29 734
Wijziging van de Monumentenwet 1988 inzake de rol van het provinciaal bestuur en het gemeentebestuur bij de rijkssubsidiëring van beschermde monumenten alsmede het wijzigen van de voorhangbepaling van artikel 34

B
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR CULTUUR1

Vastgesteld 30 september 2005

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel heeft de leden van de vaste commissie aanleiding gegeven tot het stellen van de navolgende vragen en het maken van de navolgende opmerkingen.

Algemeen

Deze leden van de PvdA-fractie zijn verheugd te kunnen constateren dat het vervallen van de voorhangbepaling inmiddels van de baan is. Over andere onderdelen van deze wet en over de daarmee samenhangende brief van 11 juni 2005 (over het BRIM) willen deze leden enige vragen stellen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Het vervallen van de verplichte advisering door gemeenten en provincies heeft de instemming van deze fractie.

De VVD-fractie is verheugd over het feit dat het kabinet poogt de administratieve lasten, ook binnen het monumentenbeleid, terug te dringen. Het ligt dan ook voor de hand niet twee overheden bezig te laten zijn met één monument, toch zal een eigenaar nog te maken krijgen met twee overheden.

Daarover wil de fractie enkele vragen stellen.

De leden van de ChristenUnie en de SGP-fractie erkenden de redelijkheid van het wetsvoorstel. Het voorstel geeft uitdrukking aan een gewenste wijziging van beleid waarbij het accent verschuift van restauratie naar instandhouding. Dit is het verheugende gevolg van de bijzondere inspanningen, vooral van financiële aard, die na 1993 zijn gedaan om de toen bestaande restauratieachterstand terug te brengen tot meer aanvaardbare proporties. De leden van deze fracties wensten echter nog een tweetal vragen te stellen en een opmerking te plaatsen.

Rol van gemeenten en provincies

In de memorie van toelichting lazen de leden van de PvdA-fractie dat de rol van gemeenten en provincies bij het toekennen van subsidies vervalt.

Uit de Handelingen van het debat in de Tweede Kamer konden diezelfde leden opmaken dat die procedure niet meer nodig wordt geacht, omdat het BRIM alleen betrekking heeft op instandhouding en daar geen prioritering voor nodig is.

De leden van de fractie van de PvdA wilden de staatssecretaris vragen waarom zij overgaat op dit centralistische beleid terwijl decentraliseren meer in de lijn der verwachting ligt. Ziet de staatssecretaris met deze leden het gevaar van teveel pandgericht beleid, terwijl monumentenbeleid vooral ook gebiedgericht zou moeten zijn? Op basis daarvan kan men komen tot een prioriteitstelling. En wie kan dat beter doen dan de gemeente? En blijven de gemeenten niet hard nodig voor die prioriteitstelling omdat niet alleen de restauratieachterstand voorlopig niet is weggewerkt, maar ook omdat de staatssecretaris besloten heeft (zie haar brief van 11 juni 2005) gelden te zoeken zodat de Stadsherstellen de achterstand in woonhuisrestauratie kunnen wegwerken?

De VVD-fractie constateert dat ook na deze wetswijziging nog twee overheden bezig zullen zijn met één monument. Nu de gemeenten geen voorselectie meer maken, zal er een aparte subsidieprocedure tussen Rijk en monumenteneigenaar ontstaan, die los staat van de gemeenten. Maar de eigenaar zal toch met twee overheidsdiensten te maken hebben. Immers de gemeenten verlenen de vergunning. De VVD-fractie maakt zich zorgen dat het voor de eigenaar zeer onduidelijk blijft.

Wat gebeurt er als de gemeente geen vergunning verleent en het Rijk al subsidie heeft toegezegd?

Is het voor een eigenaar mogelijk om met één loket te maken te krijgen? Wie doet dat dan?

Hoe voorkomt de staatssecretaris dat besluiten van Gemeente en Rijk van elkaar afwijken? En wie neemt de beslissing als onverhoopt besluiten van Rijk en Gemeente van elkaar afwijken?

Tijdens de behandeling van voorliggend wetsvoorstel stelt de staatssecretaris dat «in een flink aantal gevallen niet eens een vergunning nodig is». Bepaalt de staatssecretaris dat? Of zijn de gemeenten autonoom aan te geven waarvoor een vergunning nodig is?

