30 041
Wijziging van de Politiewet 1993 in verband met de invoering van een nieuw stelsel voor bewaking en beveiliging van personen, objecten en diensten

30 070
Wijziging van de wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 in verband met de invoering van een nieuw stelsel voor bewaking en beveiliging

A
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIES VOOR BINNENLANDSE ZAKEN EN DE HOGE COLLEGES VAN STAAT EN VOOR JUSTITIE1

Vastgesteld 31 januari 2006

Het voorbereidend onderzoek gaf de commissies aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van beide thans voorliggende wetsvoorstellen die hun ontstaan (mede) danken aan het rapport van de commissie Van den Haak. Deze commissie heeft zich gebogen over de beveiliging (of het ontbreken daarvan) van politiek mogelijk controversiële personen nadat plots na de moord op Pim Fortuyn daaromtrent vragen waren opgeworpen. Ook de gebeurtenissen van 11 september 2001 in New York waren voldoende aanleiding nader beraad te voeren over terrorisme en terreurdreiging in het algemeen. In zoverre kan aan de regering worden toegegeven dat met beide wetsvoorstellen zo adequaat mogelijk wordt gereageerd op de gebeurtenissen die de Nederlandse en internationale rechtsorde in ernstige mate hebben geschokt.

Dat laat echter onverlet dat, nu de regering de voorgestelde maatregelen plaatst in het kader van terrorisme en terreurdreiging, de samenhang tussen deze wetsvoorstellen met andere reeds bij deze Kamer aanhangige (c.q. nog aanhangig te maken) wetsvoorstellen (zoals: de afgeschermde getuige, versoepeling grond voor voorlopige hechtenis, strafbaarstelling apologie) niet uit het oog mag worden verloren, nu van ieder wetsvoorstel op zich in redelijkheid kan worden gezegd dat zij zich bewegen in de richting van beperking van de grondrechten van het individu. Die wetenschap zal voor de leden van de CDA-fractie onderdeel (blijven) uitmaken van het toetsingskader van voorgestelde wetgeving die raakt aan bestrijding van terrorisme en zich baseert op een verondersteld terroristisch oogmerk van kwaadwillenden.

Wetsvoorstel 30 041

Dit voorstel beoogt de veiligheid van personen (art. 1, tweede lid nieuw, Politiewet) en van de burgerluchtvaart (art. 6, eerste lid, onderdeel c nieuw) zo nodig onder de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde te brengen, en wenst daartoe aan de minister de mogelijkheid te bieden aan lagere overheden algemene en bijzondere aanwijzingen te geven met betrekking tot de handhaving van de openbare orde (art. 16, tweede lid nieuw). Gelet op het wel zeer specifieke karakter van criminaliteit met terroristisch oogmerk is de wens om mensen en vliegtuigen te beschermen tegen terrorisme een vanzelfsprekend belang. Nieuw in dit wetsvoorstel is echter dat de minister zich nadrukkelijker dan voorheen op het terrein van de openbare orde gaat bewegen, en daarmee de bestuurlijke autonomie van lagere overheden (gemeenten en provincies in dit geval) inperkt. Het behoeft naar de mening van de leden van de CDA-fractie geen verwondering te wekken dat de voor die overheden acterende VNG zich uitermate kritisch over deze ingreep heeft uitgelaten (memorie van toelichting, blz. 11), en zelfs rept van constitutionele onzuiverheden. De memorie van toelichting geeft een helder antwoord: als de nationale veiligheid in het geding is, is de minister bevoegd de lokale autoriteiten aanwijzingen te geven, en is daar uiteraard ten volle politiek verantwoordelijk voor. Waar ook de Commissaris der Koningin in dit verband tot optreden kan worden geroepen, valt op dat in de memorie van toelichting niet wordt gesproken over het standpunt van het IPO met betrekking tot de voorgestelde maatregelen. Kan de minister aangeven wat als opvatting van de provinciale overheid moet worden beschouwd, of anders aangeven waarom consultatie van dat bestuursniveau achterwege is gelaten?

