30 063
Overgangsrecht inzake de beëindiging van het recht op toeslag op grond van de Toeslagenwet binnen de Europese Unie, de Europese Economische Ruimte en Zwitserland

D
NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID1

Vastgesteld 2 december 2005

De memorie van antwoord gaf de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

De leden van de commissie dankten de minister voor de heldere en uitvoerige beantwoording van de door hen gestelde vragen. Zij hadden hier niettemin nog enige vervolgvragen over.

De eerste vraag betrof de reikwijdte van de problematiek waarvan het onderhavige wetsvoorstel een eerste schakel in de keten is. Dit laatste leidden deze leden af uit de opmerking in de memorie van toelichting – waarnaar in deze memorie van antwoord wordt verwezen – dat alle bilaterale socialezekerheidsverdragen zullen worden aangepast «naar aanleiding van de jurisprudentie van de CRvB», zodat het exportverbod ook buiten de EU/EER in alle gevallen zal kunnen worden toegepast. Om hoeveel landen en hoeveel rechthebbenden gaat het nu feitelijk, zo vroegen deze leden zich af.

Kan de minister meedelen naar welke landen momenteel nog TW-toeslagen worden betaald op grond van bi- of multilaterale verdragen of verdragen waarbij ons land als EU-lidstaat partij is? Hoe zit dat, meer in het bijzonder, met de twee landen waar de grote aantallen uit ons land geremigreerde gastarbeiders verblijven, derhalve Turkije en Marokko? Zijn naar deze landen de TW-betalingen hervat naar aanleiding van de (of: een) rechterlijke uitspraak? Zo ja, lopen deze nog steeds, wat zijn voor deze beide landen de aantallen en welk tijdpad van beëindiging is voor deze landen voorzien?

De tweede vraag betrof de keuze voor een driejaarlijkse afbouw. Zeventig procent van alle toeslaggerechtigden in de EU/EER is ouder dan 55. Is – daarvan uitgaand – een afbouw zonder onderscheid naar leeftijd, wel in overeenstemming met de in 1999 geformuleerde uitgangspunten van overgangsrecht? Wat zijn de budgettaire consequenties indien in plaats voor een driejaarsafbouw wordt gekozen voor eerbiedigend overgangsrecht binnen de EU én daarbuiten a) zonder restricties, b) voor rechthebbenden boven de 50, of c) boven de 55 jaar?

Ten aanzien van het procesrisico, zowel voor wat betreft de onderhavige regeling (toeslagen binnen de EU) als ten aanzien van het voornemen om alle op dit stuk vigerende verdragen te herzien, hadden deze leden nog de volgende vragen. Zij verstonden het antwoord van de minister aldus, dat vanuit het Europese Parlement is aangevoerd dat de TW niet op bijlage IIbis thuishoort omdat de regeling nauw verbonden is met de WAO en nu voor het eerst wordt opgevoerd als niet-exporteerbare uitkering. Uit een publicatie van Minderhoud (Migrantenrecht 9/10/03) hadden deze leden begrepen dat de rechter een vergelijkbare conclusie had getrokken in de context van bilaterale verdragen met de VS en met Marokko. De Raad, aldus Minderhoud, kenmerkt de TW als invaliditeitsuitkering en niet als een sociale bijstandsuitkering en merkt op het karakter van de regeling van groter belang te vinden dan de manier waarop deze gefinancierd wordt. Op welke wijze denkt de regering dit oordeel van de rechter in toekomstige zaken te kunnen ontlopen, zo vroegen deze leden. Laat dit zich omzeilen door verdragsaanpassingen en zo ja hoe zouden die er dan uit moeten zien? En ten aanzien van de IIbis plaatsing: is de uitspraak Skalka v. Oostenrijk wel zo maatgevend voor de problematiek rondom de TW? Botst het gegeven dat rechthebbenden in Nederland een beroep kunnen doen op én een TW-toeslag én aanvullende bijstand niet met het karakter van een socialebijstandsmaatregel, waarvan in de zaak Skalka sprake was? Hoe groot schat het UWV de kans in dat ons land het rechtsgeding verliest wanneer een EU-ingezetene de rechtmatigheid van de plaatsing voor de rechter aanvecht?

Wordt, zo vroegen de leden van de commissie ten slotte, het procesrisico in deze niet verder vergroot door de karakterverandering die de TW heeft ondergaan met de wet WIA. In die regeling immers wordt de TW wél een volwaardige minimumgarantie voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten, maar wordt tegelijk, naar deze leden meenden begrepen te hebben, het bestaan van die garantie een argument tegenover het IAB waarom de WIA spoort met de voorschriften van ILO-Verdrag 121. Is, wanneer dát het uitgangspunt is, een exportverbod niet, opnieuw, problematisch?

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Van Driel

De griffier voor dit verslag,

Janssen


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van den Berg (SGP), Van Leeuwen (CDA) (plv.voorzitter), Swenker (VVD), De Wolff (GL), Kalsbeek-Schimmelpenninck van der Oije (VVD), Meulenbelt (SP), Ten Hoeve (OSF), Van Driel (PvdA)(voorzitter), Vedder-Wubben (CDA), V. Dalen-Schiphorst (CDA), Westerveld (PvdA), Schouw (D66).

Plv. Leden: Van Middelkoop (CU), Franken (CDA), Biermans (VVD), Thissen (GL), Van den Broek-Laman Trip (VVD), Slagter-Roukema (SP), Terpstra (CDA), Nap-Borger (CDA), Schuyer (D66), Noten (PvdA), Leijnse (PvdA).

Naar boven