30 313
Wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met wijzigingen in het onderwijsachterstandenbeleid

F
NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ONDERWIJS1

Vastgesteld 2 juni 2006

De leden van de CDA-fractie danken de minister van OCW voor haar antwoorden in de memorie van antwoord. Toch geven deze antwoorden nog aanleiding tot een enkele vraag.

De minister stelt terzake van de rol van de inspectie enerzijds dat wordt nagegaan op welke manier er in het toezicht van de inspectie aandacht wordt besteed aan de lokale component van sociale integratie, in relatie tot het lokale beleid. Anderzijds wordt gesteld dat slechts de geschillencommissie in beeld komt als het gaat om het maken van afspraken tussen scholen en gemeenten. De inspectie rapporteert dan weer over de mate waarin de doelen worden bereikt rond de gemaakte afspraken. Mogen de leden van de CDA-fractie uit de laatste toelichting afleiden dat de inspectie geen partij is bij de vraag of, dan wel toezicht houdt op de mate waarin, scholen daadwerkelijk afspraken maken met gemeenten? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de verkenning naar de rol van de inspectie terzake van de rol van de scholen bij het lokale integratiebeleid?

De leden van de PvdA-fractie hebben de minister gevraagd naar de financiële middelen voor de bovenschoolse taalklassen. Uit het antwoord van de minister maken zij op dat hun vraag niet goed begrepen is. Het ging deze leden namelijk niet om de bekostiging van de schakelklassen, maar om bovenschoolse taalklassen. Deze klassen zijn bedoeld voor kinderen die afkomstig zijn uit het buitenland en geen enkele beheersing hebben van de Nederlandse taal. Kenmerkend voor deze leerlingen is dat de school waar deze leerlingen zijn ingeschreven, nog geen gewichtengelden voor deze leerlingen ontvangen. Het antwoord van de minister dat de school uit deze middelen kan bijdragen aan de schakelklas is dan ook niet op deze groep leerlingen van toepassing. Hetzelfde geldt voor het gemeentelijk budget voor schakelklassen. De aan het woord zijnde leden benadrukken dat het hen gaat om de volgende situatie: leerlingen die rechtstreeks uit het buitenland komen en die, vóórdat zij op een reguliere school geplaatst kunnen worden, instromen in een bovenschoolse taalklas. Deze bovenschoolse taalklas is uitsluitend gericht op het leren van de Nederlandse taal. De taalklassen werken met maximaal 15 leerlingen die gedurende het hele schooljaar instromen. De leden van de PvdA-fractie willen graag een specificatie van de middelen die hiervoor beschikbaar zijn met vermelding voor wie die middelen ter beschikking zouden moeten worden gesteld.

De leden van de PvdA-fractie hebben voorts nadere vragen over (de financiering van) het oplossen van maatschappelijke achterstanden die een negatief effect hebben op de schoolprestaties van kinderen. In de schriftelijke inbreng hadden zij als voorbeeld genoemd het ontbreken van een onderwijsondersteunende thuissituatie. In de memorie van antwoord stelt de minister dat schoolbesturen de gewichtengelden kunnen gebruiken voor extra begeleiding van de bedoelde leerlingen. De aan het woord zijnde leden onderschrijven dit, maar dit neemt hun zorgen niet weg. Naast extra begeleiding van de leerlingen is er de laatste jaren ook oog voor het belang van ondersteuning van de ouders. Betrokkenheid van ouders bij het onderwijsleerproces van hun kinderen blijkt de leerprestaties van deze kinderen sterk te verbeteren. Er zijn inmiddels programma’s ontwikkeld waar ook goede ervaringen mee zijn opgedaan. Dit betreft bijvoorbeeld opstap, opvoedingsondersteuning en programma’s om de ouderbetrokkenheid te vergroten. Is de minister van oordeel dat ook dergelijke programma’s uit de gewichtengelden bekostigd zouden kunnen en moeten worden? Zo ja, heeft de minister mogelijkheden om de schoolbesturen daar toe te bewegen? Zo nee, uit welke middelen moeten deze programma’s dan gefinancierd worden?

Met de voorgaande vraag hangt een laatste vraag samen betreffende de verminderde rol van de gemeenten, mede in het licht van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO). De minister stelt dat de gemeente, vanuit haar rol als regisseur, verantwoordelijk is voor de samenhang tussen de verschillende voorzieningen op het terrein van jeugd, waarbij het de verantwoordelijkheid van de school is om een effectieve onderwijsaanpak te kiezen voor het bestrijden van een onderwijsachterstand bij een leerling. De leden van de PvdA-fractie onderschrijven in principe deze verantwoordelijkheidsverdeling. Zij benadrukken echter dat de oorzaken van onderwijsachterstanden niet altijd in het onderwijs liggen en daar dus ook niet altijd kunnen worden opgelost. Zij wijzen bijvoorbeeld op zaken als financiële of verslavingsproblematiek, die een negatieve invloed hebben op het welbevinden van een kind, en daarmee ook vaak op de leerprestaties. Deze samenhang wordt ook in toenemende mate door de betrokken partners onderschreven en de gemeente vervult daar steeds vaker een regisserende rol in. Deze regierol wordt vaak vereenvoudigd als de gemeente middelen heeft om stroef verlopende processen met een financiële bijdrage (weer) op gang te brengen. Onderschrijft de minister deze praktijk? Tot besluit vragen de leden van de PvdA-fractie de minister nog eens helder uiteen te zetten waarom zij het toch nodig heeft gevonden om € 60 mln uit de gemeentelijke middelen over te hevelen naar de gewichtengelden ter beschikking van de schoolbesturen.

De voorzitter van de commissie,

Klink

De griffier van de commissie,

Janssen


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Schuurman (CU), Schuyer (D66), Dupuis (VVD), Woldring (CDA), Linthorst (PvdA), (plv. voorzitter), Kalsbeek-Schimmelpenninck van der Oije (VVD), Witteman (PvdA), Ten Hoeve (OSF), Klink (CDA), (voorzitter), Van Raak (SP), Thissen (GL) en Pruiksma (CDA).

Plv. leden: Holdijk (SGP), Engels (D66), Swenker (VVD), Walsma (CDA), Eigeman (PvdA), Broekers-Knol (VVD), Maas-de Brouwer (PvdA), Van Dalen-Schiphorst (CDA), Meulenbelt (SP), Van der Lans (GL), Nap-Borger (CDA).

Naar boven