C
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 7 november 2006
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de opmerkingen en vragen van
de CDA-fractie in het verslag van 17 oktober 2006.
Bij de beantwoording van de vragen wordt de volgorde van de indeling van
het verslag aangehouden.
De leden van de CDA-fractie vragen wat het oordeel van de regering is
over de toegevoegde waarde die de IPC’s (kunnen) leveren ten aanzien
van de transitus en de noodzakelijke innovaties in de in de land- en tuinbouw.
De IPC’s kunnen innovaties die noodzakelijk zijn voor de transitus
in de land- en tuinbouw ondersteunen door het verspreiden van kennis over
innovatieve technieken en praktijkinstructies bij de toepassing van innovatieve
apparatuur. Op dit moment is vooral PTC+ actief op het gebied van de land-
en tuinbouw. Door het bieden van innovatieve praktijkarrangementen kunnen
IPC’s de link vormen tussen het onderwijs en de innovatieve praktijk.
Het leerproces kan zodoende worden verrijkt met vernieuwende praktijkexpertise
envaardigheden.
Daarnaast vragen de leden van de CDA-fractie wat het oordeel is van de
regering over het eventueel opheffen van de IPC’s mede door het intrekken
van het eigen budget en wat voor gevolgen dit zal hebben voor de Nederlandse
land- en tuinbouw, maar ook voor de ontwikkelingslanden.
Het verdwijnen van de IPC’s zou leiden tot het verlies van waardevolle
praktijkexpertise voor de Nederlandse land- en tuinbouw, maar ook voor ontwikkelingslanden.
Opheffing van de IPC’s is echter niet aan de orde. Het gaat namelijk
om zelfstandige stichtingen, waarvan de bekostigingsrelatie met LNV wordt
beëindigd. Aan de orde is wel de positie van deze organisaties op de
vrije markt voor praktijkleren, die ontstaat door de desbetreffende LNV-budgetten
via de groene onderwijsinstellingen vraaggestuurd in te zetten.
Vanwege de kwetsbaarheid van de praktijkinstructie in de land- en tuinbouw
zal een deel van de middelen voor praktijkleren beschikbaar worden gesteld
voor een bovenschools programma voor de land- en tuinbouw. Het is de bedoeling
dat scholen afspraken maken over de inzet van dit budget om voldoende expertise
in de markt beschikbaar te houden. De Groene Kenniscoöperatie adviseert
hierover. Opdrachten voor praktijkleren binnen het bovenschoolse programma
voor de land- en tuinbouw zullen hierbij door de groene onderwijsinstellingen
moeten worden aanbesteed. Bij de aanbesteding van deze opdrachten zullen ook
PTC+ en IPC Groene Ruimte kunnen meedingen.
Eind 2008 zal de inzet van het bovenschoolse budget worden geëvalueerd.
Er bestaan geen plannen om de inzet voor land- en tuinbouw substantieel te
beperken.
De regering heeft het voornemen het beschikbare budget voor internationaal
onderwijs programmagestuurd in te zetten. Op dit moment worden de modaliteiten
voor internationale praktijkinstructie in de land- en tuinbouw in het kader
van het beleid voor ontwikkelingssamenwerking verkend. Het overgangsbudget
zal ook voor dit doel kunnen worden aangewend.
IPC Groene Ruimte heeft met zijn trainingsactiviteiten op het gebied van
bosbouw en beheer van de groene ruimte een sterke marktpositie. De financiële
positie van deze organisatie is bovendien uitstekend. De aard van de activiteiten
van PTC+, vooral productielandbouw, brengt een zwakkere marktpositie met zich
mee. Er is evenwel sprake van een opwaartse trend na een periode van slechte
financiële resultaten (2002–2004). De regering heeft vertrouwen
in het aanpassingsvermogen van deze organisatie aan de marktomstandigheden.
Ook nu is PTC+ reeds op de vrije markt actief (39% van de omzet in
2003).
De regering ziet de toekomst van de IPC’s op de vrije markt dus
met vertrouwen tegemoet.
Deze nota naar aanleiding van het verslag wordt ondertekend door de minister
van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit mede namens de staatssecretaris van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mr. drs. B.J. Bruins.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C. P. Veerman