E
NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD
De leden van de VVD-fractie hebben hun dank geuit voor de memorie van
antwoord. Hierna zal worden ingegaan op de nog levende vragen van deze leden.
In de memorie van antwoord is aangegeven dat een eenmans-NV slechts als
vrijgestelde beleggingsinstelling kan worden aangemerkt, indien sprake is
van ter collectieve bellegging bijeengebracht vermogen. De leden van de VVD-fractie
vinden dit onvoldoende onderbouwd, omdat het voorgestelde artikel 6a van de
Wet Vpb 1969 geen aandeelhouderseisen kent. Deze leden vragen een reactie
hierop. De leden van de fracties van het CDA en de PvdA sluiten zich hierbij
aan.
Aan de leden van de VVD-fractie kan worden toegegeven dat in het voorgestelde
artikel 6a van de Wet Vpb 1969 geen expliciete aandeelhouderseisen zijn opgenomen.
Wèl wordt in het voorgestelde artikel 6a, eerste lid, de voorwaarde
gesteld dat sprake moet zijn van een beleggingsinstelling in de zin van artikel
1:1 van de Wet op het financieel toezicht. Kenmerk van een dergelijke beleggingsinstelling
is dat zij bij het publiek kapitaal aantrekt dat collectief wordt belegd.
Van de daar bedoelde collectiviteit kan dus geen sprake zijn als slechts van één
persoon kapitaal wordt aangetrokken. Als een NV, die overigens aan alle voorwaarden
voldoet, meerdere aandeelhouders heeft, zal sprake zijn van een beleggingsinstelling
die kan opteren voor het nieuwe regime. De verdeling van het aandelenkapitaal
in de beleggingsinstelling is daarbij niet relevant.
De leden van de VVD-fractie merken op dat in de memorie van antwoord is
aangegeven dat, voor zover kan worden overzien, de buitenlandse regimes vrijwel
nooit exact vergelijkbaar zijn met het Nederlandse regime voor fiscale beleggingsinstellingen
met uitdelingsverplichting. In dat kader is aangegeven dat geen strijd met
het Europese recht wordt gevreesd, aangezien het Europese recht geen gelijke
behandeling van ongelijke gevallen vereist. De leden van de VVD-fractie merken
echter op dat het niet hoeft te gaan om exact identieke gevallen, maar om
vergelijkbare gevallen en dat daar wel evident sprake van is. Deze leden vragen
een reactie hierop.
Op basis van het Europese recht dienen gevallen die objectief vergelijkbaar
zijn gelijk te worden behandeld. Voor zover kan worden overzien, zijn de buitenlandse regimes echter vrijwel nooit dusdanig objectief vergelijkbaar
met het Nederlandse regime voor fiscale beleggingsinstellingen met uitdelingsverplichting,
dat het Europese recht een gelijke behandeling vereist.
De leden van de VVD-fractie vragen of de risicospreidingseis bij een vrijgestelde
beleggingsinstelling zeer marginaal zal worden uitgelegd en derhalve niet
conform de zeer stringente Icbe-richtlijn.
De regimes van de vrijgestelde beleggingsinstelling en de fiscale beleggingsinstelling
met uitdelingsverplichting kunnen slechts van toepassing zijn in geval van
beleggingsactiviteiten. Om te voorkomen dat ook ondernemingsactiviteiten profiteren
van deze regimes zijn voorwaarden gesteld die onderscheid maken tussen beleggen
en ondernemen. Bij een fiscale beleggingsinstelling met uitdelingsverplichting
gelden beleggings-, aandeelhouders- en financieringseisen. Bij de vrijgestelde
beleggingsinstelling ontbreken de laatste twee voorwaarden en zijn daarom
zwaardere eisen gesteld aan de beleggingen. Dit heeft de vorm gekregen van
een risicospreidingseis. Zo wordt bijvoorbeeld uitgesloten dat ondernemingen
een vrijgestelde beleggingsinstelling kunnen benutten voor één
of enkele financiële instrumenten die samenhangen met hun bedrijfsuitoefening.
Zoals in de nota naar aanleiding van het verslag is aangegeven, zal de
risicospreidingseis marginaal worden getoetst. Dit betekent dat in ieder geval
aan de risicospreidingseis zal zijn voldaan, als de vrijgestelde beleggingsinstelling
zich richt tot een breed publiek. Men mag immers aannemen dat echte beleggers,
in tegenstelling tot ondernemers, louter beleggingsrisicos wensen te lopen.
Verder kan worden bevestigd dat de risicospreidingseis niet in de zin van
de in de Icbe-richtlijn opgenomen beleggingsvoorschriften zal worden uitgelegd.
De leden van de VVD-fractie vragen of er inmiddels afspraken zijn gemaakt
tussen beleggingsinstellingen en de Belastingdienst ter zake van de interpretatie
van het onderhavige wetsvoorstel. Tevens vernemen deze leden graag wat die
afspraken inhouden.
Een aantal partijen is voornemens om op korte termijn gebruik te gaan
maken van het regime van de vrijgestelde beleggingsinstelling. In dat kader
heeft de Belastingdienst in een paar gevallen vooraf zekerheid verschaft omtrent
de kwalificering van de beleggingen. Ook is aangegeven dat fiscale beleggingsinstellingen
met uitdelingsverplichting, die zo spoedig mogelijk van het vrijgestelde regime
gebruik willen gaan maken, desgewenst een kort boekjaar mogen inlassen.
De staatssecretaris van Financiën,
J. C. de Jager