26 200 VI nr. 65
Versnelde implementatie van EG- en andere internationale besluiten

21 109
Uitvoering EG-Richtlijnen

D
GEWIJZIGDE MOTIE VAN HET LID JURGENS C.S. TER VERVANGING VAN DIE GEDRUKT ONDER C

Voorgesteld 15 mei 2007

De Kamer,

gehoord het debat over de vorm van wetgeving – al dan niet ter implementatie van EU-besluiten – waarbij de wetgever lagere wetgevers machtigt om regels te stellen, ook als deze regels afwijken van de wet, dan wel als deze in de plaats worden gesteld van bestaande wetteksten,

indachtig dat de Kamer reeds sedert 1998 consistent als haar mening te kennen heeft gegeven dat deze vorm van wetgeving op gespannen voet staat met het legaliteitsbeginsel in onze constitutie en in het bijzonder met art. 81 Grondwet,

overwegend dat de Kamer reeds vele malen bij de regering heeft aangedrongen om deze vorm van wetgeving niet meer te gebruiken, en eveneens bij meerdere wetsvoorstellen heeft geëist dat de gewraakte wetsbepalingen niet in werking zouden treden,

indachtig dat in de laatste vijf jaar meermalen aangedrongen is op het formuleren een regeringstandpunt over de constitutionele toelaatbaarheid van deze vorm van wetgeven, dit met name naar aanleiding van het onderzoeksrapport-Besselink c.s. van mei 2002, welk rapport als advies aan de regering is uitgebracht,

overwegend dat het regeringsstandpunt over dit rapport na vijf jaar pas zeer onlangs aan de Kamer kenbaar is gemaakt,

overwegende dat ook de Aanwijzingen voor de regelgeving op dit punt nog steeds niet zijn aangepast, hoewel de regering ter zake thans wel concrete voornemens blijkt te hebben,

vaststellend dat inmiddels wetsvoorstellen de Kamer blijven bereiken waarin de gewraakte bepalingen voorkomen, laatstelijk nog in de Geneesmiddelenwet,

gehoord het voornemen van de Kamer om wetsvoorstellen, waarin de gewraakte bepalingen voorkomen, niet meer te aanvaarden,

dringt er bij de regering op aan om deze vorm van wetgeving niet meer te gebruiken.

Jurgens

Van de Beeten

Broekers-Knol

De Wolff

Kox

Holdijk

Engels

Naar boven