29 980
Uitvoering van het op 19 oktober 1996 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen alsmede van de verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000 (PbEU L 338), en wijziging van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Uitvoeringswet EG-executieverordening (Uitvoeringswet internationale kinderbescherming)

29 981 (R 1782)
Goedkeuring van het op 19 oktober 1996 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van de ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen (Trb. 1997, 299)

B
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1

Vastgesteld 17 november 2005

Het voorbereidend onderzoek gaf de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van de beide voorstellen. Zij constateren een duidelijke accentverschuiving van de behandeling van vragen van toepasselijk recht naar de concretisering van internationale samenwerking op het belangrijke gebied van de kinderbescherming. De CDA-fractie acht een effectieve rechtsbescherming door het verbeteren van het internationaal privaatrecht en het scheppen van internationale rechtshulp van groot belang. Deze leden hebben evenwel nog de volgende vragen:

In de eerste plaats vroegen de leden van de CDA-fractie zich af of de minister van mening is, dat de subsidiariteitseis voldoende is in acht genomen nu de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht zeer succesvol tot de afronding van het verdrag van 1996 is gekomen. Waarom is er dan op Europees niveau kennelijk toch nog aanleiding gezien om een aantal onderwerpen te regelen, die reeds door het Verdrag tot onderwerp zijn genomen – met een veel bredere toepassingsmogelijkheid dan de Europese wetgeving kan bieden?

Zou het niet meer passend zijn geweest te volstaan met een ratificatie van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 door de lidstaten?

De Verordening had dan kunnen worden beperkt tot de internationale bevoegdheid van de rechter, de erkenning van beslissingen in huwelijkszaken en het regelen van het toepasselijk recht op de echtscheiding met een codificatie van de eenvoudige erkenningsprocedure ter zake van het omgangsrecht.

Als tweede vraag brachten de leden van de CDA-fractie naarvoren, dat zij gaarne een korte uiteenzetting van de minister op prijs zouden stellen met betrekking tot de te volgen werkwijze van de Centrale Autoriteit. In tegenstelling tot gevallen van ontvoering waar de afgifte van het kind kan worden gevorderd en de Centrale Autoriteit dit kan terugzenden naar het land van herkomst, is bij kinderbeschermingsmaatregelen een afweging nodig ten aanzien van de vraag of en zo ja welke maatregel gewenst is. Daarbij speelt de Raad voor de Kinderbescherming een belangrijke rol en moet men op de hoogte zijn of een kinderbeschermingsinstantie in het buitenland niet wordt «opgescheept» met een maatregel die in het betreffende land niet of moeilijk uitvoerbaar is. Hoe zullen de betreffende contacten verlopen of worden gecoördineerd door de Centrale Autoriteit?

De leden van de fractie van de PvdA hebben met instemming van de wetsvoorstellen kennisgenomen en hebben nog een enkele vraag bij wetsvoorstel 29 981.

Tijdens de plenaire behandeling in de TK op 22 september 2005 heeft de minister van Justitie de vraag van mevrouw Timmer (PvdA) over de gelding van de goedkeuring van Aruba en de Nederlandse Antillen als volgt beantwoord:

«De goedkeuring geldt dus mede voor Aruba en de Nederlandse Antillen. Het hangt van de uitvoeringswetgeving ter plaatse af wanneer dat daadwerkelijk kan worden geëffectueerd».

Vervolgens gaf de minister aan dat af en toe wordt gesproken over steunverlening door de Nederlandse regering indien nodig. Graag verneemt de PvdA-fractie van de minister wanneer de uitvoeringswetgeving van Aruba en de Nederlandse Antillen tot stand zal komen en wanneer dus het verdrag binnen alle delen van het Koninkrijk geëffectueerd kan worden. Gelet op de aard en inhoud van het Verdrag (o.a. beslissingen in huwelijkszaken inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid en de bescherming van kinderen) is dit immers van een aanzienlijke maatschappelijke relevantie.

De leden van de commissie zien de antwoorden met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de commissie,

Van de Beeten

De wnd. griffier van de commissie,

Van Dooren


XNoot
1

 Samenstelling: Leden: Holdijk (SGP), Wagemakers (CDA), Witteveen (PvdA), De Wolff (GL), Van de Beeten (CDA), (voorzitter), Broekers-Knol (VVD), De Graaf (VVD), Kox (SP), Westerveld (PvdA), Engels (D66) en Franken (CDA).

Plv. leden: Schuurman (CU), Pruiksma (CDA), Jurgens (PvdA), Thissen (GL), Dölle (CDA), Rosenthal (VVD), Biermans (VVD), Van Raak (SP), Tan (PvdA), Schuyer (D66) en Russell (CDA).

Naar boven