30 207
Wijziging van enige artikelen van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (specialistenregisters)

30 443
Wijziging van artikel 15 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg in verband met herformulering eisen inzake hernieuwde erkenning als specialist

B
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT1

Vastgesteld 28 april 2006

Het voorbereidend onderzoek van deze wetsvoorstellen heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van de onderhavige wetsvoorstellen. De leden van de PvdA- en VVD-fracties hebben met belangstelling kennisgenomen van de wetsvoorstellen.

Inhoud wetsvoorstel 30 207

Zelfstandig bestuursorgaan (ZBO)

In de eerste plaats wijzen de leden van de CDA-fractie op het meer algemene onderwerp van de verhouding tussen bestuursrecht en civiel recht. Zij zijn geen voorstander van voortgaande vermenging van deze twee rechtsgebieden. Eerder zijn zij geneigd te streven naar ontvlechting. Op zich is het terrein van het vaststellen van kennis en vaardigheid die de kwalificatie specialist en de toekenning van een medische titel rechtvaardigt, zeer duidelijk een activiteit die de overheid niet kan realiseren. Zij is materieel daarbij afhankelijk van de beroepsgenoten. Het is echter een publiek belang dat patiënten er op kunnen vertrouwen dat een arts die zich als specialist presenteert, ook daadwerkelijk over de benodigde kennis en vaardigheid beschikt. In zoverre is bemoeienis van de overheid met de bescherming van de titel gerechtvaardigd. Ook is te rechtvaardigen, dat de bescherming van de titel alleen wordt toegekend aan medische beroepsorganisaties die kunnen waarborgen dat de door hen vastgestelde kwalificatie berust op daadwerkelijke kennis en vaardigheid. Deze leden zijn er echter niet van overtuigd dat deze aspecten ertoe zouden nopen het orgaan van de medische beroepsorganisatie die beslist over de toekenning van een specialistentitel, aan te merken als een bestuursorgaan.

Hooguit kunnen zij zich daarbij een meer praktisch argument voorstellen. Bij een strikte scheiding zou het zo zijn, dat de toekenning van de titel en eventueel ook het intrekken daarvan, zich altijd geheel binnen het civiel recht of het tuchtrecht zal afspelen, terwijl er daarnaast met betrekking tot de erkenning van de aldus toegekende titel een afzonderlijke beslissing van de overheid nodig zou zijn. In theorie zou bij verschil van mening tussen de betrokken arts enerzijds en de medische beroepsorganisatie en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport anderzijds, de noodzaak kunnen ontstaan dat de betrokken arts zowel ageert in civilibus als via het bestuursrecht. Dat bezwaar is echter ook weer betrekkelijk, aangezien in een civielrechtelijke procedure de rechter ten behoeve van de arts tot een ruimere toetsing kan overgaan dan de bestuursrechter binnen het bestuursrechterlijke kader.

Nu de wetgeving in het verleden er echter voor gekozen heeft om de registratiecommissies van de medische beroepsorganisaties te beschouwen als bestuursorganen en de rechtsbescherming ook te beperken tot de bestuursrechterlijke, zijn de leden van de CDA-fractie niet geneigd om vanwege de hier genoemde redenen tegen dit wetsvoorstel te stemmen. Wel hebben zij bedenkingen bij het feit, dat min of meer als een reflex nu in dit wetsvoorstel louter op grond van de Aanwijzingen voor de regelgeving inzake zelfstandige bestuursorganen en zonder aantoonbare noodzaak regelingen worden opgenomen in de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg ten aanzien van de specialistenregisters. In ieder geval hebben zij nergens in de memorie van toelichting of in de nota naar aanleiding van het verslag enig argument kunnen vinden op grond waarvan dit wetsvoorstel noodzakelijk zou zijn. De vraag van deze leden aan de minister is dan ook om uiteen te zetten waarom die noodzaak er wel is, of waar te verwachten is dat toekomstige ontwikkelingen het tenminste wenselijk maken, dat dit wetsvoorstel wordt aanvaard.

