D
GEWIJZIGDE MOTIE VAN HET LID JURGENS C.S. TER VERVANGING
VAN DIE GEDRUKT ONDER C
De Kamer,
gehoord het debat over de vorm van wetgeving – al dan niet ter implementatie
van EU-besluiten – waarbij de wetgever lagere wetgevers machtigt om
regels te stellen, ook als deze regels afwijken van de wet, dan wel als deze
in de plaats worden gesteld van bestaande wetteksten,
indachtig dat de Kamer reeds sedert 1998 consistent als haar mening te
kennen heeft gegeven dat deze vorm van wetgeving op gespannen voet staat met
het legaliteitsbeginsel in onze constitutie en in het bijzonder met art. 81
Grondwet,
overwegend dat de Kamer reeds vele malen bij de regering heeft aangedrongen
om deze vorm van wetgeving niet meer te gebruiken, en eveneens bij meerdere
wetsvoorstellen heeft geëist dat de gewraakte wetsbepalingen niet in
werking zouden treden,
indachtig dat in de laatste vijf jaar meermalen aangedrongen is op het
formuleren een regeringstandpunt over de constitutionele toelaatbaarheid van
deze vorm van wetgeven, dit met name naar aanleiding van het onderzoeksrapport-Besselink
c.s. van mei 2002, welk rapport als advies aan de regering is uitgebracht,
overwegend dat het regeringsstandpunt over dit rapport na vijf jaar pas
zeer onlangs aan de Kamer kenbaar is gemaakt,
overwegende dat ook de Aanwijzingen voor de regelgeving op dit punt nog
steeds niet zijn aangepast, hoewel de regering ter zake thans wel concrete
voornemens blijkt te hebben,
vaststellend dat inmiddels wetsvoorstellen de Kamer blijven bereiken waarin
de gewraakte bepalingen voorkomen, laatstelijk nog in de Geneesmiddelenwet,
gehoord het voornemen van de Kamer om wetsvoorstellen, waarin de gewraakte
bepalingen voorkomen, niet meer te aanvaarden,
dringt er bij de regering op aan om deze vorm van wetgeving niet meer
te gebruiken.
Jurgens
Van de Beeten
Broekers-Knol
De Wolff
Kox
Holdijk
Engels