C
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 2 december 2004
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport verneemt graag
of het voorgestelde artikel 5, derde lid, onderdeel a, sub 1, van de Tabakswet
niet verder gaat dan de implementatie van richtlijn 2003/33/EG vereist. Meer
specifiek vraagt de commissie zich af of door deze formulering geen beperking
wordt aangebracht ten opzichte van het huidige artikel 5, derde lid, onderdeel
a, sub 1, van de Tabakswet, alsmede ten opzichte van artikel 3, eerste lid,
van de richtlijn, waarin sprake zou zijn van «publicaties» zonder
enige beperking.
De voorgestelde tekst luidt: «commerciële mededelingen in de
pers en andere gedrukte publicaties, alsmede in diensten van de informatiemaatschappij,
die de aanprijzing van een tabaksproduct tot doel dan wel rechtstreeks of
onrechtstreeks tot gevolg hebben, en die:
– uitsluitend bestemd zijn voor personen die werkzaam zijn in de
tabakshandel;».
Op grond daarvan zijn deze mededelingen uitgezonderd van het reclameverbod.
De tekst dient ter vervanging van de volgende tekst: «mededelingen die
uitsluitend voor de bedrijfstak van de handel in tabaksproducten bestemd zijn».
De voorgestelde tekst is overgenomen uit artikel 3 van de richtlijn, in
samenhang met de definitie van reclame in artikel 2, onderdeel b, van de richtlijn.
Artikel 3, eerste lid, van de richtlijn luidt, – voorzover relevant –:
«Reclame in de pers en andere gedrukte publicaties is alleen toegestaan
voor publicaties die uitsluitend bestemd zijn voor personen die werkzaam zijn
in de tabakshandel (...)». Het begrip «publicaties» ziet
dus enkel op reclame in de pers en andere gedrukte publicaties en niet op
andersoortige publicaties. De uitzondering die op grond van de richtlijn terzake
dient te worden gemaakt beperkt zich dus tot gedrukte publicaties die uitsluitend
bestemd zijn voor personen die werkzaam zijn in de tabakshandel. Het voorgestelde
artikel 5, derde lid, onderdeel a, sub 1, van de Tabakswet is
hiermee geheel in overeenstemming. Er is geen sprake van strijdigheid met
artikel 3, eerste lid, van de richtlijn.
De vraag of er sprake is van een ruimere beperking van de uitzondering
op het reclameverbod door het overnemen van deze tekst uit de richtlijn in
de Tabakswet dient ook ontkennend te worden beantwoord.
De huidige tekst in artikel 5, derde lid, onderdeel a, van de Tabakswet
maakt een uitzondering voor genoemde gedrukte publicaties, alsook voor elektronische
publicaties, voorzover uitsluitend bestemd voor de tabakshandel. Met de voorgestelde
tekst blijft deze uitzondering bestaan. De huidige tekst maakt tekstueel gezien
ook een uitzondering voor mondelinge mededelingen. Het gaat daarbij evenwel
enkel om mededelingen in besloten kring. Dat wil zeggen dat de huidige tekst
ook geen uitzondering maakt voor mondelinge commerciële mededelingen
op een locatie die toegankelijk is voor anderen dan zij die werkzaam zijn
in de tabakshandel. Met andere woorden, op een beurs, en zelfs op een vakbeurs,
die niet ontoegankelijk is gemaakt voor mensen die niet werkzaam zijn in de
tabakshandel, mag op grond van de huidige regelgeving ook geen tabaksreclame
worden gemaakt. Op dit punt verandert de voorgestelde tekst dus niets. Aangezien
hetgeen dan in de huidige situatie nog als uitzondering resteert, namelijk
mondelinge commerciële mededelingen in zuiver besloten kring, redelijkerwijs
niet onder de ratio van het reclameverbod kan worden gebracht, voegt continuering
ervan niets toe aan de uitzonderingsgrond van het derde lid van artikel 5
van de Tabakswet. In de memorie van toelichting wordt dit ook duidelijk gemaakt
door aan te geven dat er met het voorgestelde artikel 5, derde lid, onderdeel
a, inhoudelijk geen wijziging optreedt.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
J. F. H. Hoogervorst