30 255
Wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met de implementatie van richtlijn 2004/108/EG

A
GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

9 maart 2006

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is de Telecommunicatiewet te herzien in verband met de implementatie van richtlijn nr. 2004/108/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake elektromagnetische compatibiliteit en tot intrekking van Richtlijn 89/336/EEG (PbEG L 390/24);

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Telecommunicatiewet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel dd. komt als volgt te luiden:

dd. in de handel brengen: het voor de eerste maal afleveren na vervaardiging in de Europese Economische Ruimte, het in gebruik nemen na vervaardiging in de Europese Economische Ruimte, het invoeren in de Europese Economische Ruimte uit een land daarbuiten, of het in gebruik nemen na invoer uit een land buiten de Europese Economische Ruimte in de Europese Economische Ruimte;

b. Onderdeel gg. komt als volgt te luiden:

gg. uitrusting: elk apparaat of vaste installatie;

c. Onderdeel hh. komt als volgt te luiden:

hh. apparaten: elektrische en elektronische apparaten;

d. Onderdeel ii. komt als volgt te luiden:

ii. vaste installatie: een specifieke combinatie van verschillende soorten apparaten en eventuele andere inrichtingen, die samengebouwd, geïnstalleerd en bestemd zijn voor permanent gebruik op een van te voren vastgestelde locatie;

e. Onderdeel jj. komt als volgt te luiden:

jj. randapparaten:

1°. uitrusting die bestemd is om op een openbaar telecommunicatienetwerk te worden aangesloten, zodanig dat zij: rechtstreeks op netwerkaansluitpunten kan worden aangesloten, of kan dienen voor interactie met een openbaar telecommunicatienetwerk via directe of indirecte aansluiting op netwerkaansluitpunten ten behoeve van overbrenging, verwerking of ontvangst van informatie;

2°. Radiozendapparaten die geschikt zijn om op een openbaar telecommunicatienetwerk te worden aangesloten;

3°. Uitrusting voor satellietgrondstations tenzij bij of krachtens hoofdstuk 10 anders is bepaald, doch met uitsluiting van speciaal geconstrueerde uitrusting die bedoeld is voor gebruik als onderdeel van een openbaar telecommunicatienetwerk;

f. Onder verlettering van de onderdelen kk. tot en met zz. naar ll. tot en met aaa. wordt een onderdeel ingevoegd luidende:

kk. radiozendapparaten: uitrusting die naar haar aard bestemd is voor het zenden of het zenden en ontvangen van radiocommunicatiesignalen;

g. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel aaa. door een puntkomma, wordt een onderdeel aan artikel 1.1 toegevoegd, luidende:

bbb. conformiteitsrichtlijn: richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, die geheel of gedeeltelijk berust op artikel 95 van het EG-Verdrag en regels stelt over het op de markt brengen of het gebruik van apparaten.

B

Hoofdstuk 10 komt als volgt te luiden:

HOOFDSTUK 10 – UITRUSTING

§ 10.1 Europese bepalingen voor uitrusting

§ 10.1.1 Conformiteitseisen en wederzijdse erkenning van conformiteit

Artikel 10.1

1. Het is verboden uitrusting die niet voldoet aan de krachtens artikel 10.3, onderdeel a, b, c en e gestelde voorschriften, in de handel te brengen of te verhandelen.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over uitzonderingen op het in het eerste lid bedoelde verbod.

Artikel 10.2

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over speciale maatregelen betreffende de ingebruikneming of het gebruik van uitrusting die voldoet aan de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde voorschriften. Deze regels betreffen:

a. maatregelen om een bestaand of te verwachten probleem in verband met de eisen waar uitrusting aan moet voldoen op een bepaalde locatie te verhelpen;

b. maatregelen die om veiligheidsredenen genomen worden om openbare elektronische communicatienetwerken of apparaten die naar hun aard bestemd zijn voor het zenden of ontvangen van radiocommunicatiesignalen te beschermen, indien deze worden gebruikt voor veiligheidsdoeleinden in duidelijk gedefinieerde spectrumsituaties.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de middelen die Onze Minister kan gebruiken om het in de handel brengen of verhandelen van radiozendapparaten of categorieën van radiozendapparaten te beëindigen of te beperken, indien de vrees is gewettigd dat door de betrokken radiozendapparaten ontoelaatbare belemmeringen worden veroorzaakt in het etherverkeer, in andere radiozendapparaten of in ontvangapparaten.

