A
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID1
Vastgesteld 7 november 2006
Het voorbereidend onderzoek van deze wetsvoorstellen heeft de commissie
aanleiding gegeven tot het stellen van de navolgende vragen en het maken van
de navolgende opmerkingen.
De leden van de PvdA-fractie hadden met een mengeling van bezorgdheid
en belangstelling kennis genomen van de novelle op wetsvoorstel 30 063
en van de pardonregeling voor degenen die ons land op de datum van de invoering
van de wet BEU met uitkering en al verlaten hadden. Hun belangstelling betrof
de pardonregeling voor mensen die op dat moment reeds vertrokken waren naar
landen waarmee geen handhavingsafspraken te maken zijn, hun bezorgdheid betrof
de novelle en daarmee de kennelijke intentie van de regering om wetsvoorstel
30 063 alsnog in deze Kamer in stemming te brengen.
Beide regelingen in onderlinge samenhang riepen bij hen de volgende vragen
op:
Wat is nu precies de grondslag voor de eerbiedigende werking van wetsvoorstel
30 665? Waarom acht de staatssecretaris deze niet van toepassing op rechthebbenden
van wetsvoorstel 30 063 en wel op die van wetsvoorstel 30 665? Waarom
zou wat nu wordt voorgesteld voor een al lang geleden vertrokken rechtshebbende
op een WAO- of een AOW-uitkering naar een niet-verdragsland, niet evenzeer
hebben te gelden voor een rechtshebbende op (onder meer) een TW-toeslag die,
eveneens, zijn domicilie heeft gewijzigd, maar dan naar een andere EU-lidstaat,
nog voor de exportverboden uit de wet BEU geïntroduceerd werden?
Bestaat er niet een zekere parallel – en zo nee, waarin zit het
doorslaggevende verschil – tussen het overgangsrecht bij een geclausuleerd
exportverbod van sociale verzekeringsuitkeringen en het overgangsrecht bij
een algeheel exportverbod van TW-toeslagen? Wordt deze parallel – in
case het rechtsvertrouwen van degenen die op de datum invoering
reeds ge(r)emigreerd waren – niet versterkt door het feit dat voor de
tenuitvoerlegging van beide exportverboden een wijziging van verdragsafspraken
noodzakelijk is geweest, zodat het rechtsvertrouwen dat in de weging moet
worden meegenomen ook nog eens stoelt op afspraken met het land waarheen de
betrokkene destijds (r)emigreerde?
De aan het woord zijnde leden hadden met bezorgdheid kennis genomen van
het oordeel van de European Commission of Social Rights van juli van dit jaar
dat het exportverbod van de TW in strijd is met artikel 12 lid 4 Europees
Sociaal Handvest. Deelt de regering deze bezorgdheid? Hoe denkt zij hierop
te acteren? Zou het niet zo kunnen zijn, zo vroegen deze leden, dat de regering
een sterker argument heeft om onze Europese bondgenoten te overtuigen van
de legitimiteit van het Nederlandse exportbeleid wanneer er bij de invoering
van dit nieuwe beleid ruimhartiger en meer in de geest van het EG-Verdrag
wordt omgesprongen met reeds verworven rechten?
Tenslotte vroegen de aan het woord zijnde leden waarom de regering dit
procesrisico nog altijd wil nemen, nu de doelgroep in dezen bescheiden is
evenals de hoogte van de te ontnemen prestatie, er door ons land onmiskenbaar
verwachtingen zijn gewekt en de kans dat degenen die de toeslag straks afgebouwd
zien hierover zullen gaan procederen, reëel aanwezig.
De leden van de fracties van SP, D66 en SGP sloten zich bij bovenstaande
vragen aan.
De leden van de bovengenoemde fractie zagen het antwoord van de staatssecretaris
met belangstelling tegemoet.
De voorzitter van de commissie
Van Driel
De griffier van de commissie
Nieuwenhuizen
XNoot
1Samenstelling:
Leden: Van den Berg (SGP), Van Leeuwen (CDA), (plv. voorzitter), Swenker
(VVD), De Wolff (GL), Kalsbeek-Schimmelpenninck van der Oije (VVD), Meulenbelt
(SP), Ten Hoeve (OSF), Van Driel (PvdA), (voorzitter), Vedder-Wubben (CDA),
V. Dalen-Schiphorst (CDA), Westerveld (PvdA) en Schouw (D66).
Plv. leden: Van Middelkoop (CU), Franken (CDA), Biermans (VVD), Thissen
(GL), Van den Broek-Laman Trip (VVD), Slagter-Roukema (SP), Terpstra (CDA),
Nap-Borger (CDA), Schuyer (D66), Noten (PvdA) en Leijnse (PvdA).