29 438
Wijziging van het Wetboek van Strafvordering (elektronische aangiften en processen-verbaal)

A
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1

Vastgesteld 21 december 2004

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel heeft de leden van de vaste commissie aanleiding gegeven tot het stellen van de volgende vragen en het maken van de volgende opmerkingen.

1. Algemeen

De leden van de CDA-fractie hadden met instemming kennisgenomen van het wetsvoorstel en onderschreven de uitgangspunten en de geschetste achtergrond daarvan. Zij wilden voor een aantal elementen nog aandacht vragen.

De leden van de PvdA-fractie hadden met belangstelling en instemming kennisgenomen van het wetsvoorstel, waarover zij nog wel enkele vragen hadden. De wetstechniek van het geleidelijk uitbreiden van de kring van delicten waarvoor elektronische aangifte opengesteld wordt, had hun instemming omdat dit optimale mogelijkheden biedt om van de praktijkervaringen te leren en rekening te houden met uiteenlopende belangen van betrokkenen. Zij zouden echter graag van de minister de verzekering hebben dat niet alleen de eerste AMvB die dit regelt, maar ook alle volgende AMvB's die meer categorieën misdrijven aanwijzen, aan het parlement worden voorgelegd (zie p. 10 van de memorie van antwoord).

De leden van de SGP-fractie alsmede de leden van de CU-fractie hadden met belangstelling van het wetsvoorstel kennisgenomen. Deze leden zouden gaarne nadere informatie ontvangen over de huidige situatie met betrekking tot het doen van valse aangiften.

2. Inhoud wetsvoorstel

De gelijkstelling van een elektronisch opgemaakt stuk met een klassiek opgemaakt en verzonden stuk, zo constateerden de leden van de CDA-fractie, wordt gebaseerd op een ruime uitleg van het begrip schriftelijk. Een dergelijke ruime uitleg, die op zichzelf nastrevenswaardig is, moet echter wel worden onderbouwd met argumenten. In de memorie van toelichting wordt hiertoe verwezen naar jurisprudentie van de Hoge Raad met betrekking tot art. 225 Sr. In het betreffende arrest speelt om tot de bedoelde gelijkschakeling te komen de duurzaamheid van de tekst van het bericht een doorslaggevende rol. Dit betekent, dat als er met betrekking tot het bericht van duurzaamheid sprake is, een elektronische weergave kan worden gelijkgesteld met een schriftelijke. En schriftelijkheid c.q. duurzaamheid is de basis voor een in rechte bruikbare aangifte of proces-verbaal. Is het daarom de bedoeling de in de toelichting vermelde ruime, dynamische uitleg van het begrip schriftelijk uitsluitend te baseren op het element duurzaamheid of reproduceerbaarheid van de informatie(stroom) tussen aangever en verbalisant dan wel tussen de onderscheidene actoren in het strafproces, zo vroegen deze leden. Rijzen er dan geen problemen bij de moderne wijze van communicatie, waarbij de duurzaamheid van het verzonden bericht niet zonder meer kan worden vastgesteld? Ten aanzien van een proces-verbaal ligt de kwestie eenvoudiger, omdat daarvan altijd een reproductie kan worden gemaakt.

Belangrijke eisen die aan een elektronische aangifte en een elektronisch proces-verbaal moeten worden gesteld, zijn de identificeerbaarheid van de actoren en de betrouwbaarheid van het bericht (respectievelijk de eisen van authenticiteit en integriteit van de zogenaamde algemene beginselen van behoorlijk ICT-gebruik). Juist om aan deze eisen te voldoen, is de eis van schriftelijkheid van een ondertekende aangifte en een proces-verbaal gesteld. Er is vermeld dat deze eisen in een AMvB nader zullen worden uitgewerkt. De vraag is of – althans in de toelichting van de wet – niet (aanzetten voor) de invulling van deze criteria moeten worden gegeven. Zo zal een stroom van valse aangiften kunnen worden voorkomen door ten aanzien van de authenticiteitsvraag aan te geven of met vormen van pseudonimiteit (bijvoorbeeld door middel van een SOFI-nummer) mag worden gewerkt, waardoor in ieder geval wel de controleerbaarheid voor de politie van de identiteit van de aangever mogelijk wordt, aldus de leden van de CDA-fractie. Voor de betrouwbaarheid (de eis van integriteit) van de inhoud van het proces-verbaal kan een elektronische handtekening een conditio sine qua non zijn, aangezien de onveiligheid van het berichtenverkeer niet moet worden onderschat. De leden van de VVD-fractie sloten zich aan bij deze vraag.

