29 422
Wijziging van de Wet inzake de luchtverontreiniging (uitvoering EG-richtlijn nationale emissieplafonds)

B
MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 30 december 2004

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de vragen en opmerkingen die de vaste commissie voor Milieu naar voren heeft gebracht met betrekking tot dit wetsvoorstel. In het hierna volgende zal ik ingaan op de door de leden van de PvdA-fractie aan de regering gestelde vragen.

Naar aanleiding van de vragen van deze leden omtrent de implementatie en de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel, merk ik het volgende op.

De oorzaak voor de vertraging in de implementatie van richtlijn nr. 2001/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2001 inzake nationale emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen (PbEG L 309), hierna: NEC-richtlijn, is dat, voor zover die implementatie nog niet had plaatsgehad, daar minder prioriteit aan is gegeven dan aan de implementatie van andere Europese richtlijnen. De NEC-richtlijn legt aan Nederland emissieplafonds op die in 2010 moeten zijn bereikt. Teneinde daaraan te voldoen, moest Nederland concrete maatregelen nemen. Die concrete maatregelen, gericht op de reductie van de emissie van de stoffen waarop de NEC-richtlijn betrekking heeft, zijn reeds genomen, hetwelk blijkt uit de transponeringstabel die bij de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2002/03, 29 422, nr. 3) is gevoegd. Voor het overige diende ter implementatie van de NEC-richtlijn alleen nog te worden voorzien in wettelijke regels omtrent het opstellen van emissie-inventarissen en -prognoses en de aanwijzing van de instantie die daarmee wordt belast. Daartoe diende de Wet inzake de luchtverontreiniging te worden gewijzigd en een op die gewijzigde wet te baseren algemene maatregel van bestuur te worden vastgesteld. Nederland voorzag feitelijk reeds in de nakoming van de verplichting tot het opstellen van emissie-inventarissen en -prognoses en had daar het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (hierna: RIVM) mee belast op basis van een opdracht tot onderzoek. Het wettelijk regelen is dan ook meer als een formele, juridisch noodzakelijke bevestiging van die uitvoeringspraktijk aan te merken.

De omstandigheid dat er vertraging is opgetreden in de implementatie van de NEC-richtlijn heeft geen gevolgen voor het kunnen voldoen aan de plafonds die in die richtlijn aan Nederland zijn opgelegd, zo merk ik in antwoord op een andere door deze leden gestelde vraag op. Het wetsvoorstel heeft immers, zoals in de memorie van toelichting is aangegeven (Kamerstukken II 2002/03, 29 422, nr. 3, p. 1–2), slechts een beperkte strekking. De inhoudelijke implementatie van de NEC-richtlijn geschiedt namelijk door middel van verschillende, op emissiereductie gerichte (wettelijke) maatregelen die buiten het kader van het onderhavige wetsvoorstel liggen. Dit wetsvoorstel bevat slechts enkele aanvullende, juridisch noodzakelijke maatregelen op het punt van het opstellen van nationale emissie-inventarissen en -prognoses. Zoals uit de bij de toelichting gevoegde transponeringstabel blijkt, voorziet de daarin genoemde andere Nederlandse regelgeving reeds in het gestelde ter zake in de NEC-richtlijn. Eén uitzondering hierop was het Besluit uitvoering EG-richtlijn nationale emissieplafonds. Dit besluit is inmiddels op 30 november 2004 in het Staatsblad bekendgemaakt (Stb. 2004, 606), maar treedt pas in werking nadat de onderhavige wetswijziging tot stand is gebracht en in werking is getreden. De grondslag voor dat besluit ligt namelijk in de voorgestelde wijziging van artikel 59 van de Wet inzake de luchtverontreiniging. De artikelen 7 en 8 van de NEC-richtlijn verplichten de lidstaten ertoe voor de in artikel 4 van die richtlijn vermelde luchtverontreinigende stoffen voor 2010 nationale emissie-inventarissen en -prognoses op te stellen, deze jaarlijks bij te werken en de Commissie van de Europese Gemeenschappen (hierna: Commissie) hierover te informeren. Bij het opstellen van de emissie-inventarissen en -prognoses moeten de in bijlage III bij de NEC-richtlijn aangeduide methoden worden gehanteerd. Ondanks het ontbreken van een wettelijke regeling ter zake, heeft Nederland – als gezegd – echter wel voldaan aan de feitelijke verplichtingen uit de NEC-richtlijn waarop het hierboven genoemde besluit betrekking heeft. In opdracht van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft het RIVM in zowel 2002 als 2003 een emissie-inventaris opgesteld. Meest recentelijk is de in 2003 opgestelde emissie-inventaris bij brief van 22 januari 2004 (kenmerk MJZ200 400 7365) aan de Commissie aangeboden. Het RIVM heeft daarnaast in 2003 de bestaande emissieprognose aangepast, mede om te voldoen aan de op dit punt in de NEC-richtlijn gestelde eisen. Deze prognose is opgenomen in de notitie «Erop of eronder» die bij brief van 24 december 2003 aan de Tweede Kamer is aangeboden (Kamerstukken II 2003/04, 28 663, nr. 12). Een en ander betekent dat de te late implementatie geen gevolgen heeft voor het inhoudelijk nakomen van de NEC-richtlijn.