De staatssecretaris stelt ook tijdens de behandeling in de Tweede Kamer dat zij «de indruk heeft dat zij er met de VNG wel uit komt». Heeft de staatssecretaris nog steeds die indruk, zo vragen de leden van de VVD-fractie zich af (zie Staatscourant 18 juli). En wat betekent dan dat «er wel uitkomen» concreet?

Is de staatssecretaris het met de VVD-fractie eens dat het niet verantwoord is een wetswijziging in te voeren waarin de verantwoordelijkheden tussen de twee betrokken overheden niet helder zijn afgebakend?

Restauratieachterstanden

De leden van de PvdA-fractie vernemen graag hoe groot exact de algehele restauratieachterstand in rijksmonumenten is. Aantallen van 52 000, maar ook 60 000 circuleren.

De leden van deze fractie vragen zich voorts af waar de staatssecretaris de zekerheid vandaan haalt dat na het wegwerken van de restauratieachterstanden, inclusief de Kanjers, er alleen nog maar hoeft te worden «onderhouden» (met af en toe een kleine restauratie). De tand des tijds, in de gedaante van schimmels en insecten, bonte knaagkevers en houtwormkevers, is altijd daar en vaak onzichtbaar. Deze leden vragen zich daarom af of het niet noodzakelijk is om naast het BRIM structureel een restauratieregeling in stand te houden.

De leden van de PvdA-fractie zouden de staatssecretaris willen vragen of er al zicht is op het benodigde geld (234 miljoen euro) voor het wegwerken van de restauratieachterstand, zodat deze achterstand uiterlijk in 2010 is teruggebracht naar een normale werkvoorraad van 10%.

In haar brief van 11 juni 2005 schrijft de staatssecretaris dat in geval van extra middelen ze er zorg voor zal dragen dat restaureren voor Stadsherstellen toch mogelijk blijft. Daartoe zal ze een extra artikel in het BRIM opnemen waarin beschikbaar gestelde extra middelen toegekend worden aan monumenten die een restauratieachterstand hebben. Hierbij hadden deze leden enige vragen:

De regeling treedt pas in werking wanneer er extra gelden zijn gevonden. Wil dat zeggen dat er anders voor de Stadsherstellen geen restauratiegelden meer zullen zijn?

Restaurerende instellingen hebben continuïteit nodig. Zij plannen restauraties tenminste twee jaar van tevoren en verwerven geen panden wanneer een restauratiesubsidie onzeker is. Hoe denkt de staatssecretaris te voorkomen dat deze instellingen ter ziele gaan? En wat te denken van commerciële ondernemers die het niet zo nauw nemen met de historische waarde?

Op deze manier wordt ook de werkgelegenheid in het restauratiewerk afgebouwd. Er zijn al klachten van leerlingen «restauratie» die geen (stage)plaats meer kunnen vinden en afhaken. Wat denkt de staatssecretaris daaraan te doen?

Aan welk bedrag denkt de staatssecretaris als er extra geld komt?

In voornoemde brief van 11 juni 2005 spreekt de staatssecretaris over «Stadsherstellen». Hierbij wordt de indruk gewekt dat alle stichtingen Stadsherstel hieronder vallen. De leden van de PvdA-fractie wilden de staatssecretaris vragen of de regeling voor het restaureren die ze in het BRIM gaat opnemen ook echt voor alle Stadsherstellen is, dus ook voor de kleine die geen of slechts enkele panden beheren.

In het oude systeem wees de Rijksdienst voor de Monumentenzorg instellingen aan die in aanmerking kwamen voor een verhoogde subsidiebijdrage. Zou het wellicht een goed idee zijn om die instellingen die nu die kwalificatie van de Rijksdienst hebben voor een restauratiesubsidie in aanmerking te laten komen?

De leden van de fracties van de ChristenUnie en deSGP vragen aandacht voor de betekenis van het wetsvoorstel en het (komende) besluit voor de nog bestaande restauratieachterstanden. Door de gemeente Kampen, een stad die met forse restauratieachterstanden kampt, is de Kamer onder de aandacht gebracht dat de nieuwe regeling een voortvarende oplossing van deze achterstanden in de weg zou staan. Kampen stelt dat het BRIM een uitgebreide onderhoudsregeling is die ervan uitgaat dat de restauratieachterstand is weggewerkt. Gesteld wordt dat de budgetten van het BRIM geen oplossing bieden voor de monumenten die thans nog in slechte staat verkeren. Deze leden veronderstelden dat dit nooit de bedoeling kan zijn, zodat mocht dit effect zich daadwerkelijk voordoen de regeling aanpassing vergt. Zij zouden het op prijs stellen wanneer de zorgen van deze, en wellicht ook nog andere, gemeente(n) werden weggenomen.

