30 463
Wijziging van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (periodieke registratie)

G
BRIEF AAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Den Haag, 30 november 2006

In de onlangs gehouden vergadering van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport zijn uw brieven van 31 oktober 2006 en 17 november 2006 (Kamerstuk 30 463, letters E en F) met betrekking tot het wetsvoorstel periodieke registratie besproken. De vaste commissie is van mening dat de door u in de brieven voorgestelde oplossing voor het mogen hanteren van de artsentitel door artsen, indien zij niet meer voldoen aan de eisen tot registratie conform de wet Big, onvoldoende is.

De commissie meent dat op een niet administratief omslachtige wijze aan de wens van de niet praktiserende artsen kan worden voldaan. Duidelijk moet allereerst zijn dat het gaat om de titel en dat een arts niet praktiserend ook niet bevoegd is tot het verrichten van voorbehouden handelingen als bedoeld in artikel 36 van de wet BIG, noch tot andere handelingen die verbonden zijn aan de artsentitel. De commissieleden kunnen zich goed voorstellen dat een bepaling in de wet BIG wordt opgenomen, of een aanwijzing wordt gegeven, die er op neerkomt «dat zij die ingeschreven hebben gestaan in het register en niet daaruit zijn verwijderd op grond van een tucht- of strafrechtelijke maatregel, de titel arts kunnen blijven gebruiken onder toevoeging van de letters np (niet praktiserend) en dat aan deze titel geen rechten kunnen worden ontleend».

De commissieleden zien uw reactie met bijzondere belangstelling tegemoet.

De griffier van de commissie,

E. C. Janssen

Naar boven