen met zetel in een staat die geen lidstaat is als percentage van het totale toetsingsvermogen op geconsolideerde basis van die moederondernemingen;

3°. het toetsingsvermogen dat door Nederlandse moederbeleggingsondernemingen en Nederlandse moederkredietinstellingen wordt gehouden in dochterondernemingen met zetel in een staat die geen lidstaat is als percentage van de vereiste totale minimumomvang van het toetsingsvermogen op grond van artikel 2:82 op geconsolideerde basis van de moederondernemingen.

AA

Na artikel 2:309 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 2:309a

1. De Nederlandsche Bank kan op aanvraag besluiten, al dan niet voor bepaalde tijd, dat het een Nederlandse moederbeleggingsonderneming of Nederlandse moederkredietinstelling is toegestaan om in het kader van het toezicht op individuele basis dat op haar wordt gehouden, haar dochterondernemingen geconsolideerd te betrekken bij de bedrijfsvoering als bedoeld in artikel 2:45, eerste en tweede lid, onderdeel c, de berekening van haar toetsingsvermogen en het aanhouden van balansposten en posten buiten de balanstelling als bedoeld in artikel 2:82 indien:

1°. de risicobeoordeling, meet- en controleprocedures van de Nederlandse moederbeleggingsonderneming of Nederlandse moederkredietinstelling ook de dochteronderneming omvatten;

2°. de Nederlandse moederbeleggingsonderneming of Nederlandse moederkredietinstelling meer dan vijftig procent van de stemrechten heeft verbonden aan de deelnemingen in het kapitaal van de dochteronderneming of het recht heeft om de meerderheid van de personen die het dagelijks beleid bepalen van de dochteronderneming te benoemen of te ontslaan;

3°. de dochteronderneming aanzienlijke vorderingen op of verplichtingen heeft aan de Nederlandse moederbeleggingsonderneming of Nederlandse moederkredietinstelling; en

4°. de Nederlandse moederbeleggingsonderneming of Nederlandse moederkredietinstelling aantoont dat op grond van de omstandigheden en overeenkomsten, waaronder juridische afspraken, geen feitelijke of juridische belemmeringen aanwezig of te voorzien zijn die een onmiddellijke overdracht van toetsingsvermogen of terugbetaling van schulden door de dochteronderneming aan haar kunnen verhinderen.

2. De Nederlandsche Bank stelt tenminste een keer per jaar de betrokken toezichthoudende instanties van andere staten in kennis van de gevallen waarin gebruik wordt gemaakt van het eerste lid en van de omstandigheden en overeenkomsten bedoeld in het eerste lid, onder 4°.

3. De Nederlandsche Bank maakt de onderstaande informatie openbaar:

a. de criteria die zij toepast om vast te stellen dat er geen feitelijke of juridische belemmering aanwezig of te voorzien is die een onmiddellijke overdracht van toetsingsvermogen of terugbetaling van schulden kan verhinderen;

b. het aantal Nederlandse moederbeleggingsondernemingen en Nederlandse moederkredietinstellingen dat op grond van het eerste lid dochterondernemingen geconsolideerd betrekken en hoeveel moederondernemingen daarbij dochterondernemingen met zetel in een staat die geen lidstaat is, betrekken;

c. indien het eerste lid van toepassing is de geaggregeerde gegevens voor Nederland met betrekking tot:

1°. het totaal bedrag aan toetsingsvermogen van Nederlandse moederbeleggingsondernemingen en Nederlandse moederkredietinstellingen, dat wordt aangehouden in dochterondernemingen met zetel in een staat die geen lidstaat is;

2°. het toetsingsvermogen dat door Nederlandse moederbeleggingsondernemingen en Nederlandse moederkredietinstellingen wordt gehouden in dochterondernemingen met zetel in een staat die geen lidstaat is als percentage van het totale toetsingsvermogen van die moederondernemingen;

3°. het toetsingsvermogen dat door Nederlandse moederbeleggingsondernemingen en Nederlandse moederkredietinstellingen wordt gehouden in dochterondernemingen met zetel in een staat die geen lidstaat is als percentage van de vereiste totale minimumomvang van het toetsingsvermogen op grond van artikel 2:82 van de moederondernemingen.

Artikel 2:309b

1. Indien de Nederlandsche Bank toezicht houdt op geconsolideerde basis op een Nederlandse EU-moederbeleggingsonderneming, Nederlandse EU-moederkredietinstelling, Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse kredietinstelling die dochteronderneming is van een Nederlandse financiële EU-moederholding:

a. coördineert zij de vergaring en verspreiding van informatie aan de betrokken toezichthoudende instanties van andere lidstaten die relevant of essentieel is in normale omstandigheden en in noodsituaties;

b. plant en coördineert zij de toezichtactiviteiten in normale omstandigheden en in noodsituaties, en de samenwerking met de betrokken toezichthoudende instanties van andere lidstaten in het kader van artikel 2:46a.

