A
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1
Vastgesteld 16 november 2006
Het voorbereidend onderzoek gaf de commissie aanleiding tot het maken
van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben met veel
belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij constateren
met waardering dat de regering aangeeft oog te hebben voor de positie van
kinderen als kwetsbare groep. Zij achten het een goede zaak, dat de voorgestelde
bepaling een grens stelt aan de vrijheid die ouders hebben om hun kinderen
te verzorgen en op te voeden naar eigen inzicht. Met behulp van een duidelijke
normstelling wordt aangegeven, dat een tik op de vingers om een directe en
concrete gevaarlijke handeling van een kind te voorkomen niet als geweld kan
worden aangeduid, maar de bestraffing door het toedienen van enigerlei vorm
van pijn wel als zodanig moet worden beschouwd, ook als een ouder dit als
een corrigerende of pedagogische tik wil benoemen. Ieder opzettelijk pijn
laten ondervinden is geweld.
In die zin is er dus geen ruimte (meer) voor een pedagogische tik als
opvoedingsmiddel of een (voort)bestaan van een zgn. ouderlijk tuchtigingsrecht,
hoewel dit laatste in de jurisprudentie leek te zijn geaccepteerd. Desalniettemin
vragen de leden van de CDA-fractie zich af of de wetswijziging niet zou moeten
worden gebaseerd op een recht van het kind op een respectvolle en geweldloze
opvoeding in plaats van louter en alleen op de plicht tot verzorging en opvoeding
van de ouder.
De regering motiveert het onderhavige wetsvoorstel op – samengevat –
twee gronden. De eerste daarvan betreft de constatering, dat kindermishandeling
een ernstig maatschappelijk probleem is: er zijn schattingen van jaarlijks
50 000 tot 80 000 slachtoffers in Nederland. Dit leidt tot de noodzaak
om door middel van aanvullende wetgeving een bijdrage te leveren aan het voorkomen
van kindermishandeling. In de memorie van toelichting kondigde de minister
voor begin 2006 betrouwbare onderzoeksresultaten aan naar de aard en omvang
van kindermishandeling. In de tot op heden gewisselde parlementaire stukken
is nog niet naar deze resultaten verwezen. Zij zijn tenslotte voor eind 2006
in het vooruitzicht gesteld. Nu het bijna zover is, zien de leden van de CDA-fractie
er naar uit van een op empirisch of ander betrouwbaar wetenschappelijk
onderzoek berustend verslag over dit onderwerp te kunnen kennisnemen, waaruit
kan blijken wat de waarde is van de voornoemde schattingen over het voorkomen
van kindermishandeling in ons land. Deze vraag betekent niet, dat de leden
van de CDA-fractie hun instemming met dit wetsvoorstel van zulke kwantitatieve
gegevens zullen laten afhangen. Het gaat immers om een probleem dat de kwaliteit
van onze beschaving betreft, welke niet door (grote) getallen alleen wordt
bepaald. De omvang van het maatschappelijke probleem zou ten aanzien van de
noodzaak van andere maatregelen dan wetgeving wel een rol kunnen spelen voor
de prioritering van opvoedingsondersteunende maatregelen in het totale overheidsbeleid.
Het tweede motief voor de voorgestelde wettelijke maatregel betreft de
aanbevelingen van drie internationale organisaties. Het VN-Comité dat
toezicht houdt op de naleving van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind
heeft in 2004 Nederland geadviseerd onder meer de toepassing van lijfelijke
bestraffing bij kinderen expliciet in de Nederlandse wet te verbieden.
Het Europese Comité voor Sociale Rechten, dat toezicht houdt op
de naleving van het Europees Sociaal Handvest, heeft in haar beoordeling van
de situatie in Nederland aangegeven, dat Nederland op dit moment niet voldoet
aan art. 17 ESH, dat verplichtingen inzake de bescherming van kinderen bevat,
aangezien dit artikel een wettelijk verbod eist op alle vormen van geweld
tegen kinderen. In de derde plaats heeft de Parlementaire Assemblée
van de Raad van Europa op 23 april 2004 een «Recommendation»
aanvaard met als titel: «Europe-wide ban on corporal punishment of children».
De vraag is bij de leden van de CDA-fractie gerezen of de Nederlandse
regering met het onderhavige voorstel in voldoende mate gevolg heeft gegeven
aan de bovenstaande drie belangrijke aanbevelingen.
Het is een belangrijk gegeven, aldus de leden van de CDA-fractie, dat
een wetsvoorstel niet op zich zelf staat. Ten aanzien van dit wetsvoorstel
geldt, dat de regering in het (recente) verleden een aantal maatregelen heeft
genomen om kindermishandeling te bestrijden. Voor een juiste beoordeling van
de mogelijke affecten van het wetsvoorstel lijkt het dan ook van belang deze
maatregelen in onderling verband en samenhang met het onderhavige wetsvoorstel
te bezien. De leden van de CDA-fractie stellen het daarom op prijs om een
beknopt overzicht te ontvangen van de recent genomen en voorgenomen maatregelen
ter voorkoming van kindermishandeling en van de omstandigheden en criteria
waarbij opvoedingsondersteuning nodig wordt geacht.
De voorzitter van de commissie,
Van de Beeten
De wnd. griffier van de commissie,
Van Dooren
XNoot
1 Samenstelling:
Leden: Holdijk (SGP), Wagemakers (CDA), Witteveen (PvdA), De Wolff (GL),
Van de Beeten (CDA), voorzitter, Broekers-Knol (VVD), De Graaf (VVD), Kox
(SP), Westerveld (PvdA), Engels (D66) en Franken (CDA).
Plv. leden: Schuurman (CU), Pruiksma (CDA), Jurgens (PvdA), Thissen (GL),
Dölle (CDA), Rosenthal (VVD), Biermans (VVD), Van Raak (SP), Tan (PvdA),
Schuyer (D66) en Russell (CDA).