Onafhankelijk van het antwoord op die vraag overigens, is naar het oordeel van de hier aan het woord zijnde leden van de CDA-fractie, hoezeer ook voorstelbaar is dat het decentrale bestuursniveau tegen de voorgestelde maatregel zich verzet, de door de regering in het wetsvoorstel gekozen richting zowel in praktisch als in principieel opzicht een juiste. In praktisch opzicht omdat bij terroristisch optreden snel en adequaat moet kunnen worden gehandeld. Tijdverlies door een in dubio verkerende burgemeester over de vraag of wel strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde aan de orde is of dat het een «ouderwets» geval van openbare ordehandhaving betreft, is dan niet aanvaardbaar. In principieel opzicht omdat het belang van de staatsveiligheid de centrale overheid als eerste regardeert. Dreigt overigens, zo vroegen deze leden van de CDA-fractie zich af, op termijn frictie met hetgeen is of nog zal worden overwogen in het kader van een mogelijk aanstaande reorganisatie van het politiebestel? Is in dit verband thans met die problematiek enig verband te leggen?

Een ander aspect dat de aandacht trekt, is de vraag naar de relatie tussen de burgemeester en de gemeenteraad nadat aan de burgemeester een aanwijzing door de minister is verstrekt die in medebewind niet kan worden geweigerd, terwijl de uitvoering daarvan de raad bepaald onwelgevallig is. Een vergelijkbare situatie deed zich recent in Schinveld voor. Is de regering zich bewust van deze mogelijke consequentie die de bestuurlijke verhoudingen op lokaal niveau sterk onder druk kan zetten?

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de zorgen die leven bij het College van PG’s en de Raad van Hoofdcommissarissen over capaciteitsproblemen van uiteenlopende aard (zoals de inzet van arrestatieteams). Hoewel die zorgen uitvoeringskwesties betreffen en niet de principiële lijn van het wetsvoorstel, is niettemin interessant van de minister te vernemen hoe hij denkt de aangekondigde capaciteitsproblematiek het hoofd te bieden. Voor het overige zal daarover in dit verband worden gezwegen.

Wetsvoorstel 30 070

Dit wetsvoorstel beoogt uitbreiding van de taakopdracht van zowel AIVD als MID: door toevoeging van de artikelen 6a en 7a aan de Wet op de inlichtingen en veiligheidsdiensten 2002 wordt het aan die diensten mogelijk gemaakt dreigingsanalyses op te stellen. Daarvoor ontbreekt thans de wettelijke basis, omdat de huidige taakomschrijving nog niet toelaat dat gegevens omtrent personen worden verzameld en vastgelegd als nog geen sprake is van dreiging. Het verband met wetsvoorstel 30 041 is duidelijk nu de nieuwe taak past bij de wijze waarop de inlichtingendiensten zijn betrokken bij het nieuwe stelsel van beveiligen en bewaken. De leden van de CDA-fractie hebben in de tekst van het wetsvoorstel en de memorie van toelichting niet een eenduidige definitie van de begrippen «dreiging» en «nationale veiligheid» kunnen aantreffen. Die eenduidigheid achten zij van belang nu, zoals hiervoor is gesteld, wetsvoorstellen met een impact als de onderhavige onmiskenbaar een beweging betekenen in de richting van beperking van grondrechten van het individu als onschuldpresumptie en privacybescherming. Die leden zien daarom gaarne een principiële en definiërende uiteenzetting van voormelde begrippen in de memorie van antwoord opgenomen.

Indien niet tot de voorgestelde wetswijziging wordt overgegaan zou gebruikmaken van de hier bedoelde bevoegdheid stranden op Grondwet en EVRM. Dat brengt (memorie van toelichting blz. 4) de privacybescherming nadrukkelijk in beeld. De memorie van toelichting geeft niet aan waar naar het oordeel van de regering de grens aan beperking van het recht op privacy is of zal worden bereikt. De vraag wordt min of meer omzeild door te stellen dat de nieuw geformuleerde taak nauw aansluit bij wetsvoorstel 30 041. Dat mag zo zijn, voor een zo principiële inkeping in de grondrechten van het individu is het voor de aan het woord zijnde leden van de CDA-fractie als motivering onvoldoende te achten. Waar grondrechten aan de orde zijn, dient de parlementaire toelichting die straks tot de parlementaire geschiedenis zal gaan behoren, meer in te houden dan hetgeen de regering thans aan het papier van blz. 4, eerste hoofdstuk, van de memorie van toelichting heeft toevertrouwd. De memorie van antwoord wordt op dit punt met meer dan gewone belangstelling afgewacht.

