D
NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIËN1
Vastgesteld 14 oktober 2005
De memorie van antwoord gaf de commissie aanleiding tot het maken van
de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.
De leden van de VVD-fractie bedankten de staatssecretaris
van Financiën voor de vele verduidelijkingen en de toelichtingen die
zijn memorie van antwoord bevat. Genoemde leden hadden desondanks nog een
aantal (aanvullende) vragen.
De staatssecretaris geeft weer dat volgens de jurisprudentie van de Hoge
Raad omzetting noch bij de debiteur noch bij de crediteur tot winstneming
leidt. Dit gevolg wordt volgens hem breed niet aanvaardbaar geacht. Is het
niet zo, zo vroegen deze leden, dat met name de combinatie van omzetting met
de deelnemingsvrijstelling breed ongewenst geacht wordt. Kan hier dan niet
uit geconcludeerd worden dat een aanpak vanuit de crediteur meer verdedigbaar
is dan een aanpak vanuit de debiteur? Graag kregen deze leden een reactie
van de staatssecretaris hierop. Naar hun mening impliceert een positief antwoord
dat het onderhavige wetsvoorstel het herstel van een fout artikel 12 beoogt.
Budgettair beslag
Kan nader uitgelegd worden waarom nog steeds wordt gesproken van «budgettair
beslag», als de genoemde bedragen nimmer als opbrengst zijn opgenomen
in de meerjarenramingen en het mogelijke verlies daarvan derhalve geen gevolgen
heeft voor deze ramingen?
Het antwoord van de staatssecretaris op de kritiek van Van Eijsden op
de korting op de vrijstelling gaf ook aanleiding tot vragen. De staatssecretaris
motiveert de regeling van artikel 12 immers met een beroep op de analogie
tussen omzetting en kwijtschelding. De overgangsregeling is echter zowel qua
omvang als qua bewijslast aanzienlijk zwaarder dan de kwijtscheldingsregeling.
Waarom wordt bij de vermindering van de vrijstelling terzake van door de crediteur
geleden verliezen, geen rekening gehouden met het feit dat de debiteur de
mogelijkheid kwijtraakt zijn ondernemingsverliezen te verrekenen? Wordt hiermee
materieel niet dubbel een streep gezet door verrekenbare verliezen, zo vroegen
de leden van de VVD-fractie. Is het niet juister om slechts tot
een vermindering van de vrijstelling over te gaan voorzover zou komen vast
te staan dat de door de crediteur afgetrokken verliezen groter zijn dan het
bedrag aan compensabele verliezen dat door de debiteur moet worden opgegeven?
Is de staatssecretaris verder bereid een tegemoetkoming te geven in die gevallen
waarin verliezen die de crediteur heeft afgetrokken alsnog – bijvoorbeeld
als gevolg van artikel 20a – definitief verloren gaan, terwijl daar
bij de berekening van de vrijstelling reeds rekening mee is gehouden?
De staatssecretaris van Financiën erkent dat bedrijven die tussen
2001 en 2005 hebben moeten reorganiseren, aanzienlijk slechter af zijn dan
de bedrijven die dat daarvoor hebben gedaan of daarna gaan doen. De staatssecretaris
meent evenwel dat hij niet ten gunste van een kleine groep belastingplichtigen
van een potentiële meeropbrengst kan afzien. De leden van de VVD-fractie
vroegen of de overheid wel juist handelt als zij van een kleine groep belastingplichtigen
een niet begrote en door de wetgever niet gewilde meeropbrengst aan vennootschapsbelasting
vraagt. Deze vraag klemt voor deze leden temeer nu gedurende een relatief
korte periode een zwaarder regime heeft gegolden, waarna weer teruggekeerd
wordt naar het lichtere oude regime. Wat is in dit verband het oordeel van
de staatssecretaris over de opmerking in de brief van VNO-NCW van 13 juni
2005 dat sprake is van een fiscaal geïnduceerde verstoring van concurrentieverhoudingen?
De staatssecretaris van Financiën illustreert zijn argumenten dat
er geen sprake is van strijdigheid met Europese regelgeving, met een voorbeeld.
De staatssecretaris doet daarbij een beroep op jurisprudentie van de Hoge
Raad om te betogen dat in het door de staatssecretaris in de memorie van antwoord
gegeven voorbeeld voor slechts 10 sprake is van een kapitaalstorting. Voor
het overige zou de omzetting zich niet afspelen in de kapitaalsfeer. Derhalve
zou het in zijn visie Nederland vrijstaan over dat deel van de omzetting vennootschapsbelasting
te heffen. De leden van de VVD-fractie vroegen of de staatssecretaris bij
zijn redenering niet uit het oog verliest dat de Hoge Raad heeft uitgemaakt,
dat een omzetting van het restant (ook) niet tot winst leidt en zich derhalve
slechts in de kapitaalsfeer kan voordoen.
EG-recht
Blijkens de memorie van antwoord valt het niet uit te sluiten dat de EG-rechter
in de toekomst oordeelt dat artikel 12 in strijd is met de Richtlijn kapitaalbelasting.
Wat betekent dit voor belastingplichtigen die deze strijdigheid niet bij de
rechter aan de orde hebben gesteld? Kan de staatssecretaris bevestigen dat
indien de rechter oordeelt dat artikel 12 strijdig is met EG recht op verzoek
ambtshalve een herziening van de aanslag plaats zal vinden met zo nodig een
(nadere) verliesbeschikking?
De voorzitter van de commissie,
Essers
De griffier van de commissie,
Janssen
XNoot
1Samenstelling:
Leden: Schuyer (D66), Ketting (VVD), Terpstra (CDA), Van Driel (PvdA),
Doek (CDA), Van Middelkoop (CU), Biermans (VVD) (plv. voorzitter), Essers (CDA) (voorzitter), Kox (SP),
Leijnse (PvdA), Thissen (GL).
Plv. leden: Schouw (D66), Kalsbeek-Schimmelpenninck van der Oije (VVD),
Van Leeuwen (CDA), Bemelmans-Videc (CDA), Van den Berg (SG), Hoekzema (VVD),
Klink (CDA), Van Raak (SP), Rabbinge (PvdA), Platvoet (GL).