Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 30330 nr. B |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 30330 nr. B |
Vastgesteld 8 december 2005
Het voorbereidend onderzoek gaf de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.
De leden van de CDA-fractie vinden het jammer dat er overgangsrecht nodig is; nu dat echter het geval is, kunnen zij in grote lijnen instemmen met dit overgangsrecht. Wel hebben deze leden nog een paar vragen.
Zoals al eerder uiteengezet is de CDA-fractie tegen dubbele belastingheffing. Al hoewel bij de behandeling van de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling (VPL) door verschillende partijen is gesteld dat het bij deze ene keer moest blijven, wordt ook in dit wetsvoorstel de dubbele heffing gehanteerd. In 2006 wordt het bovenmatige deel belast met een eindheffing van 52%, bovendien wordt de totale aanspraak belast als de regeling op 01-01-2007 nog niet voldoet aan de wet VPL. In het wetsvoorstel VPL is in de overgangsperiode 2006–2010 de VUT-strafheffing verlaagd naar 26%. Hoewel de CDA-fractie nog steeds tegen dubbele heffing is, menen deze leden dat als er al sprake moet zijn van een strafheffing, aansluiting gezocht kan worden bij de overgangsperiode van de wet VPL. Is de staatssecretaris van Financiën niet – met hen – van mening dat ook in dit overgangsrecht een «strafheffing» van 26% volstaat?
In de Tweede Kamer is het amendement van Koomen en Depla aangenomen, dat bewerkstelligt dat bij AMvB regels kunnen worden gesteld met betrekking tot het pensioengevend loon om te voorkomen dat het loon wordt verlaagd in verband met ziekte of arbeidsongeschiktheid. Zoals de minister van Sociale Zaken uiteenzet in zijn brief van 11 november 2005, vinden de vijf vertegenwoordigende partijen van sociale partners dat de pensioenopbouw vanaf het tweede ziektejaar gebaseerd moet blijven op het contractueel overeengekomen loon. Hieruit blijkt dat het maatschappelijk ongewenst is, dat pensioenopbouw in en na het tweede ziektejaar verlaagd wordt. Kan de minister meedelen welke partijen voor pensioenopbouw tegen het verlaagde loondoorbetalingspercentage zijn? Kan de minister nog eens verduidelijken waarom hij voor een AMvB kiest en niet voor de oplossing zoals voorgesteld in de brief van de voorzitter van de adviescommissie fiscale behandeling pensioenen, namelijk door een wetswijziging?
Omdat ook de brief van 11 november 2005 (Kamerstuk 29 760, nr. 65) betrokken is bij de behandeling van dit wetsvoorstel, willen de leden van de CDA-fractie graag twee vragen stellen naar aanleiding van deze brief. In de brief lezen zij: «Daarnaast kunnen sociale partners er zelf voor zorgen dat een verlaging van het loondoorbetalingspercentage in het tweede ziektejaar ook voor toekomstige arbeidsongeschikte werknemers geen gevolgen heeft voor de voorafgaande aan de ziekteperiode opgebouwde pensioenaanspraken (door onder andere ook het nabestaandenpensioen kapitaalgedekt te financieren). Overigens doet deze problematiek zich met name voor bij eindloonregelingen die in de praktijk steeds minder voorkomen.»
Zoals de minister weet is in een aantal pensioenregelingen de financiering van het nabestaandenpensioen omgezet van kapitaalbasis op risicobasis, waarbij gelijktijdig het opbouwpercentage van het ouderdomspensioen is verhoogd. Op de pensioendatum wordt door uitruil een deel van het ouderdomspensioen omgezet in nabestaandenpensioen. Dat betekent dat als in de regeling het nabestaandenpensioen weer kapitaalgedekt gefinancierd wordt, het opbouwpercentage waarschijnlijk naar beneden gaat. De kosten van de regeling blijven over het algemeen grosso modo gelijk. Ook als het nabestaandenpensioen kapitaalgedekt is, wordt de toekomstige opbouw van dit pensioen verlaagd als het pensioengevend loon verlaagd wordt. Kan de minister uiteenzetten welke andere mogelijkheden hij ziet zodat een verlaging van het loondoorbetalingspercentage in het tweede ziektejaar ook voor toekomstige arbeidsongeschikte werknemers geen gevolgen heeft voor de voorafgaande aan de ziekteperiode opgebouwde pensioenaanspraken? Is het niet zo dat alle toekomstige pensioenopbouw wordt verlaagd voor arbeidsongeschikte werknemers? Kan de minister meedelen of hij met de opmerking: «Overigens doet deze problematiek zich met name voor bij eindloonregelingen die in de praktijk steeds minder voorkomen.», bedoelt dat bij een verlaging van het loondoorbetalingspercentage ook de reeds opgebouwde aanspraken in een eindloonregeling verlaagd moeten worden?
In de brief van 11 november 2005 lezen de leden van de CDA-fractie voorts het volgende: «Het laatst ontvangen loon, voorafgaande aan de uitdiensttreding na afloop van het tweede ziektejaar, is daarom ook de grondslag voor het maximum pensioengevend loon bij arbeidsongeschiktheid. In geval van werkloosheid wordt dezelfde systematiek gevolgd». Kan de minister bevestigen dat de wettelijke uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid/werkloosheid niet op het loon in het tweede ziektejaar worden gebaseerd, maar op het contractuele loon?