Het heeft, tot slot, de aandacht van de leden van de CDA-fractie getrokken dat uit de memorie van toelichting niet duidelijk wordt of, en zo ja in welke mate door de minister van Justitie flankerend beleid is of dient te worden ontwikkeld. In de memorie van antwoord zagen zij gaarne enige informatie daaromtrent opgenomen.

Het antwoord van de regering wachten de leden van de CDA-fractie met belangstelling af.

De leden van de PvdA-fractie kunnen in beginsel instemmen met de beide wetsvoorstellen die gebaseerd zijn op het rapport van de commissie Van der Haak.

Wel hebben zij nog enkele vragen. Een van de grootste problemen die de commissie signaleerde was de verbrokkeling van de informatievoorziening. Er waren in totaal 25 bedreigingen aan het adres van de heer Fortuyn binnengekomen, maar deze zijn blijven «hangen» binnen 5 politieregio’s en niet aangemeld op nationaal niveau, zodat de AIVD ook niet in staat was om een dreigingsanalyse te maken.

Is met de huidige coördinatiestructuur dit gevaar voldoende bezworen? Wordt het gevaar van versnippering niet nog groter nu van de diensten ook verwacht wordt gegevens te verzamelen zonder dat er sprake is van een concrete dreiging? Welke selectiecriteria worden er gehanteerd om te beslissen of bepaalde informatie «naar boven» moet worden doorgegeven?

Bij herhaling wordt er op gewezen dat het uitgangspunt van het nieuwe stelsel is dat iedere burger – ongeacht de mate van al of niet vermeende bedreiging – verantwoordelijk is voor zijn eigen veiligheid. Is dit niet een te boude stelling in een rechtstaat waarbij de overheid het monopolie van geweld heeft? Welke opties staan er voor burgers open in voorkomende situaties?

Wordt hij geacht onder te duiken? Of zichzelf te omringen met bevriende bodyguards? Dan wel zichzelf te bewapenen? Kan aangegeven worden waar het grensvlak ligt tussen de eigen verantwoordelijkheid van burgers en de (politie)zorg van de overheid?

Deze leden hebben begrepen dat de limitatieve lijst niet limitatief is in de strikte zin van het woord, maar dat er ook te allen tijde tijdelijke toevoegingen kunnen plaatsvinden. Kunnen de criteria genoemd worden op grond waarvan burgers – niet zijnde functionarissen – aan de lijst kunnen worden toegevoegd?

Welke positie nemen religieuze instellingen in die mede op grond van adviezen van de evaluatiedriehoek – evenals ambassades en consulaten – voor bewaking en beveiliging in aanmerking komen?

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat,

Witteveen

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

Van de Beeten

De griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat,

Nieuwenhuizen


XNoot
1

Samenstelling:

Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat:

Leden: Holdijk (SGP), Van Heukelum (VVD), Luijten (VVD), Pastoor (CDA), Meindertsma (PvdA), Bemelmans-Videc (CDA) (plv. voorzitter), Dölle (CDA), Platvoet (GL), Witteveen (PvdA) (voorzitter), Hessing (LPF), Ten Hoeve (OSF), Van Raak (SP) en Engels (D66).

Plv. Leden: Van Middelkoop (CU), Hoekzema (VVD), V.d. Broek-Laman Trip (VVD), Pruiksma (CDA), Van Thijn (PvdA), Lemstra (CDA), Vedder-Wubben (CDA), Thissen (GL), Tan (PvdA), Kox (SP) en Schuyer (D66).

Justititie:

Leden: Holdijk (SGP), Wagemakers (CDA), Witteveen (PvdA), De Wolff (GL), Van de Beeten (CDA) (voorzitter), Broekers-Knol (VVD), De Graaf (VVD), Kox (SP), Westerveld (PvdA), Engels (D66) en Franken (CDA).

Plv. leden: Schuurman (CU), Pruiksma (CDA), Jurgens (PvdA), Thissen (GL), Dölle (CDA), Rosenthal (VVD), Biermans (VVD), Van Raak (SP), Tan (PvdA), Schuyer (D66) en Russell (CDA).

Naar boven