De brief van 11 juli 2005 (29 734, nr. 9) laat weliswaar zien dat de staatssecretaris oog heeft voor dit aspect van de subsidieregeling, maar geheel geruststellend is het nog niet. Enerzijds wordt aangekondigd dat er een afzonderlijke voorziening zal worden getroffen voor het wegwerken van restauratieachterstanden, anderzijds wordt die voorziening gebonden aan de conditie «Als extra middelen hiervoor beschikbaar komen» (blz. 7). Wat wordt bedoeld met dit «extra»? Betekent dit dat het BRIM als zodanig geen enkele financiële garantie bevat voor het aanpakken van restauratieachterstanden en dat die aanpak pas dan zal plaatsvinden wanneer aan het jaarlijks budget extra middelen kunnen worden toegevoegd? Dit zou beteken dat eigenaren van monumenten met een restauratieachterstand met de nieuwe subsidieregeling van de regen in de drup komen. Deze leden vroegen terzake om opheldering.

Voorhangbepaling

De leden van de PvdA-fractie waren verheugd te kunnen constateren dat het vervallen van de voorhangbepaling inmiddels van de baan is.

De leden van de CDA-fractie zijn tevreden dat door aanname van het amendement Van Vroonhoven-Kok artikel 34, vijfde lid niet is vervallen, maar in gewijzigde vorm weer is opgenomen in het wetsvoorstel. Deze leden menen echter dat het beter zou zijn om in de Monumentenwet zelve meer op te nemen van de essentialia van de nieuwe instandhoudingsregeling. Is de Regering bereid om bij een volgende wijziging van de Monumentenwet 1988 een dergelijke aanvulling voor te stellen?

Het moet het de leden van de fracties van de ChristenUnie en de SGP van het (legislatieve) hart dat zij het betreuren dat de staatssecretaris een amendement heeft overgenomen dat een bestaande voorhangbepaling, die zij aanvankelijk wenste te schrappen, handhaaft. Deze leden hebben al vaker opgemerkt dat in wetgeving de figuur van een voorhangbepaling te vaak en te gemakkelijk wordt opgenomen. Dat is nooit de bedoeling geweest, zoals blijkt uit de relevante aanwijzingen van de Aanwijzingen voor de regelgeving, waaraan de staatssecretaris in de nota naar aanlei-ding van het eindverslag terecht heeft gerefereerd. Een te veelvoudig en onvoldoende gemotiveerd opnemen van voorhangbepalingen doet immers tekort aan de bevoegdheidsverdeling tussen wetgever en de uitvoerende macht. Er kan zich nog een ander effect voordoen namelijk dat wanneer de voorhangbepaling standaard wordt de wettelijke regeling steeds meer het karakter kan krijgen van een kaderregeling. Deze opmer-king leidt in dit geval tot de vraag of ook is overwogen de hoofdelementen van het BRIM, zoals het onderscheid tussen soorten monumenten en de essentie van de subsidieregeling, in de wet op te nemen. Daarmee zou de Monumentenwet aan inhoudelijke betekenis winnen, zou de Tweede Kamer effectiever van haar amenderingrecht gebruik kunnen maken en zou de noodzaak van een voorhangbepaling worden verkleind. Aan deze vraag voegden deze leden toe dat zij er zich van bewust waren dat deze kritiek evenzeer opgaat voor tal van andere wetsvoorstellen.

Overige vragen

Rol van de Rijksdienst voor Monumentenzorg

De gemeente kent straks de vergunning toe, terwijl de Rijksdienst voor Monumentenzorg (RdMz) de subsidiabele kosten gaat vaststellen. Met deze laatste actie heeft de RdMz een belangrijk instrument in handen om de uitvoering van de restauratie te beïnvloeden. Het niet subsidiabel stellen van bepaalde restauratieonderdelen noopt de restaurerende instelling immers tot planwijziging, waarna de procedure bij de gemeente weer over moet. Vertragingen zullen het gevolg zijn. Pleit ook dit niet voor het leggen van alle afhandelingstaken bij de gemeenten, zo vragen de leden van de PvdA-fractie zich af.