Artikel 10.3

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ter implementatie van conformiteitsrichtlijnen en bijlage II van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte regels worden gesteld, inzake:

a. eisen waar uitrusting aan moet voldoen;

b. de conformiteitsbeoordeling van uitrusting;

c. het aanbrengen van markeringen;

d. de aanwijzing, accreditatie en bevoegdheden van instanties die betrokken kunnen worden bij de conformiteitsbeoordeling, alsmede de intrekking van de aanwijzing;

e. informatieverplichtingen met betrekking tot uitrusting;

f. de aansluiting van uitrusting op openbare elektronische communicatienetwerken, alsmede het afsluiten of buiten gebruikstellen van die uitrusting;

g. de door een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk te verstrekken informatie over de technische specificaties van netwerkaansluitpunten.

Artikel 10.4

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels gesteld worden ter uitvoering van tussen de Europese Gemeenschap en derde landen gesloten overeenkomsten inzake wederzijdse erkenning van conformiteitsbeoordelingen van uitrusting, ondermeer over de aanwijzing van instanties die betrokken kunnen worden bij de conformiteitsbeoordeling, alsmede de intrekking van de aanwijzing.

§ 10.1.2 Digitale televisie

Artikel 10.5

1. Bij ministeriële regeling worden ter uitvoering van een bindend besluit van de Raad van de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of van de Commissie van de Europese Gemeenschappen regels gesteld ter zake van apparaten bestemd voor de ontvangst en weergave van televisieprogramma’s als bedoeld in artikel 1, onderdeel h, van de Mediawet, en van apparaten bestemd voor het ontsleutelen van versleutelde digitale televisiesignalen.

2. Het is verboden apparaten als bedoeld in het eerste lid te verkopen, te verhuren of anderszins ter beschikking te stellen indien niet wordt voldaan aan de krachtens het eerste lid gestelde regels.

§ 10.2 Bepalingen van nationale oorsprong

Artikel 10.6

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld inzake het maken van reclame voor uitrusting waarvan het in de handel brengen of het verhandelen op grond van artikel 10.1 of artikel 10.5 is verboden.

Artikel 10.7

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld inzake de behandeling van klachten over elektromagnetische storingen, ondervonden van het gebruik van uitrusting, of over belemmeringen, welke bij het gebruik van radiozendapparaten of randapparaten worden ondervonden.

Artikel 10.8

Voor de toepassing van de artikelen 10.9 tot en met 10.11 worden met radiozendapparaten gelijk gesteld:

a. elke samenvoeging van onderdelen geschikt om een radiozendapparaat dan wel een ingevolge het bepaalde onder b daarmee gelijkgesteld apparaat te vormen;

b. de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te omschrijven elektrische of elektronische apparaten die geschikt zijn om door gebruik tezamen met een radiozendapparaat een radiozendapparaat te vormen met andere technische eigenschappen.

Artikel 10.9

1. Het aanleggen, het geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig hebben, of het gebruik van radiozendapparaten is slechts toegestaan indien voor het gebruik ervan aan de houder van die radiozendapparaten op grond van hoofdstuk 3 een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte is verleend.

2. In afwijking van het eerste lid, is het aanleggen, het geheel of gedeeltelijk aanwezig hebben, of het gebruik van radiozendapparaten zonder dat aan de houder een vergunning is verleend voor het gebruik van frequentieruimte, toegestaan, indien:

a. krachtens hoofdstuk 3 geen vergunning is vereist voor het gebruik van frequentieruimte;

b. de houder van het radiozendappararaat met de houder van een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte een overeenkomst heeft gesloten voor de aanleg en het instandhouden van een radiozendapparaat ten behoeve van het verzorgen van diensten van de opdrachtgever waarbij gebruik wordt gemaakt van de aan de opdrachtgever toegewezen frequentieruimte;

c. deze apparaten worden gebruikt aan boord van andere dan Nederlandse schepen of luchtvaartuigen en daarvoor een vergunning is afgegeven in overeenstemming met het Internationaal Telecommunicatieverdrag,

of:

d. deze apparaten worden gebruikt door niet-ingezetenen van Nederland die tijdelijk hier te lande verblijven en daartoe voor Nederland bindende afspraken zijn gemaakt.