2. Indien de Nederlandsche Bank toezicht houdt op geconsolideerde basis op een Nederlandse EU-moederbeleggingsonderneming, Nederlandse EU-moederkredietinstelling, Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse kredietinstelling die dochteronderneming is van een Nederlandse financiële EU-moederholding wordt een aanvraag tot instemming met het gebruik van de interne modellen en benaderingen bij de Nederlandsche Bank ingediend.

3. De indiening van de aanvraag, bedoeld in het tweede lid, geschiedt door de Nederlandse EU-moederbeleggingsonderneming, Nederlandse EU-moederkredietinstelling en haar gezamenlijke dochterondernemingen of door de gezamenlijke dochterondernemingen van een Nederlandse financiële EU-moederholding. De Nederlandsche Bank verstrekt onverwijld alle relevante stukken met betrekking tot de aanvraag tot instemming aan de betrokken toezichthoudende instanties van andere lidstaten.

4. De Nederlandsche Bank beslist na overleg met de andere betrokken toezichthoudende instanties op de aanvraag en de eventueel aan de instemming te verbinden voorschriften.

5. Onverminderd artikel 3:47 van de Algemene wet bestuursrecht bevat het besluit, bedoeld in het vierde lid, de standpunten van de betrokken toezichthoudende instanties.

6. Indien het overleg uiterlijk zes maanden na ontvangst van de volledige aanvraag niet tot overeenstemming heeft geleid, neemt de Nederlandsche Bank onverwijld een besluit waarbij zij de standpunten en voorbehouden van de betrokken toezichthoudende instanties in aanmerking neemt. De Nederlandsche Bank doet van dit besluit onverwijld mededeling aan de betrokken toezichthoudende instanties.

7. Indien een Nederlandse financiële EU-moederholding een beleggingsonderneming en een kredietinstelling als dochteronderneming heeft, en die kredietinstelling haar zetel in Nederland heeft, oefent de Nederlandsche Bank het toezicht op geconsolideerde basis uit op alle dochterondernemingen.

BB

Artikel 2:310 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «Nederlandse kredietinstelling» vervangen door «Nederlandse beleggingsonderneming, Nederlandse kredietinstelling» en wordt «kredietinstellingen» vervangen door «beleggingsondernemingen, kredietinstellingen».

2. In het derde lid wordt «Nederlandse kredietinstelling» vervangen door «Nederlandse beleggingsonderneming, Nederlandse kredietinstelling» en wordt «elke kredietinstelling» vervangen door «elke beleggingsonderneming, kredietinstelling».

3. In het vierde lid wordt «kredietinstellingen» vervangen door: beleggingsondernemingen, kredietinstellingen.

4. In het zesde lid, onderdeel a, wordt «kredietinstelling» vervangen door «beleggingsonderneming of kredietinstelling» en wordt in onderdeel b «kredietinstellingen» vervangen door «beleggingsondernemingen, kredietinstellingen».

5. Het achtste lid komt als volgt te luiden:

8. Indien toezicht op geconsolideerde basis op grond van artikel 2:308, eerste of tweede lid, is voorgeschreven, worden ondernemingen die nevendiensten verrichten en beheerders van instellingen voor collectieve belegging in effecten in de consolidatie betrokken in de gevallen en op de wijzen, bedoeld in het tweede tot en met vijfde lid.

CC

Artikel 2:311 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «Nederlandse kredietinstelling» vervangen door: Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse kredietinstelling.

2. In het tweede, derde en vijfde lid, wordt «kredietinstelling» vervangen door: beleggingsonderneming of kredietinstelling.

DD

In afdeling 2.6.2 worden na artikel 2:311 twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 2:311a

1. Een Nederlandse EU-moederbeleggingsonderneming, Nederlandse EU-moederkredietinstelling, Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse kredietinstelling die dochteronderneming is van een financiële EU-moederholding voldoet op basis van haar geconsolideerde financiële positie aan artikel 2:102a.

2. Een belangrijke Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse kredietinstelling die een dochteronderneming is van een moederbeleggingsonderneming, moederkredietinstelling of financiële moederholding met zetel in een andere lidstaat maakt de gegevens, bedoeld in artikel 2:102a, eerste lid, openbaar op individuele of gesubconsolideerde basis.