In antwoord op de vraag van genoemde leden over de gevolgen van de voorgestelde wijziging van de Wet inzake de luchtverontreiniging voor de uitvoering van concrete projecten merk ik op dat het wetsvoorstel als gezegd slechts voorziet in een wettelijke grondslag voor het opstellen van de vereiste emissie-inventarissen en -prognoses, zoals die door het RIVM worden opgesteld en voor de aanwijzing van het RIVM als de instantie die daarmee wordt belast. De maatregelen die moeten leiden tot vermindering van de emissies van zwaveldioxide, stikstofoxiden, vluchtige organische stoffen en ammoniak, waarvoor in de NEC-richtlijn voor elke lidstaat plafonds zijn gesteld, zijn vastgelegd in andere regelgeving (zie de transponeringstabel bij de memorie van toelichting) en hebben als zodanig geen verband met het onderhavige wetsvoorstel. Omdat de onderhavige wijziging van de Wet inzake de luchtverontreiniging, evenmin als de NEC-richtlijn zelf, een directe koppeling legt met, dan wel juridische gevolgen heeft voor, concrete projecten, moet in antwoord op de door deze leden gestelde vragen worden opgemerkt dat de invoering van het onderhavige wetsvoorstel geen gevolgen heeft voor voorgenomen plannen rond de bouw van woningen en bedrijventerreinen en de aanleg van verkeerswegen. Dit wetsvoorstel heeft ook geen gevolgen voor uitstel of afstel van voorgenomen ruimtelijke inrichtingsplannen en daarmee samenhangende kosten. De vertraagde implementatie van de NEC-richtlijn heeft ook geen relatie met het al dan niet in de afgelopen twee jaar realiseren van een aantal bouwprojecten rond woningen en bedrijventerreinen, wanneer die richtlijn eerder zou zijn geïmplementeerd.

Een overzicht van de ruimtelijke plannen in gebieden welke vermoedelijk niet aan de NEC-richtlijn zullen voldoen, bestaat niet, omdat een dergelijk overzicht gelet op de strekking van het onderhavige wetsvoorstel geen relevantie heeft. Hetzelfde geldt voor een overzicht van de gebieden in Nederland die – op voorhand – wel en niet voldoen aan de eisen die worden gesteld in de op basis van het onderhavige wetsvoorstel gewijzigde Wet inzake de luchtverontreiniging, naar welk overzicht de leden van de PvdA-fractie eveneens vragen. Ook in dat laatste geval ontbreekt een inhoudelijke koppeling met dit wetsvoorstel. Aangezien er geen informatie beschikbaar is – en evenmin hoeft te worden vergaard – over het afwijken van emissieplafonds bij de uitvoering van concrete projecten, kan ik Uw Kamer daarover niet nader informeren.

Naar aanleiding van de vragen van genoemde leden over het onderwerp luchtkwaliteit wijs ik erop dat ruimtelijke plannen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit overeenkomstig het Besluit luchtkwaliteit en dus niet aan de NEC-richtlijn die gericht is op landelijke emissieplafonds. De door deze leden aangesneden problematiek heeft dan ook geen directe relatie met de in het onderhavige wetsvoorstel geregelde wijziging van de Wet inzake de luchtverontreiniging, zeker niet nu dit wetsvoorstel – zoals hiervoor beschreven – slechts een beperkte strekking heeft. Uiteraard is het wel zo dat de emissiereductie die nodig is om aan de nationale emissieplafonds te voldoen, in belangrijke mate zal bijdragen aan een verbetering van de luchtkwaliteit. Bij de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heb ik reeds aangegeven dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State recentelijk uitspraken heeft gedaan op grond van de bestaande luchtkwaliteitsnormen uit het Besluit luchtkwaliteit, die ertoe leiden dat als gevolg van overschrijding van de grenswaarden voor fijn stof de voortgang van met name spoedwetprojecten en bedrijfsuitbreidingen belemmerd wordt.

Tot slot stellen de leden van de PvdA-fractie nog enige vragen met betrekking tot de uitvoering van het wetsvoorstel. De wijze waarop aan deze wetswijziging nadere uitwerking is gegeven, is neergelegd in het Besluit uitvoering EG-richtlijn nationale emissieplafonds. Zoals hierboven aangegeven, beperkt die nadere uitwerking zich tot de wijze waarop emissie-inventarissen en -prognoses worden opgesteld en de instantie die met deze werkzaamheden wordt belast.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel

Naar boven