Artikel 10.10

1. Onze Minister kan, in afwijking van artikel 10.9, eerste lid, een vergunning verlenen voor het aanleggen van radiozendapparaten zonder dat aan de houder een vergunning is verleend voor gebruik van frequentieruimte. Een vergunning kan onder beperkingen worden verleend. Aan een vergunning kunnen voorschriften worden verbonden.

2. De vergunning kan worden geweigerd, indien:

a. het ernstige vermoeden bestaat dat de vergunning zal worden misbruikt;

b. een eerder verleende vergunning is ingetrokken wegens overtreding van de bij of krachtens deze wet gestelde regels dan wel van de aan de vergunning verbonden voorschriften;

c. de aanvraag niet voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde regels, of

d. de aanvrager naar het oordeel van Onze Minister geen gerechtvaardigd belang heeft bij verlening van de vergunning.

3. De vergunning kan worden ingetrokken, indien:

a. de houder van de vergunning de bij of krachtens deze wet gestelde regels dan wel de aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen niet nakomt, of

b. de gronden waarop de vergunning is verleend zijn vervallen.

Artikel 10.11

1. Het is verboden:

a. een radiozendapparaat te gebruiken om aan boord van een schip of luchtvaartuig buiten elk nationaal gebied programma’s uit te zenden;

b. een radiozendapparaat, bestemd voor een gebruik als onder a bedoeld, te exploiteren;

c. een radiozendapparaat ter beschikking te stellen of aan te leggen in de wetenschap, dat het is bestemd voor een gebruik als bedoeld onder a;

d. een schip of luchtvaartuig ter beschikking te stellen in de wetenschap, dat dit is bestemd om aan boord daarvan uitzendingen te doen als onder a bedoeld.

2. Het is verboden aan overtreding van een der in het eerste lid bedoelde verboden opzettelijk mee te werken door daarbij behulpzaam te zijn dan wel daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen. Als handelingen van medewerking worden in elk geval beschouwd:

a. het ter beschikking stellen van materiaal ten behoeve van het schip of luchtvaartuig dan wel van het radiozendapparaat;

b. het onderhouden of herstellen van het schip of luchtvaartuig dan wel van het radiozendapparaat;

c. het bevoorraden van het schip of luchtvaartuig;

d. het vervoeren van personen of goederen naar of van het schip of luchtvaartuig dan wel het ter beschikking stellen van middelen tot dat vervoer;

e. het vervaardigen van programma’s of onderdelen daarvan, bestemd om te worden uitgezonden;

f. het geven van opdrachten tot het uitzenden van programma’s of onderdelen daarvan dan wel het verlenen van bemiddeling bij het verkrijgen van zodanige opdrachten.

3. Het tweede lid blijft buiten toepassing, indien de aldaar bedoelde handelingen worden verricht teneinde in geval van nood het schip of luchtvaartuig bij te staan of mensenlevens te beschermen.

4. Onder schip of luchtvaartuig wordt in dit artikel mede begrepen elk ander drijvend of door de lucht gedragen voorwerp.

C

Hoofdstuk 15 wordt als volgt gewijzigd:

a. Artikel 15.1, onderdeel e, komt te luiden:

e. ter zake van uitrusting gestelde voorschriften als geregeld in hoofdstuk 10 en hoofdstuk 20.

b. Aan het slot van hoofdstuk 15 wordt een paragraaf toegevoegd:

§ 15.3 Uit de handel nemen van uitrusting

Artikel 15.17

In afwijking van de artikelen 4:7 en 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht worden voorafgaand aan de beslissing tot toepassing van bestuursdwang waarbij uitrusting uit de handel wordt genomen die niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 10.3 onderdeel a, b, c en e gestelde eisen, belanghebbenden in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen naar voren te brengen.