Dan vragen deze leden zich ook af wie er beslist aan welk monument subsidie wordt toegekend wanneer in een gemeente twee gelijkwaardige panden zich aanmelden bij de RvMz voor subsidie.

Bezorgdheid van Raad voor Cultuur

De leden van de PvdA-fractie zijn erg geschrokken van een opmerking van de Raad voor Cultuur in zijn advies van april 2005 «Het tekort van het teveel» over de rijksverantwoordelijkheid voor cultureel erfgoed. Citaat op p. 9:

Bij monumentenzorg ontbreekt een gefundeerd overzicht van en inzicht in de gebouwde objecten met de status van rijksmonument. Hoewel de Actualisatie van het monumentenregister, gestart in 1999, leidt tot actualisatie van zakelijke monumentengegevens en een zeker inzicht in regionale spreiding van monumenten geeft, ontbreekt een inhoudelijke component. Toegenomen kennis en veranderde inzichten ten aanzien van gebouwd erfgoed krijgen zo geen weerslag in het monumentenbestand.

Deze leden wil graag weten hoe serieus de staatssecretaris deze opmerking neemt en wat de staatssecretaris er mee gaat doen.

Onderscheid soorten monumenten

Uit de toelichting bij het voorstel hadden de leden van de fracties van de ChristenUnie en de SGP begrepen dat in de nieuwe regeling, die onder de afkorting BRIM het leven zal zien, een onderscheid zal worden gemaakt tussen twee soorten monumenten namelijk woonhuizen en boerderijen zonder agrarische functie enerzijds en overige monumenten anderzijds. Voor wat betreft de categorie «overige monumenten» zullen twee bijzondere eigenaren een subsidie voor instandhouding kunnen krijgen namelijk lagere overheden en professionele organisaties. Deze leden vroegen waaraan de verstrekking van subsidie gekoppeld moet worden aan bijzondere categorieën eigenaren. Zijn daarmee bijvoorbeeld particuliere eigenaren, bedrijven of bijvoorbeeld internationale instellingen per definitie uitgesloten? Zo ja, wat is daarvan de ratio? Wat heeft immers de vorm van eigendom te maken met de noodzaak van instandhouding? En als zich voor dit moment door deze beperking geen problemen lijken voor te doen, waarom zouden die zich in de toekomst niet wel kunnen voordoen?

Restauratie en onderhoud kerkgebouwen

De CDA-fractie vraagt de regering in te gaan op de problematiek van de restauratie en onderhoud van monumentale kerkgebouwen. Verwezen wordt ondermeer naar de brief van 5 augustus 2005 van de gemeente Kampen. Immers vele monumentale kerkgebouwen wachten nog op restauratie. De budgetten voor restauraties in de jaren 2006–2011 zijn reeds beschikt. Wat denkt de regering te doen aan de grote achterstand op dit gebied?

Eigendomsvereiste

Het voorgestelde BRIM gaat uit van eigendom van monumenten. Artikel 37 kent een regeling voor organisaties voor monumentenbehoud. Één van de voorwaarden om als zodanig te worden aangemerkt is het in eigendom hebben van tenminste 25 beschermde monumenten. De CDA-fractie vraagt zich af de doelstelling van het BRIM niet beter kan worden gerealiseerd door het feitelijk beheer als uitgangspunt te nemen.

Wanneer een organisatie kan aantonen verantwoordelijk te zijn voor het feitelijk beheer van een monument (duurzame instandhouding, onderhoud, restauratie e.d.) zou dat dan moeten tellen voor het aantal monumenten waarvoor subsidie wordt aangevraagd? De CDA-fractie verneemt graag de reactie van de regering op deze suggestie.

De leden van de vaste commissie voor Cultuur zien de antwoorden met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de commissie,

Witteman

De griffier van de commissie,

Van Dooren


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van den Broek-Laman Trip (VVD), Woldring (CDA), Tan (PvdA), Van der Lans (GL), Kalsbeek-Schimmelpenninck van der Oije (VVD), Witteman (PvdA) (voorzitter), Nap-Borger (CDA), Doek (CDA), Van Middelkoop (CU), Schouw (D66), Van Raak (SP).

Plv. leden: Biermans (VVD), Pastoor (CDA), De Wolff (GL), Luijten (VVD), Dölle (CDA), V. Dalen-Schiphorst (CDA), Holdijk (SGP), Engels (D66), Slagter-Roukema (SP).

Naar boven