B
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID1
Vastgesteld 21 september 2005
Het voorbereidend onderzoek gaf de leden van de commissie aanleiding tot
het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.
De leden van de PvdA-fractie hadden met belangstelling
kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel, dat het recht op een toeslag
op grond van de Toeslagenwet doet eindigen voor rechthebbenden die woonachtig
zijn buiten Nederland, maar binnen de EU, de EER of Zwitserland. Zij hadden
hier enkele vragen over.
Blijkens de memorie van toelichting is de Toeslagenwet na de voor ons
land negatieve uitspraak van de Centrale Raad van Beroep alsnog op bijlage
IIbis geplaatst. Hoe heeft de regering dit verzoek tot plaatsing onderbouwd?
Waarom meent zij dat de TW voldoet aan de criteria tot plaatsing die hieromtrent
zijn ontwikkeld door het EG-Hof van Justitie? Hoe luiden deze criteria?
In de nota naar aanleiding van het verslag wordt gesproken over door UWV
gesignaleerde procesrisico's. Op welke risico's doelt dit Instituut? Acht
de minister deze niet relevant en zo nee, waarom niet?
De plaatsing op de IIbis lijst heeft, naar de leden van de PvdA-fractie
hebben begrepen, aanleiding gegeven tot een verzoek van enkele Nederlandse
fracties in het Europees Parlement om deze weer ongedaan te maken. Hoe is
de gedachtewisseling terzake verlopen? Welke argumenten zijn voor dit verzoek
aangevoerd en hoe heeft de regering deze gepareerd?
In de nota naar aanleiding van het verslag wordt een staatje gegeven van
lopende geëxporteerde uitkeringen eind 2002 naar verdragslanden buiten
de EU. Kan de minister eenzelfde staatje produceren voor de landen waar het
ten deze omgaat, derhalve de EU, de landen behorend tot de EER en Zwitserland?
Is de veronderstelling van de leden van de PvdA-fractie juist, dat het
bij deze verstrekkingen doorgaans gaat om toeslagen op WAO-uitkeringen? Kan
de minister, toegespitst op deze groep, aangeven aan welke «nieuwe gevallen»
hij denkt, wanneer hij verwijst naar de afweging bij de keuze voor het geëigende
overgangsrecht tussen het vertrouwens- en het gelijkheidsbeginsel? Rekent
hij bij deze afweging WGA-/IVA-gerechtigden tot de groep voor wie het beginsel
van rechtsgelijkheid gaat wringen? Zo ja, kan hij dat uitleggen?
In de nota naar aanleiding van het verslag wordt gesproken over het moment
waarop de groep oude rechthebbenden «uitgefaseerd» zal zijn. Is
het hierin genoemde jaartal van 2035 wel realistisch? Is vanwege het geven
dat van de toeslaggerechtigden circa 70 procent 55 jaar of ouder is, 2015
niet een reëler jaartal dan 2035 of het hoogst theoretische 2050?
De leden van de fractie van GroenLinks deelden
mee zich bij genoemde vragen te willen aansluiten.
De commissie ziet de antwoorden van de regering met belangstelling tegemoet.
De voorzitter van de commissie,
Van Driel
De griffier van de commissie,
Nieuwenhuizen