D

Na artikel 20.4 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 20.4A

1. Uitrusting die voldoet aan de bij of krachtens de Telecommunicatiewet vastgestelde regels met betrekking tot de elektromagnetische compatibiliteit die van kracht waren op 19 juli 2007, mag in afwijking van artikel 10.1 van de Telecommunicatiewet, tot 20 juli 2009 in de handel worden gebracht of worden verhandeld.

2. Het bepaalde in het eerste lid is slechts van toepassing voorzover de daar bedoelde uitrusting voldoet aan bij of krachtens de Telecommunicatiewet gestelde regels die niet zien op elektromagnetische compatibiliteit.

ARTIKEL II

De Wet op de economische delicten wordt als volgt gewijzigd:

a. In artikel 1, onder 1°, van de Wet op de economische delicten wordt in de zinsnede met betrekking tot de Telecommunicatiewet «de artikelen 3.3, eerste lid, 3.10, 10.5, 10.16, eerste lid, 10.19, eerste lid, 15.2a, 18.8 en 18.9;» vervangen door: de artikelen 3.3, eerste lid, 3.10, 10.1, 10.5, tweede lid, 10.9, eerste lid, 10.11, eerste lid, 15.2a, 18.8 en 18.9;

b. In artikel 1, onder 2°, van de Wet op de economische delicten wordt in de zinsnede met betrekking tot de Telecommunicatiewet «de artikelen 2.1, eerste en vijfde lid, eerste volzin, 3.8, eerste tot en met derde lid, 4.1, vierde lid, 4.2, vijfde en tiende lid, 4.4, vijfde lid, 10.8, 10.17, 11.7, derde lid, 13.1, 13.2, 13.2a, 13.5 en 13.8;» vervangen door: de artikelen 2.1, eerste en vijfde lid, eerste volzin, 3.8, eerste tot en met derde lid, 4.1, vierde lid, 4.2, vijfde en tiende lid, 4.4, vijfde lid, 10.2, 10.10, eerste lid, laatste volzin, 11.7, derde lid, 13.1, 13.2, 13.2a, 13.5 en 13.8;

c. Artikel 1, onder 4°, van de Wet op de economische delicten wordt in de zinsnede met betrekking tot de Telecommunicatiewet «de artikelen 2.3, derde lid, 3.4, tweede lid, 4.11, derde lid, 5.2, derde en vijfde lid, 7.7, 10.4, 10.6, 10.7, tweede lid, 10.10, 10.11, 10.12, 10.14, 10.18, 13.4, eerste, tweede en derde lid, 18.1, 18.2, 18.7, 18.12, 18.15, eerste en tweede lid en 18.17, eerste en derde lid;» vervangen door: de artikelen 2.3, derde lid, 3.4, tweede lid, 4.11, derde lid, 5.2, derde en vijfde lid, 7.7, 10.6, 10.7, 13.4, eerste, tweede en derde lid, 18.1, 18.2, 18.7, 18.12, 18.15, eerste en tweede lid en 18.17, eerste en derde lid;.

ARTIKEL III

Na inwerkingtreding van deze wet berust de Regeling breedbeeldtelevisiediensten en normen digitale consumentenapparaten mede op artikel 10.5 van de Telecommunicatiewet.

ARTIKEL IV

Indien deze wet in werking treedt vóór het tijdstip waarop het bij koninklijke boodschap van 14 maart 2005 ingediende voorstel van wet tot herstel van wetstechnische gebreken en leemten alsmede aanbrenging van enkele inhoudelijke wijzigingen in de Telecommunicatiewet, de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet, de Mijnbouwwet en enkele andere daarmee verbandhoudende wetten, de Wet voorraadvorming aardolieproducten 2001, de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997, de Raamwet EEG-voorschriften aanbestedingen en diverse andere wetten (Veegwet EZ 2005), Kamerstukken II, 2004/05, 30 027, tot wet is verheven en in werking is getreden, dan vervallen in dat voorstel van wet de onderdelen R tot en met Y.

ARTIKEL V

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Economische Zaken,

Naar boven