Hoe moeten de leden van de PvdA-fractie de opmerking dat «de registratiecommissies ex artikel 14 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg als zelfstandige bestuursorganen moeten worden beschouwd» begrijpen, gezien de opmerking in reactie op het advies van de Raad van State dat «de beroepsorganisaties zelf, noch de overige organen daarvan kunnen worden aangemerkt als zelfstandig bestuursorgaan»? Op welke juridische en praktische gronden is het noodzakelijk dat privaatrechtelijke organisaties, zoals de medische beroepsorganisaties, en onderdelen daarvan, zoals registratiecommissies, voldoen aan de eisen gesteld in de aanwijzingen voor ZBO’s? Waren er niet andere vormen mogelijk om aan het publieke belang vorm te geven?

In het geval dat de Kaderwet Zelfstandige bestuursorganen (Kamerstuk 27 426) door de Eerste Kamer wordt aangenomen, zo vervolgen de leden van de PvdA-fractie, worden dan ook de registratiecommissies op basis van artikel 42 van de Kaderwet ZBO’s onderzocht? Zo ja, zijn dan ook mogelijk verdere aanpassingen nodig van de wet BIG?

Bij de leden van de fractie van de VVD komt aansluitend de vraag naar voren hoe de in het wetsvoorstel voorgestane toenemende greep van de minister van VWS op de specialistenregistratie zich verhoudt tot de voorstellen van de regering in de Kaderwet ZBO’s, die nu bij de Eerste Kamer voorligt, waarin juist een grotere afstand tussen minister en ZBO wenselijk wordt geacht. Ook is hun vraag wat verstaan moet worden onder een ZBO met privaatrechtelijke werking, waarover in de memorie van toelichting wordt gesproken.

Administratieve lasten

In dit verband wijzen de leden van de CDA-fractie er ook op, dat in de memorie van toelichting geen toename van de administratieve lasten wordt verwacht, terwijl artikel 14, 10e lid, de organen van de organisatie verplicht tot het verstrekken van door de Minister gevraagde inlichtingen en deze zelfs inzage kan vorderen in zakelijke gegevens en bescheiden, terwijl de Minister ook vierjaarlijks aan de Staten-Generaal een verslag over doeltreffendheid en doelmatigheid van het functioneren van de registratiecommissies moet uitbrengen. Het komt de leden van de CDA-fractie voor, dat met name dit laatste een volkomen zinloze exercitie is. Eerder valt te verwachten, dat het uitbrengen van een dergelijk verslag aanleiding zal geven tot onnodige bemoeienis van de Staten-Generaal met de gang van zaken in de medische beroepsorganisaties.

Aansluitend vragen ook de leden van de PvdA-fractie zich af in hoeverre de inlichtingenplicht van registratiecommissie jegens de minister en de evaluatiebepaling in het wetsvoorstel zullen leiden tot een af- of toename van administratieve lasten. Welke administratieve en bestuurlijke lasten waren verbonden aan registratie in specialistenregisters, alsmede aan de erkenning van opleidingsinstellingen voordat werd geanticipeerd op de in dit wetsvoorstel vastgelegde werkwijze? Hoe zullen deze lasten zich als gevolg van voorliggend wetsvoorstel ontwikkelen? Daarbij denken deze leden niet alleen aan bestuurlijke en administratieve lasten voor de overheid, maar ook voor de commissie en voor betrokkenen zoals specialisten en ziekenhuizen.

Op welke wijze zal in het algemene toetsingskader dat blijkens de memorie van toelichting (p. 6) wordt ontwikkeld voor de instemming van de minister voor regelingen bedoeld in artikel 14, tweede lid onder c en d, rekening gehouden worden met het aspect van de administratieve lasten?

Voorts vragen deze leden op basis van welk artikel de registratiecommissie iedere vier jaar een rapport uitbrengt over de doeltreffendheid en doelmatigheid van diens functioneren. Waaraan zullen de doeltreffendheid en doelmatigheid van de registratiecommissie worden getoetst?