3. Indien de Nederlandsche Bank geconsolideerd toezicht uitoefent op een Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse kredietinstelling die dochteronderneming is van een onderneming die is gevestigd in een staat die geen lidstaat is, kan zij die financiële onderneming op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van de verplichting tot het openbaar maken van gegevens op geconsolideerde basis, indien de onderneming waarvan zij dochteronderneming is gegevens over haar openbaar maakt die overeenkomen met de informatie, bedoeld in het eerste lid.

4. Indien een Nederlandse financiële EU-moederholding zowel een beleggingsonderneming als een kredietinstelling als dochteronderneming heeft, is dit artikel slechts van toepassing op de kredietinstelling.

Artikel 2:311b

De Nederlandsche Bank kan aan beleggingsondernemingen op aanvraag, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het ingevolge deze afdeling ten aanzien van geconsolideerd toezicht bepaalde, alsmede van artikel 2:304, eerste lid. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld waaraan de houder van een ontheffing voldoet en worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van een ontheffing.

EE

Artikel 2:312 vervalt.

FF

Artikel 2:320 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a komt als volgt te luiden:

a. beleggingsonderneming: Nederlandse beleggingsonderneming, Europese beleggingsonderneming of niet-Europese beleggingsonderneming;

2. In onderdeel b wordt «ondernemingen die nevendiensten van het bankbedrijf verrichten» vervangen door: ondernemingen die nevendiensten verrichten.

3. Onderdeel h komt als volgt te luiden:

h. kredietinstelling: Nederlandse kredietinstelling, Europese kredietinstelling of niet-Europese kredietinstelling;

4. Onderdeel i komt als volgt te luiden:

i. levensverzekeraar of schadeverzekeraar: Nederlandse levensverzekeraar of schadeverzekeraar, Europese levensverzekeraar of schadeverzekeraar of niet-Europese levensverzekeraar of schadeverzekeraar;

GG

In artikel 2:323, eerste lid, wordt «kredietinstellingen als bedoeld in artikel 2:306, onderdeel a, verzekeraars als bedoeld in artikel 2:312, onderdeel a, beleggingsondernemingen met zetel in Nederland» vervangen door: Nederlandse kredietinstellingen, Nederlandse levensverzekeraars of schadeverzekeraars, Nederlandse beleggingsondernemingen.

HH

In artikel 4:3, tweede lid, onderdeel a, wordt «van de richtlijn banken» vervangen door: van de herziene richtlijn banken.

II

In artikel 5:46, derde lid, onderdeel e, wordt «artikel 1, onderdeel 2, van de richtlijn banken» vervangen door: artikel 4, onderdeel 2, van de herziene richtlijn banken.

JJ

De bijlage bij artikel 1:61 wordt als volgt gewijzigd:

1. Na «2:102, eerste en tweede lid» wordt een regel ingevoegd, luidende:

2:102a, eerste t/m vierde lid.

2. Na «2:143, derde lid» wordt een regel ingevoegd, luidende:

2:143a, eerste en tweede lid.

3. «2:304» wordt vervangen door: 2:304, eerste en tweede lid.

4. Na «2:305c, eerste lid» wordt een regel ingevoegd, luidende:

2:308b, eerste lid.

5. Na «2:311, tweede t/m vierde lid» wordt een regel ingevoegd, luidende:

2:311a, tweede lid.

KK

De bijlage bij artikel 1:62 Wet op het financieel toezicht wordt als volgt gewijzigd:

1. Na «2:102, eerste en tweede lid» wordt een regel ingevoegd, luidende:

2:102a, eerste t/m vierde lid.

2. Na «2:143, derde lid» wordt een regel ingevoegd, luidende:

2:143a, eerste en tweede lid.

3. «2:304» wordt vervangen door: 2:304, eerste en tweede lid.

4. Na «2:305c, eerste lid» wordt een regel ingevoegd, luidende:

2:308b, eerste lid.

5. Na «2:311, tweede t/m vierde lid» wordt een regel ingevoegd, luidende:

2:311a, tweede lid.

ARTIKEL II

Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald in welke gevallen de artikelen 2:46a en 2:102a buiten toepassing blijven tot 1 januari 2008.

ARTIKEL III

Voor de plaatsing van deze wet in het Staatsblad brengt Onze Minister van Financiën de in deze wet voorkomende verwijzingen naar en nummering van artikelen van de Wet op het financieel toezicht in overeenstemming met de actuele nummering van die wet.

ARTIKEL IV

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

ARTIKEL V

Deze wet wordt aangehaald als: Wet implementatie kapitaalakkoord Bazel 2.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Financiën,

Naar boven