In het Belastingplan 2006 wordt de mogelijkheid geboden om het recht op VUT-uitkeringen om te zetten in ouderdomspensioen. Voorwaarde is dat het ouderdomspensioen niet meer bedraagt dan 100% van het laatstverdiende loon. Wat gebeurt er als de werknemer zijn VUT-recht heeft omgezet in ouderdomspensioen en hij belandt in de ziektewet – zijn laatstverdiende loon kan dan 70% worden –, wordt dan een deel van zijn ouderdomspensioen (of het totale pensioen) bovenmatig?
In de Handelingen van de Tweede Kamer van 23 november 2005 zegt de minister over de door arbeidsongeschiktheid premievrijgestelde pensioenpolissen: «De problematiek is eigenlijk pas onlangs in volle omvang naar voren gekomen. Er is overleg geweest met de verzekeringskoepel. Ik neem de problematiek zeer serieus». Mogen de leden van de CDA-fractie de minister eraan herinneren dat reeds bij het debat over VPL in de Eerste Kamer deze problematiek aan de orde is geweest? Als de minister zijn woorden serieus meent, is het dan niet zo dat er een simpele oplossing is voor deze problematiek. Wellicht mogen deze leden de minister verwijzen naar het besluit van 9 januari 2004 (nr. CPP2003/1821M). In het besluit van 9 januari 2004 is bepaald dat bestaande premievrijstelling in verband met arbeidsongeschiktheid onder voorwaarden gehandhaafd kan blijven, omdat het recht op premievrijstelling wegens arbeidsongeschiktheid in gevolge de verzekeringsovereenkomst civielrechtelijk definitief is geworden op het moment dat die premievrijstelling is ingegaan. De voortgezette pensioenopbouw kan in die gevallen niet worden aangepast, tenzij de mate van arbeidsongeschiktheid wijzigt. Naar de mening van de leden van de CDA-fractie is deze overweging nog steeds relevant. Mensen kiezen niet voor arbeidsongeschiktheid, het overkomt ze. Indien voor arbeidsgeschikten de pensioenregeling wordt aangepast, worden over het algemeen andere arbeidsvoorwaarden verbeterd. Bij aanpassing van de regeling voor een arbeidsongeschikte wordt er geen andere compensatie geboden. Het zou de minister sieren als hij zijn woorden: «De bescherming van de belangen van de deelnemer staat centraal», waar zou maken en met de staatssecretaris een soortgelijk besluit als dat van 9 januari 2004 zou uitvaardigen. Dan hoeven de polissen niet te worden omgezet en is de mogelijkheid dat verzekeraars eventueel pensioenvermogen inhouden niet meer aanwezig.
Ook de leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij menen dat het wetsvoorstel geen correcte uitvoering is van de door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gedane toezegging in de Eerste Kamer, te weten dat indien geen tijdige aanpassing kan plaatsvinden van pensioenregelingen uitstel van de ingangsdatum moet plaatsvinden. Zij hebben zich daar indertijd sterk voor gemaakt. Inmiddels is duidelijk dat 25% van de regelingen niet is aangepast. Het betreft waarschijnlijk met name regelingen van het MKB. Als deze veronderstelling juist is komen de gevolgen van dit wetsvoorstel met name voor rekening van het MKB. Graag ontvangen de leden van de VVD-fractie van de minister een reactie op het bovenstaande.
Ook vragen deze leden of de strafheffing van 52% wel proportioneel is. Enerzijds omdat het de vraag is of de belastingplichtigen wel kan worden verweten dat de pensioenregelingen nog niet VPL-zuiver zijn. Anderzijds is de strafheffing twee maal zo hoog als de strafheffing op VUT-regelingen, die immers tot en met 2010 gemaximeerd is tot 26%.
Wat is het gevolg voor betrokkenen als de Belastingdienst niet tijdig aangeeft of een pensioenregeling VPL-zuiver is?
Is het zo dat de eindheffing geheel ten laste van de werkgever komt en dat de werknemer altijd -ook bij obstructief gedragvrijuit gaat, of worden zijn aanspraken met de betaalde eindheffing gekort? Deze leden menen dat dat laatste niet het geval is.
Wat is de situatie als er geen werkgever meer is, omdat het pensioen al is ingegaan? Komt de eindheffing dan ten laste van de pensioenuitvoerder? Mag deze de heffing verhalen op de pensioengerechtigde, zo vroegen de leden van de VVD-fractie tot besluit.
Vertrouwende dat deze vragen tijdig zullen worden beantwoord acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Samenstelling: Leden: Schuyer (D66), Ketting (VVD), Terpstra (CDA), Van Driel (PvdA), Doek (CDA), Van Middelkoop (CU), Biermans (VVD) (plv. voorzitter), Essers (CDA) (voorzitter), Kox (SP), Leijnse (PvdA), Thissen (GL).
Plv. leden: Schouw (D66), Kalsbeek-Schimmelpenninck van der Oije (VVD), Van Leeuwen (CDA), Bemelmans-Videc (CDA), Van den Berg (SG), Hoekzema (VVD), Klink (CDA), Van Raak (SP), Rabbinge (PvdA), Platvoet (GL).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-20052006-30330-B.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.