B
VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID1
Vastgesteld 14 december 2004
Het voorbereidend onderzoek gaf de commissie aanleiding tot het maken
van de navolgende opmerkingen en het stellen van de navolgende vragen.
De leden van de CDA-fractie hadden met belangstelling
van het wetsvoorstel kennis genomen. Zij waren van mening, dat het voorliggende
ontwerp met voortvarendheid moet worden behandeld, zodat de uitgebreide VAR
met ingang van 1 januari 2005 kan worden gehanteerd. Zij meenden, dat
met het stellen van enkele vragen kan worden volstaan.
De voorgestelde regeling van de uitgebreide VAR geldt alleen voor de categorieën
winst uit onderneming (VAR-wuo) en directeur groot-aandeelhouder (VAR-dga).
Om de redenen, die in de memorie van toelichting zijn uiteengezet, heeft
de regering er vooralsnog van afgezien om de uitgebreide rechtsgevolgen ook
van toepassing te verklaren op de categorie resultaat uit overige werkzaamheden
(VAR-row).
Is het mogelijk aan te geven of, en zo ja wanneer, daadwerkelijk voor
de belangrijke categorie van de VAR-row een vergelijkbare status kan worden
bewerkstelligd?
Als evaluatiemoment is aangehouden het jaar 2007. Als evaluatiecriterium
is aangegeven de vraag in welke mate het wetsvoorstel bijdraagt aan de rechtszekerheid
van zzp-ers en andere opdrachtnemers. Hoe denkt de minister dit criterium
te operationaliseren?
Na de aanvaarding van het amendement-Weekers c.s. is in het wetsvoorstel
geregeld, dat de rechtsgevolgen van een VAR-duo of een VAR-dga na het verstrijken
van de looptijd blijven gelden voor overeenkomsten die tijdens de looptijd
zijn afgesloten en doorlopen na het verstrijken van de looptijd. Volgens de
toelichting zouden de rechtsgevolgen in dat geval nog maximaal een jaar worden
voortgezet. Kan de minister bevestigen, dat hiermee ook de beperking van de
onmiddellijke werking van de intreding (geen geldigheid tot na
31-2-2005) komt te vervallen?
Vanuit de praktijk is terecht aangedrongen op een goede voorlichting met
betrekking tot de diverse uitvoeringsvragen,die de uitwerking van dit wetsvoorstel
met zich meebrengt. Een bevestiging, dat aan deze vraag ruime aandacht zal
worden geschonken, wordt op prijs gesteld. Verdient het aanbeveling aan de
suggestie om een coördinerende verantwoordelijke aan te stellen gevolg
te geven?
De leden van de fractie van de PvdA hadden
met instemming kennisgenomen van dit wetsvoorstel.
Toch resten er enkele vragen waarop zij graag antwoord zouden hebben.
Het gaat immers om de verhouding tussen individuele keuzevrijheid en het
collectieve karakter van publieke sociale verzekeringen die beogen solidariteit
te organiseren.
Ook gaat het om de vraag hoe – uitgaande van de toenemende pluriformiteit
van arbeidsrelaties en arbeidspatronen – adequaat en evenwichtig kan
worden ingespeeld op de behoeften van betrokken partijen (werkgevers, werknemers,
opdrachtgevers en opdrachtnemers.)
Verder vroegen de leden van de fractie van de PvdA of er mogelijk negatieve
gedragseffecten zijn te verwachten, zoals oneigenlijk gebruik, verstoring
van concurrentieverhoudingen en verdringing. Ook rijst de vraag of er voldoende
adequate mogelijkheden zijn om de voorliggende risico's buiten werknemersverzekeringen
om te verzekeren.
In dit kader is het ook interessant van de minister te vernemen om hoeveel
betrokkenen het op dit moment bij benadering gaat, en hoe hij de ontwikkelingen
taxeert, na aannemen van dit wetsvoorstel.
Heeft hij net als deze leden niet de indruk dat individualisering en vergrijzing
het aantal zzpers – zeker nu eea straks goed geregeld is – snel
toe zal nemen? Is zzp niet een arbeidsrelatie die met name gebruikt zal worden
om het langer doorwerken van ouderen te faciliteren?
In dat kader zouden deze leden graag horen van de minister wat zijn visie
is op de gewenste mix van werknemers en zelfstandigen. En zijn visie op de
grens die mogelijkerwijze bewaakt moet worden om voldoende draagvlak voor
dit type publieke sociale verzekering te behouden?
Zij zouden graag horen hoe de minister de wet gaat evalueren in 2007,
rekening houdend ook met bovengenoemde punten.
Tenslotte zouden deze leden graag vernemen hoe de voorlichting en uitvoering
van de wet ter hand zal worden genomen. Met in acht neming van de wens tot
optimale duidelijkheid voor de betrokken partijen enerzijds, en transparantie
van deze regelgeving anderzijds.
De leden van de VVD-fractie deelden mee met
belangstelling kennis te hebben genomen van het onderhavige wetsvoorstel,
en nog één vraag aan de regering te willen voorleggen.
In punt 4.5 van de memorie van toelichting staat het een en ander over
de samenwerking tussenbelastingdienst en UWV.
Zowel opdrachtgever als opdrachtnemer kunnen beide bij zowel de belastingdienst
als UWV als het Ziekenfonds een beoordeling vragen over de arbeidsrelatie.
Indien alle drie een uitspraak doen is het eerst ingenomen standpunt in beginsel
leidend.
Wat is de situatie indien er gelijktijdig twee uitspraken tegelijk komen
die tegengesteld zijn?
Indien het UWV eerst een uitspraak doet of het Ziekenfonds, doet dit dan
geen afbreuk aan het primaat van de belastingdienst?
Kan het toekennen van de mogelijkheid aan de anderen dan de belastingdienst niet wederom leiden tot verwarring voor de betrokkenen? Ware
het niet beter om zeker als in 2006 de belastingdienst de premies van de sociale
verzekering gaat innen de bevoegdheid tot het doen van een uitspraak uitsluitend
bij de belastingdienst te leggen?
Vertrouwende, dat deze vragen volledig en tijdig zullen worden beantwoord,
acht de commissie de openbare beraadslaging over het onderhavige wetsvoorstel
voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie,
Van Driel
De griffier van de commissie,
Nieuwenhuizen