30 104
Wijziging van de Pensioen- en spaarfondsenwet en enige andere wetten in verband met de implementatie van richtlijn nr. 2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 3 juni 2003 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (PbEG L 235/10)

C
MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 12 oktober 2005

De regering heeft met belangstelling kennisgenomen van het voorlopig verslag van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

De leden van de CDA-fractie merken op dat de minister in de nota naar aanleiding van het verslag heeft aangegeven dat de meerwaarde van de richtlijn voor Nederland beperkt is. Zij vragen of de minister daarmee bedoelt dat zich geen pensioeninstellingen in Nederland zullen vestigen omdat de eisen te hoog zijn?

In de nota naar aanleiding van verslag heb ik aangegeven dat de meerwaarde van de richtlijn op het terrein van efficiencywinst voor Nederland beperkt is. Efficiencywinst is vooral te realiseren in vermogensbeheer. De Pensioen – en Spaarfondsenwet (PSW) maakt extern vermogensbeheer echter nu al mogelijk. De opmerking over de meerwaarde van de richtlijn had dus geen betrekking op de vraag of buitenlandse pensioeninstellingen zich wel of niet in Nederland zullen vestigen.

De leden van het CDA vragen of de minister inzicht kan geven in de rekenregels die in andere lidstaten gelden voor het vaststellen van technische voorzieningen. Ook vragen zij of het toezicht in de andere lidstaten vooraf of achteraf plaatsvindt. Verder vragen zij of de minister verwacht dat ondernemingen, gelet op de eisen die het FTK stelt, hun pensioenvoorziening buiten Nederland zullen onderbrengen.

Ik beschik niet over gegevens over de rekenregels die in andere lidstaten gelden voor het vaststellen van de technische voorzieningen. Daarbij komt dat op dit moment niet duidelijk is hoe de rekenregels veranderen als gevolg van de invulling die de lidstaten moeten geven aan de criteria die artikel 15 van de richtlijn stelt ten aanzien van de berekening van de technische voorzieningen. Maar naar verwachting zullen er tussen die voorzieningenniveaus verschillen zijn. Bij de rekenregels moet immers niet alleen rekening worden gehouden met bijvoorbeeld de hoofdkenmerken van de deelnemersgroep en de pensioenregelingen. Bij de voorzieningenniveaus zijn ook zaken van belang als de hoogte van het minimum vereist eigen vermogen, de hoogte van het vereist eigen vermogen, de hersteltermijn bij onderdekking, de vraag hoe wordt omgegaan met maatwerk. Daarbij bevat de richtlijn alleen ten aanzien van het minimum bedrag van het vereiste eigen vermogen gedetailleerde voorschriften. Op dat andere genoemde terrein vindt de invulling op nationaal niveau plaats.

De mate waarin in andere lidstaten sprake is van toezicht vooraf, dat wil zeggen vooraf goedkeuring vragen, of van toezicht achteraf, dat wil zeggen het achteraf toetsen van vastgestelde afspraken of principes, is evenmin eenduidig te geven. Niet alleen is bij veel toezichtregimes sprake van een combinatie van beide elementen, ook op dit terrein heeft de richtlijn geleid tot aanpassingen in de wetgeving in andere lidstaten. Hoe in die lidstaten die keuzen tussen de verhouding tussen toezicht vooraf en toezicht achteraf is gemaakt, zal dus ook pas over enkele maanden duidelijk worden.

De vraag of veel of weinig ondernemingen hun pensioenvoorziening buiten Nederland zullen onderbrengen is op voorhand lastig te beantwoorden. Overigens moet bedacht worden dat ondernemingen op wie een verplichtstelling van toepassing is, niet vrij zijn hun pensioenvoorziening bij een ander dan het verplichtgestelde fonds onder te brengen.

Het besluit om een pensioenvoorziening in het buitenland onder te brengen zal de werkgever alleen met instemming van zijn werknemers kunnen nemen. De werkgever zal dan wel aan zijn werknemers moeten kunnen uitleggen waarom vertrek naar een andere lidstaat gunstig is voor de werknemers. Het feit dat in die andere lidstaat minder stringente voorwaarden gelden, die kunnen leiden tot meer risico's en minder bescherming van de aanspraken hoeft voor werknemers niet per se een aantrekkelijke optie te zijn. Verder moet bedacht worden dat de richtlijn in geval van grensoverschrijdende activiteiten vereist dat de «technische voorzieningen met betrekking tot het geheel van de uitgevoerde pensioenregelingen te allen tijde volledig door kapitaal zijn gedekt». Nu is nog niet duidelijk hoe de verschillende lidstaten deze bepaling invullen, maar het kan er toe leiden dat dat strengere eisen zullen zijn dan het FTK stelt.

De veronderstelling van de leden van het CDA dat het FTK (te) zware financieringseisen stelt aan de Nederlandse pensioenfondsen, waardoor ondernemingen hun pensioenregelingen zullen onderbrengen bij pensioeninstellingen die buiten Nederland gevestigd zijn, kan ik op dit moment dan ook niet onderschrijven. Overigens sluit ik evenmin uit dat het FTK juist een financieel kader biedt dat vestiging in Nederland voor buitenlandse instellingen aantrekkelijk maakt. Het FTK zorgt immers voor het waarborgen van de overeengekomen pensioentoezeggingen, waarbij vanuit financieel oogpunt sprake is van een stabiel stelsel.

Overigens in tegenstelling tot wat ik in de memorie van toelichting heb gemeld kan een pensioeninstelling niet naar een andere lidstaat verhuizen door alleen de statutaire zetel te verplaatsen. Een fonds dat zich wil vestigen in een andere lidstaat zal eerst de stichting pensioenfonds moeten liquideren en vervolgens een nieuwe rechtspersoon in de andere lidstaat moeten oprichten aan welke alle rechten en verplichtingen worden overgedragen.

Tot slot vragen de leden van de CDA-fractie hoe de minister de bescherming van de deelnemers ziet indien de regeling in het buitenland wordt uitgevoerd en er een financieringstekort optreedt. Zij vragen of er een vangnet op Europees of Nederlands niveau is.

Het kabinet is van oordeel dat de financiële toezichtbepalingen van de richtlijn de deelnemers voldoende bescherming bieden. Deze bepalingen komen in essentie overeen met Nederlands beleid van toezicht op pensioenfondsen zoals dat al van oudsher gevoerd wordt. Immers in de PSW was al voorgeschreven dat een pensioenvoorziening buiten de onderneming moet worden gebracht. Aandacht voor goed functionerende besturen van pensioeninstelling en adequaat toezicht biedt de deelnemers naar mijn mening een goede bescherming.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus

Naar boven