Aanwijzingsbevoegdheid artikel 14

In het 8e lid van artikel 14 wordt de minister bovendien een algemene aanwijzingsbevoegdheid gegeven, zo vervolgen de leden van de CDA-fractie. Ook daarvan is de noodzaak in het geheel niet aangetoond, maar bovendien wordt die bevoegdheid gekoppeld aan de implementatie van bindende besluiten van de Europese Gemeenschap. Dit laatste kan in de visie van de leden hier aan het woord niets anders betekenen, dan dat de minister aan de Colleges voor de Regelgeving op zal dragen om de regels aan te passen. Dat kan toch moeilijk een aanwijzingsbevoegdheid van algemene aard worden genoemd. In dit verband stellen deze leden ook de vraag of de minister voorbeelden kan noemen van in het verleden in Europees verband genomen besluiten die noopten tot aanpassing van de interne regelgeving van de medische beroepsorganisaties met betrekking tot specialistenregistratie.

Artikel 15

Voorts viel het de leden van de CDA-fractie op, dat artikel 15 van de wet terminologisch wordt aangepast, terwijl diezelfde bepaling in wetsvoorstel Herformulering eisen met betrekking tot hernieuwde erkenning als medisch specialist (Kamerstuk 30 443) inhoudelijk wordt gewijzigd. Met die inhoudelijke wijziging is in het voorgestelde artikel 15 in het onderhavige wetsvoorstel geen rekening gehouden en omgekeerd is in het latere wetsvoorstel 30 443 geen rekening gehouden met de terminologische wijziging die in het onderhavige wetsvoorstel beoogd wordt. Indien het onderhavige wetsvoorstel eerst wordt vastgesteld en in werking treedt en wetsvoorstel 30 443 later, zal straks weer de oude terminologie in artikel 15 zijn terug te vinden. Gebeurt het omgekeerde, dan zal de inhoudelijk gewenste wijziging van wetsvoorstel 30 443 ongedaan worden gemaakt door de onderhavige terminologische wijziging. Hoe denkt de Minister dit juridisch-technische probleem op te lossen?

Delegatie

Hoe verhoudt de vergaande wettelijke delegatie aan de beroepsorganisaties met betrekking tot het opleiden alsmede registreren zich met de door de minister beoogde marktwerking? Bestaat niet het gevaar dat de voorgestane delegatie ook kan worden gebruikt tot marktregulatie, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Waarom is er niet voor gekozen een scheiding aan te brengen tussen registratiecommissies enerzijds en beroepsorganisaties anderzijds, gelet op het bijzondere publieke belang van de registratie en de opleidingen? Zou een meer zelfstandige regeling los van de beroepsorganisaties niet duidelijker zijn?

Diversen

Waarom is de bepaling geschrapt dat in de Staatscourant mededeling wordt gedaan van de door organisaties van beroepsbeoefenaren in het leven geroepen regelingen ten aanzien waarvan toepassing is gegeven aan lid 1 van artikel 14 alsmede aanvullingen en wijzigingen daarvan, zo vragen deze leden tot besluit. Is met het oog op de voorgestane transparantie, een andere vorm van openbaarmaking voorzien?

Inhoud wetsvoorstel 30 443

Betreffende het wetsvoorstel 30 443 vragen de leden van deVVD-fractie waarom de regering niet heeft gekozen voor een verplichting van specialisten om bij herregistratie zowel voldoende werkervaring te hebben opgedaan, als voldoende deskundigheidsbevordering. Het komt deze leden voor, dat een dergelijke verplichting een betere garantie biedt voor de kwaliteit van het werk van specialisten dan de nu voorgestelde facultatieve regeling.

De voorzitter van de commissie,

Van Leeuwen

De griffier van de commissie,

Janssen


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Werner (CDA), Van Leeuwen (CDA), (voorzitter), Van den Berg (SGP), Dupuis (VVD), Swenker (VVD), (plv. voorzitter), Hamel (PvdA), Nap-Borger (CDA), Slagter-Roukema (SP) Schouw (D66), Putters (PvdA), Thissen (GL).

Plv. leden: Pastoor (CDA), Klink (CDA), Schuurman (CU), Kalsbeek-Schimmelpenninck van der Oije (VVD), Van den Broek-Laman Trip (VVD), Doesburg (PvdA), Van de Beeten (CDA), Meulenbelt (SP), Schuyer (D66), Linthorst (PvdA), Van der Lans (GL).

Naar boven