In de toelichting wordt gemeld, zo vervolgden de leden van de CDA-fractie, dat ten aanzien van bepaalde delicten rechtstreeks contact tussen aangever en verbalisant nodig is, zodat deze aangiften zijn uitgezonderd van de mogelijkheid langs elektronische weg plaats te vinden. Het is begrijpelijk, dat dit bij klachtdelicten het geval is om de klager direct op de ernst en de consequenties van de klacht te kunnen wijzen dan wel al of niet terechte schroom bij de aangever te signaleren. Maar waarom, en bij welke andere delicten, dwingt de noodzaak van persoonlijk contact tussen aangever en verbalisant tot de uitschakeling van het middel van de elektronische aangifte? Is het bovendien niet verwarrend voor de burger uit een positieve en een negatieve lijst te moeten kiezen? Zou het niet de voorkeur verdienen onafhankelijk van de ruimere wettelijke mogelijkheid, zoals in het voorstel geformuleerd – elektronische aangifte de facto alleen toe te staan als de dader-indicatie ontbreekt?

Zal de toegezegde AMvB ook eisen stellen ten aanzien van de vertrouwelijkheid van het berichtenverkeer, zo vroegen de leden van de CDA-fractie. Het is toch immers van groot belang, dat de contacten tussen individuele burgers en de politie dan wel justitiële autoriteiten in de voorfase van het strafproces strikt persoonlijk zijn? Is het voorts de bedoeling de aangifte via een landelijk meldpunt te latenlopen? Overweegt de minister tenslotte de in het vooruitzicht gestelde AMvB ook bij de Eerste Kamer voor te hangen?

Hoe is bij deze uitbreiding van de mogelijkheid elektronisch aangifte te doen in verschillenden stadia eigenlijk de voorlichting hieromtrent aan de burgers voorzien, zo vroegen de leden van de PvdA-fractie. Is het niet verwarrend en dus in strijd met de rechtszekerheid, als binnen een paar jaar de gangbare procedures voor aangifte telkens veranderen? Hoe wordt aan de informatiebehoefte van de burger tegemoetgekomen?

De regering verwacht dat door de elektronische aangifte op termijn het aantal aangiftes sterk zal stijgen (er wordt een toename met 100 000 aangiftes per jaar genoemd). Dit roept de vraag op of er bij politie, OM en Rechterlijke Macht voldoende capaciteit aanwezig is om deze wassende stroom aangiftes te verwerken in opsporing en berechting. De minister stelt naar de indruk van de leden van de PvdA-fractie te snel dat invoering geen financiële consequenties heeft. Als het de bedoeling is bij althans een deel van de extra aangiftes actie te ondernemen, dan oefent dit toch druk uit op de capaciteit? Of is het niet de bedoeling meer te doen dan registrerend op te treden en hoe verhoudt zich dit dan tot de gedachte in de toekomst meer delicten voor elektronische aangifte open te stellen dan de nu voorziene eenvoudige delicten als fietsendiefstal, diefstal uit de auto en eenvoudige vernieling?

De leden van de fracties van de SGP en CUvroegen allereerst of er gegevens beschikbaar zijn die een indicatie geven omtrent de frequentie waarmee het doen van valse aangiften thans voorkomt. Zijn er gegevens voorhanden die een indicatie geven omtrent de wijze waarop vervolging en bestraffing van het doen van valse aangiften plaatsvindt? Hoe wordt omgegaan met de schade (o.a. politie-inzet) die het gevolg is van het doen van valse aangiften?

Ten slotte stelden deze leden de vraag of, wanneer de mogelijkheid wordt geïntroduceerd, het niet wenselijk is dat de aangever geattendeerd wordt op de maximale strafbedreiging op het doen van valse aangifte.

De voorzitter van de commissie,

Van de Beeten

De griffier van de commissie,

Janssen


XNoot
1

Samenstelling: Holdijk (SGP), Wagemakers (CDA), Rosenthal (VVD), Witteveen (PvdA), De Wolff (GL), Van de Beeten (CDA), (voorzitter), Broekers-Knol (VVD), Kox (SP), Westerveld (PvdA), Engels (D66) en Franken (CDA).

Naar boven