A
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1
Vastgesteld 21 maart 2005
Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel gaf de commissie aanleiding
tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.
De leden van de CDA-fractie hadden met belangstelling
kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel en stelden met betrekking tot
twee onderwerpen nadere vragen in het voetspoor van opmerkingen van de Raad
van State. De Raad meende, dat de wet ook zou moeten voorzien in vordering
van gegevens. Kennelijk doelde hij daarmee op wetsvoorstel 29 441 inzake
de bevoegdheden tot vordering van gegevens. De Raad wees op artikel 2, onder
e van het kaderbesluit. In het nader rapport zegt de minister van Justitie,
dat bepalend is de tekst sub c over de bevriezingsbeslissing, waarin alleen
over voorwerpen wordt gesproken. Daarmee lijkt de minister echter voorbij
te gaan aan de definitie van voorwerpen sub d, die ook spreekt van onlichamelijke
goederen. Daarvan zou gezegd kunnen worden, dat kennelijk gedoeld wordt op
bijvoorbeeld vorderingen (op een bank, een debiteur of anderszins) of IE-rechten
(zie ook het eerste gedachtestreepje), maar evengoed (zie het tweede gedachtestreepje)
kan het gaan om (onlichamelijke) hulpmiddelen bij een strafbaar feit. Kunnen
dat dan geen gegevens zijn? En zo nee, waarom niet? In dit verband verwezen
de leden van de CDA-fractie naar het debat over de financiële zekerheidsovereenkomst,
waarin «goederen» ook steeds virtueler worden. Voorts heeft de
tekst sub c het over voorwerpen die als bewijsstuk kunnen dienen, waarbij
sub e bewijsstuk tevens als «gegevens» wordt gedefinieerd. Ook
dat duidt erop, dat het begrip voorwerpen sub c gegevens impliceert. Kan de
minister aan de hand van de tekst of de voorgeschiedenis van dit kaderbesluit
beargumenteren waarom de Raad van State ongelijk heeft, zo vroegen deze leden.
Ten tweede vroeg de Raad aandacht voor artikel 40 Statuut dat alle rechterlijke
beslissingen en bevelen uitvoerbaar in het gehele Koninkrijk verklaart. De
minister zegt daarvan, dat artikel 40 er niet toe leidt, dat het kaderbesluit
zich nu ook uitstrekt tot de Antillen en Aruba, omdat voor deze landen een
associatiestatus geldt krachtens het Verdrag van Amsterdam. Dat neemt echter
niet weg, dat een bevel van een Nederlandse rechter tot in beslagname
van bijvoorbeeld een computer, waarvan later blijkt dat deze zich op Aruba
bevindt toch daar geëxecuteerd kan worden, ook al is het bevel een rechtstreeks
uitvloeisel van een bevel van bijvoorbeeld een Franse justitiële autoriteit.
Artikel 40 Statuut stelt niet de eis dat het bevel een origineel Nederlands
bevel moet zijn, evenmin dat het alleen op een onder Nederlandse rechtsmacht
vallend strafbaar feit moet betreffen. Kan de minister dit nader toelichten?
De voorzitter van de commissie,
Van de Beeten
De griffier van de commissie,
Janssen
XNoot
1Samenstelling: Holdijk (SGP), Wagemakers (CDA), Rosenthal (VVD), Witteveen
(PvdA), De Wolff (GL), Van de Beeten (CDA) (voorzitter), Broekers-Knol (VVD), Kox (SP), Westerveld (PvdA), Engels (D66),
Franken (CDA).