I
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 april 2007
In uw brief van 30 november 2006 hebt u aangegeven dat de vaste commissie
voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport van mening is dat de door mij voorgestelde
oplossing voor het mogen hanteren van de artsentitel door artsen, indien zij
niet meer voldoen aan de eisen voor periodieke registratie conform artikel
8 van de wet BIG, naar uw mening onvoldoende is.
U stelt voor een bepaling in de wet BIG op te nemen, of een aanwijzing
te geven, die er op neerkomt «dat zij die ingeschreven hebben gestaan
in het register en niet daaruit zijn verwijderd op grond van een tucht- of
strafrechtelijke maatregel, de titel arts kunnen blijven gebruiken onder toevoeging
van de letters np (niet praktiserend) en dat aan deze titel geen rechten kunnen
worden ontleend».
Artikel 4, tweede lid, van de wet BIG bevat het verbod om een titel of
een daarop gelijkende benaming te voeren voor degene die het recht op het
voeren van een in deze wet geregelde titel niet toekomt. Indien iemand niet
meer voldoet aan de voorwaarden voor periodieke registratie volgt doorhaling
van diens inschrijving uit het BIG-register. Hiermee vervalt het recht de
wettelijk beschermde titel te voeren. Beoogd wordt hiermee patiënten
helderheid te geven over de status van de drager van een wettelijk beschermde
titel, zodat deze hierdoor niet kunnen worden misleid.
Dit systeem van de Wet BIG, inclusief de periodieke registratie van artikel
8, is reeds door uw Kamer aanvaard bij de aanvaarding van de Wet BIG in 1993.
Het wetsvoorstel 30 463 verandert niets aan dit systeem. Titelverlies
bij het niet voldoen aan de voorwaarden voor periodieke registratie is dan
ook geen gevolg van het instemmen met dit wetsvoorstel, doch is reeds als
zodanig in de wet geregeld. Het niet instemmen met dit wetsvoorstel zal hier
dan ook niets aan kunnen veranderen. Het zal slechts tot gevolg hebben dat
de beoogde verbeteringen geen doorgang kunnen vinden. Hierdoor zullen meerdere
werkonderbrekingen in de herregistratieperiode van vijf jaar niet mogelijk
zijn en zullen dubbele registraties van beroepsbeoefenaren bij
zowel de specialistenregisters als het BIG-register gevoerd moeten worden.
Ook zal op het moment van inwerkingtreden van artikel 8 een grote groep beroepsbeoefenaren
uit het BIG-register doorgehaald moeten worden, namelijk diegenen die getuigschriften
hebben behaald voor de inwerkingtreding van artikel 8 wegens het ontbreken
van een toepasselijke overgangsregeling. Dit kan niet uw bedoeling zijn.
Nu u er blijk van heeft gegeven dat u mijn eerdere voorstel in mijn brief
van 31 oktober 2006 niet wenselijk vindt, omdat dit tot gevolg heeft
dat ook personen die nooit in het BIG-register ingeschreven hebben gestaan
de aanduiding «arts, niet praktiserend» zouden mogen gebruiken,
kom ik tot een ander voorstel.
In overleg met de minister van Justitie heb ik besloten een voordracht
te doen voor een algemene maatregel van bestuur gebaseerd op artikel 94 van
de Wet BIG. Deze AMvB bepaalt dat personen van wie de registratie in het BIG-register
is doorgehaald vanwege het niet voldoen aan de eisen van periodieke registratie,
hun gewezen titel onder de toevoeging van «niet praktiserend»
mogen gebruiken. Door dit expliciet te regelen wordt de groep beroepsbeoefenaren
die achter de doorgehaalde titel toch de voluit geschreven toevoeging «niet
praktiserend» mag voeren, beperkt tot beroepsbeoefenaren die in het
BIG-register ingeschreven hebben gestaan en daaruit zijn doorgehaald wegens
het niet voldoen aan de voorwaarden van periodieke registratie ex artikel
8. Ik ben van mening dat hiermee voldoende aan uw bezwaren tegemoet wordt
gekomen.
Ik verzoek u om vooruitlopend op het in werking treden van deze algemene
maatregel van bestuur, de behandeling van het thans voorliggende wetsvoorstel
30 463 voort te zetten en deze te aanvaarden. Hiermee kan bereikt worden
dat de invoering van de periodieke registratie geen onnodige vertraging op
loopt. Omdat de eerste doorhalingen uit het BIG-register op zijn vroegst pas
vijf jaar na het van kracht worden van het wetsvoorstel 30 463 plaats
zullen vinden, is de verwachting gerechtvaardigd dat de op te stellen algemene
maatregel van bestuur op basis van artikel 94 van de Wet BIG dan al geruime
tijd van kracht zal zijn.
De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
A. Klink